OUDE NEDERLANDSE MEESTERS HIELDEN CENTRALE PLAATS IN HET ZWINGER STENDHAL ZETTE OUDE IN HET LICHT VAN DE ROMANTIEK Oost-Duitsland: cultuur in dienst van de politiek ZATERDAG 10 OKTOBER 1970 Erbij 18 I Povere „nieuwe" kunst Fraai gerestaureerd VAN DE GROTE Franse roman cier Stendhal verschenen enige tijd geleden bij de Arbeiderspers een aantal van zijn „Chroniques ita- liennes" in Nederlandse vertaling. Men kent Stendhal waarschijnlijk als de schrijver van „Le rouge et le noir" en weet dat hij bekend staat als een van de grote vertegen woordigers van de negentiende- eeuwse Franse romankunst. De grote aantrekkingskracht van zijn werk ligt er, dacht ik, in dat hij qua litteraire opvatting een man is die de nalatenschap van het achttiende-eeuwse materialisme heeft gecontinueerd maar in zijn gevoelsleven in alle opzichten een negentiende-eeuws romanticus is geweest. TERWIJL DE MEESTE „echte" ro mantici voor een hedendaags publiek Contrast Don Juan Na een onderbreking van enkele maanden vervolgen wij deze ge dichtenrubriek voor jonge mensen met een enigszins gewijzigde opzet. Wij besloten om de gepubliceerde gedichten niet meer te laten voorafgaan door een begeleidende tekst (omdat zo'n tekst het gevaar heeft een stempel op het gedicht te drukken dat het gedicht ontoe gankelijk maakt voor andere interpretaties van de lezer). Voortaan zullen we zo'n tekst onder elk gedicht plaatsen. Ge dichten, met naam, adres en leeftijd, kunnen worden gezonden aan: Kunstredaktie Haarlems Dagblad, Grote Houtstraat 93, Haarlem. In verband met het grote aantal inzendingen moet publikatie van nu ingezonden werk wat op zich laten wachten. Weer genezen Leeg Aan de waarheid mag getwijfeld worden (Van onze correspondent) TOEN HET DUITSE RIJK uiteen viel, kwam de boeren- en arbeiders- staat in het oosten er bekaaid af. Maar wel lag op DDR-gebied een groot deel van de culturele trots uit het kapitalis tische verleden en die wordt met zorg gekoesterd. Er is één verschil: „In tegen stelling tot vroeger behoren kunst en cultuur niet meer een kleine bovenlaag, maar het volk, de werkende mensen, die met hun arbeid alle rijkdom en alle cultuur scheppen". DE KUNSTSCHAT van Dresden, een van 's werelds beroemdste schilderijen verzamelingen, is dus volkseigendom. De staat die namens het volk spi-eekt (want het „eigendom" moet niet worden over dreven) bepaalt echter de uitbreiding van de collectie. In het eeuwenoude Albertinum, dat vroeger ook in het westen een begrip was. is de galerij „nieuwe meesters" daarom aangevuld met werken van „proletarisch-revolutio- naire kunst en het socialistische realisme van de tegenwoordige tijd". „Nieuwe meesters" in het Albertinum: „De dood van Dresden" door Wilhelm Lachnit. DE ACTUALITEIT is on miskenbaar: de Vietcong in opmars, Siciliaanse boeren in opstand tegen de grootgrond bezitter, of om dichter bij huis te blijven: de DDR-mijnwer- kersbrigade Ernst Thaelmann poserend in uniform helaas te pover van kwaliteit om „de Nachtwacht van de DDR" te kunnen worden als een regime en partij hun loodzware ernst mochten verliezen en in staat zouden zijn met distantie hun eigen maatschappij te be kijken. De kwaliteit van de kunst is echter ook volgens directeur- generaal Seydewitz van de Dresdense kunstverzameling „een belangrijk ideologisch probleem". Tegenover de noodzaak om iets te bezitten uit deze voor de proletariërs- aller-landen zo belangrijke tijd, staat het feit dat Dresden aan zijn verleden verplicht is zeer hoge eisen te stellen.. OM OVERDRIJVING te voorkomen: het communisti sche regime zit allerminst met het verleden in zijn maag. Dat blijkt in Dresden, maar ook in het tweede grote cultuurcen trum, Weimar, waar Goethe resideerde en de minder be deelde Schiller aantrok, waar Liszt en Herder woonden. Weimar was in Goethe's tijd de hoofdstad van Saksen- Weimar-Eisennach, een van de minst beduidende Duitse hertogdommen met een heer ser die zijn hof tot een cultu reel centrum maakte. Het Zwinger in Dresden. Vooral door zijn veelomvat tende Goethe-Museum, prak tisch een geheel met het woon huis van de dichter, is Weimar een belangrijk kunstcentrum. Eigenlijk voor het eerst leert men er Goethe ook kennen als schilder, natuurkundige, bio loog, meteoroloog en als poli ticus in het hertogdom. Een ontdekkingsreis voor westerse toeristen naar het nog geen honderd kilometer van de Westduitse grens gelegen Wei- mar is praktisch uitgesloten. In het Goethe- en het Schiller huis worden Russische en Bulgaarse toeristen rondge leid, steeds in groepen en vaak marcherend op aanwijzingen van op de buik meegedragen bandrecorders. NU ZIJN Weimar en Dres den twee onafscheidelijke punten van één programma, maar Dresden verschilt van elke andere oude Oostduitse stad door het feit dat het de naoorlogse kansen uitstekend heeft benut. Op 13 februari 1945, toen Hitier praktisch was verslagen, voerden geallieerde bommenwerpers hun later ook in het westen scherp bekriti seerde vernietigingsaanval op Dresden uit. De stad werd grotendeels verwoest, 35.000 mensen kwam in één nacht om. De restauratie is nog niet voltooid. Ze is zelfs nog on derwerp van felle discussies. Aan de rand van de Altmarkt, waar na de vernietiging dui zenden lijken uit vrees voor epidemieën werden verbrand, is een hypermodern cultuur paleis verrezen. Het past met zijn „proletarisch-revolu- tionaire" muurschilderingen (stoere vrouw die met opge stoken vuist gewapende arbei ders aanvoert) bij het meters hoge Lenin-portret aan de overzijde van de markt. Met de stijl, waaraan Dresden zijn karakter dankt, staat het in scherp contrast. DE ALGEMENE indruk is dat Dresden met een royale nieuwbouw er in is geslaagd de historische bouwwerken in het centrum nog meer accent te geven dan vroeger. Niet alles is gerestaureerd. De ruines van de Vrouwenkerk, het ge bouw waar in de onheilsnacht duizenden hun toevlucht zoch ten, zullen als een afschuwe lijk herdenkingsteken blijven staan op enkele honderden meters van het in volle glorie herrezen Zwinger, het kolos sale bouwwerk met zijn ga zons en fonteinen waar na de restauratie de „oude meesters" weer zijn opgehangen. De restauratie van het Zwin ger met zijn ontelbare barok ke elementen is een kunst werk op zich. Centraal staan in het Zwin ger ook na de restauratie de collectie der Italiaanse en Ne derlandse meesters. Geïmpo neerd door Rembrandt, Ru bens, Hals, Van Dijk en tien tallen anderen verneemt het publiek de toelichting van de gids: het patriottisch verzet van alle Nederlandse bevol kingsgroepen, de nationale be vrijdingsoorlog tegen de feo- daal-clericale Spaanse over heersing, schiep de basis voor het opbloeien der kunst, die door de revolutionaire geest in de burgerlijke republiek werd gedragen. Een kwestie van terminologie. Onder de kapita listen staan wij in het Zwinger tenminste niet als de aller- slechtsten te kijk! niet zo heel veel meer te bieden heb ben, blijft de roem van Stendhal nog al tijd onaangetast en het is juist de ma terialistische kant van zijn schrijver schap die hiervoor borg staat. Waar een romanticus, staande voor de diep ten van het gevoel, zich uitput in ellen lange beschrijvingen, volstaat Stendhal meestal met een enkele opmerking om dat zo zou men kunnen zeggen, zijn stijl er slechts op berekend is dat te be schrijven wat zich begrijpen laat. In dit spel van geven en nemen, van de waar heid te zeggen en haar te raden over te laten toonde Stendhal zich zozeer een meester dat zijn boeken nog altijd vragen op blijven werpen. Hoewel in mindere mate dan de romans maken ook de nu verschenen „Italiaanse kro nieken" het de lezer niet makkelijk wanneer hij door hun schijnbare een voud probeert heen te prikken om hun betekenis te verstaan. DE NU VERSCHENEN vertaling van de „Croniques Italiennes" bevat een keuze van vier verhalen uit het in 1855 postuum verschenen werk. De ver halen zijn omstreeks 1837 geschreven en de vertaalster Henny Scheepmaker motiveert haar keus met te zeggen dat zij die verhalen gekozen heeft waarin Stendhal zich het meest aan de oor spronkelijke kronieken gehouden heeft. Men moet namelijk weten dat de „Ita liaanse kronieken" geen verhalen zijn in de zin die men gewoonlijk aan dit woord hecht, maar vertalingen die Stendhal maakte van handschriften die hij aantrof in oude Italiaanse familie archieven. In een van de voorwoorden die hij bij de verhalen schreef, zegt hij voorat! te zijn aangetrokken door het contrast dat het oude handschrift biedt, in zowel stijl als mentaliteit, met de ge schriften die hij kende van zijn tijdge noten. Het zijn vooral de eenvoudige directheid en het ontbreken van elk effectbejag die hem in deze vaak wrede familiekronieken hebben aangetrokken, schrijft hij. ZO BEZIEN HEEFT de opzet van deze kronieken niets vreemds en bieden zij als zovele boeken de lezer de gele genheid iets te weten te komen van de gewoonten uit een bepaald land en uit een bepaalde tijd. Zo eenvoudig zou het inderdaad zijn indien Stendhal het er bij gelaten had zijn vertalingen zo zon der meer aan de lezer voor te leggen. Er zijn echter ook de inleidingen die hij elk verhaal meegeeft en wel inleidingen die alle directheid en alle ongekun steldheid missen die hij in de oude kro nieken zo zegt te bewonderen. HET MEEST SPREKENDE voorbeeld hiervan vindt men in het verhaal „De Cenci, 1599". De inleiding op de verta ling van het handschrift bestaat hier uit een zeer litteraire verhandeling over de figuur van Don Juan bij Mo lière en bij andere schrijvers. Stendahl zet in dit voorwoord uiteen hoe volgens hem de figuur van Don Juan in zijn meest authentieke vorm nooit in Frankrijk kan voorkomen omdat de Fransen teveel geven om de mening van anderen. De echte Don Juan, zegt hij, tart wel voortdurend de publieke opinie en ontleent daar zelfs zijn be staansgrond aan, hij bekommert zich achteraf echter nooit om het effect van zijn daden. Het gevonden manuscript behelst de geschiedenis over Francesco Cenci, een van de rijkste Romeinen uit de zestien de eeuw die in 1599 door zijn dochter vermoord werd nadat hij haar jaren lang had gedwongen zijn bed te delen. De medeplichtigen van deze dochter Beatrice Cenci zijn Giacomo haar broer en Lucretia Petroni Cenci, haar stief moeder. Hoewel de inleiding van het vibrerend water of licht wordt lucht aanvankelijk van grauwe wolken later vlak Chinese wandkleden zullen eens dit alles bedekken. JAN KLUNGERS In het bovenstaande gedicht is sprake van een overgang. Wat open en be weeglijk is in de eerste strofe gaat over naar rust en geslotenheid in de tweede strofe. In het eerste gedeelte wordt een waarneming of voorstelling beschreven; het tweede gedeelte is epn voorspelling. tijdens mijn reizen onderging ik vreemde invloeden zo ook toen ik in tibet was en na drie weken in quarantaine geschikt bevonden werd om een hersenspoeling te ondergaan zoals te begrijpen valt was ik erg opgewonden toen ik ontvluchten kon dank zij de hulp van de diverse helpers ook chinezen ontkwam ik aan mijn belagers als ik dit schrijf ben ik de meeste complexen al weer kwijt en geniet van de zon en de bloemen hier in de tuin van de dahlia lama. MARIUS VERWEY In het gedicht van Marius Verwey is de titel functioneel, wat vooral blijkt uit de laatste strofe. De woordspeling in die laatste strofe bepaalt naar ons gevoel grotendeels het karakter van dit gedicht. Leeg is leeg. Leeg zonder blij. Leeg is een veeg, met niets erbij. Leeg is leeg. Leeg zonder iets. Leeg is een veeg en dat is niets. Maar vreugde is vreugde. Vreugde is blij. Vreugde op het verheugde voor jou en voor mij. RIËTTE BUTÓT, 14 jaar. „Leeg" en „vreugde" zijn de kernwoorden van bovenstaand gedicht. Riëtte Butöt maakte van die woorden een tegenstelling. de charlatand is een dier dat zich tooit met zonnebril eaudecologne in zijn oksels van porselein, zijn taal is ontcijferd in tegenstelling tot die der maya's: pasklare warheden omtrent zichzelf; weinig zeker van zichzelf gaat zijn sprekerstrant gepaard met verlegen geveeg van handen door haren, vet van brillantine, des te bedrieglijker zijn vergeetachtigheid is een perfecte vermomming tegenover de esteten die de vleesvliegen van zijn lippen vangen het enige verschil tussen mens en dier bestaat hierin dat de een rechtopstaand een leugen vertelt, terwijl de ander onverstaanbaar de waarheid blaft of brult zo gaat op leven en dood mijn leven, mijn ego is van lego, heet het er is zelden iemand die mij ontmaskert, de operettedroom is te diep om waar te zijn, vaak vergeet ik dat er ook muziek in de ledepop steekt een film toont opgezwollen eierstokken, een man die zichtbaar bang is om eindelijk zijn nagels af te knippen, vult glazen begeleidt met zijn hikkende stem de krimpvrije zuiverheid en de beweerde zelfmoord niemand sterft voor niets, behalve de stervende zwaan (de esteten zullen het ontkennen, maar wie zijn de esteten en wie ben ik) in lijzige drinkebroers en juffrouwen die zich zonder uitzondering wassen met sunlightzeep, vindt men bij goed zoeken zelfs zeer onchinese wijsheid maar wat doet het ertoe de pauwen geven zich over, von Frisch heeft ze nooit als mensen gezien, de katten blijven in leven bij de gratie van liefdadigen de vogels zijn dood evenals de muizen en de ratten, de vissen wie ben ik dat ik kan zeggen dat er geen einde komt aan de roze bestendigheid van de overlevering heilsverwachtingen doden het besef van leven. WILFRED ALDERS Een andere dan een gevoelsmatige interpretatie geven van „Aan de waar heid mag getwijfeld worden" is ondoenlijk. Het gedicht heeft een onder- werpsgewijze indeling in strofen. verhaal zou doen vermoeden dat het voornamelijk zou gaan over de vader hij is immers de enige die in aanmer king komt voor de rol van Don Juan bestaat verreweg het grootste gedeelte van het verhaal uit de lotgevallen van zijn kinderen en hun stiefmoeder na dat zij de fatale daad hebben begaan. Uitvoerig leest men over de gerechte lijke vervolgingen die na de moord worden ingesteld en over hun uitein delijke terechtstelling. DE SCHRIJVER VAN de kroniek laat er geen enkele twijfel over bestaan dat zijn sympathie uitgaat naar Bea trice Cenci en dat zij naar zijn me ning niet geheel onrechtmatig handel de toen zij zich van haar vader ont deed. Nog grotere bewondering krijgt zij van de kant van de kroniekschrij ver door de onbewogenheid die zij toont tijdens haar terechtstelling. Door zich in niets te laten beïnvloeden door de toegestroomde toeschouwers toont zij zich haar vader waardig en hierin ligt ongetwijfeld ook haar aantrekkings kracht op Stendhal. Hij zegt dit echter nergens met zo veel woorden. Door middel van een in leiding die slechts zeer indirecte inlich tingen geeft over de bedoelingen die hij heeft met het daaropvolgende verhaal schept Stendhal een grote afstand tot dat verhaal. Een afstand die nog ver sterkt wordt door het verschil in vertel trant dat tussen beide bestaat. Op deze manier bereikt hij dat van niet al te nabij zicht wordt verkregen op een van de belangrijkste problemen van zijn tijd. Want wat is het verhaal over Bea trice Cenci en haar vader anders dan het bij uitstek romantische verhaal over de strijd die het individu voert om zijn identiteit? Voor de tijdgenoot van Sten dhal, die niet de vervreemdingslittera tuur kon lezen, die na hem kwam, was dit ongetwijfeld heel wat ondoorzichti ger dan het is voor een hedendaags lezer. GERRIT BAKKER

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1970 | | pagina 18