Ierse schoonheidskoningin
schreef historische roman
EERLIJK VERSLAG VAN ORWELL
BEATRICE COOGAN
over De grote storm:
„Ik kon niet slapen
toen ik Sir Roderick
moest laten sterven"
SNEL BEROEMDE
BESTSELLER
Ierse en Schotse verhalen
„Aan de grond in
Londen en Parijs"
1
r - I
Subcultuur
WIJ ONTVINGEN
WIJ ONTVINGEN
VERNIETIGENDE ORKAAN
"I
nl
MISSVERKIEZING
VIJFTIEN JAAR WERK
Trotskist
FILMGEGEVEN
i -41
GROTESKE
VROUWENFRUSTATIES
Eerlijk observator
KOSTSCHOOLLEED
WOENSDAG 18 NOVEMBER 1970
"I
t»Rl, Wfa
j£É
m. ixi
tti'i
r
iP-
ÜSSSSS5SESESXSB5SS
Beatrice Coogan rust uit van gedane
schijversarbeid in de tuin van het
voorvaderlijk kasteel, waarbij hond en
poes haar gezelschap houden. Het raam
links achter haar is het raam van de
serre, waaronder zich de onderaardse
gang bevindt, die Jacobus I tot vlucht
weg diende.
HIJ IS BEGONNEN waar ik ben opgehouden", zegt Beatrice Coogan
en zij heeft het over haar zoon Tim Pat Coogan, de beroemde schrij
ver van een boek over het Ierse geheime leger, de IRA. Het be
schrijft de geschiedenis van deze militante beweging tot aan de laatste
rellen in maart. „Hij moest daarvoor mensen interviewen die door zijn
vader waren gezocht en opgejaagd en ze vertelden hem dingen waarvan
wij nooit ook maar een vermoeden hebben gehad. Mijn man was namelijk
onderminister van Justitie en beroemde zich erop dat Ierland statistisch
gezien het hoogste percentage opgehelderde misdaden had van alle lan
den in West-Europa. Hij was, vers van de universiteit, waar hij rechten
studeerde, zelf aan de kant van de rebellen actief geweest in de burger
oorlog van 1919 tot 1922, maar daarna werd hij een conservatief. Hij
accepteerde het verdrag met Engeland en wilde het land door gezag en
orde te handhaven van een periode van rust verzekeren, waarin aan de
economische en sociale vooruitgang kon worden gewerkt. Mijn zoon heeft
ook Paisley geïnterviewd. Hij zei, het is best een aardige man".
gezinsinkomen betekende. Stukken
land werden in z'n geheel uit de grond
gerukt en bij de buurman op diens
onvruchtbare akkertje netjes neerge
vleid. Ierland kan er zich op beroe
men de eerste vliegende man ter we
reld te hebben gehad. Hij werd opge
tild door de windmeegevoerd dwars
over de stad en landde heelhuids in
een wei. Een ongelukkige bijkomstig
heid was dat de inwoners grote sta
pels turf naast hun huis hadden als
brandstof voor de winter. Deze voor
raden vlogen in brand en de wind ver
spreidde de vonken met een snelheid
van honderd kilometer. Naar buiten
gevluchte en dakloze kinderen en vol
wassenen kregen de gloeiende as in
hun ogen en werden blind.
AAN HET WOORD is Beatrice Coo
gan, een rijzige oude dame met le
vendige bruine ogen, die ter introduc
tie van haar Ierse roman „De grote
itorm" even naar Nederland geko
men was om een week lang te genie
ten van Amsterdam, Rembrandt en
de speurtocht naar haar eigen verle
den. Dit laatste omdat er sinds lang
in de familie een vermoeden bestaat
dat zij van moeders kant van Holland
se afkomst is.
Het is zeker niet alleen haar eigen
verleden dat haar boeit. Zij heeft een
zeer diepgaande studie gemaakt van
de geschiedenis van Ierland en daar
over een lijvig boekwerk geschreven.
Een enorme wervelwind, die Ier
land teisterde in 1838 en die sinds
dien een mijlpaal is in de geschiede
nis en begin van een nieuwe tijdreke
ning, heeft Beatrice Coogan als uit
gangspunt voor haar roman genomen
waarbij de liefde van een adellijk
meisje voor de „messenjongen" op
haar vaders kasteel als een rode
draad door het verhaal loopt.
Mensen werden in één nacht straat
arm of steenrijk in de nacht van de
grote storm. De rieten daken waarin
de mensen hun geld bewaarden, wer
den namelijk van de huizen afgerukt
en verbrandden of kwamen mijlen
verder weer neer, wat voor de vinders
vaak geen onwelkome bijdrage in het
nl
boekenboekenboekenboekei
boekenboekenboekenboekenl
boekenboekenboekenboeken
boekenboekenboekenboekenl
boekenboeken
boekenboeken
boekenboeken
boekenboeken
boekenboekenboekenboekenj
boekenboekenboekenboeken
boekenboekenboekenboeken
boekenboekenboekenboekenl
NV GEBR. ZOMERS KEUNINGS-
WAGENINGENS. Johnson, met in
leiding van Ard Schenk: „Blijf fit met
de auto" Deel 3 en 4 in de Serie Tran
sistorschakelingen: L. Hildebrand en
Th. Vieweg: „30 eenvoudige transis
torschakelingen en Helmut Geaser
„Schakelen en versterken met tran-
sistoren".
Drie deeltjes uit de bekende serie
„Vaardige Handen", dè boekjes voor
het zelf maken van allerlei leuke, ge
zellige en originele dingen, en bijzon
der geschikt voor het onderwijs, het
jeugd- club- en buurtwerk en ook
voor de arbeidstherapie. Het zijn de
nummers 24, 25 en 26, respectievelijk:
„Eenvoudige keramiek", „Dieren
van Hout", en „Schellekoorden in
kruissteek", dit laatste boekje is van
Atie Siegenbeek van Heuklom. Lis Pa-
ludan stelde een „Poppenboek" sa
men. Een alleraardigst kijk, lees- en
werkboek voor moeders en poppen-
kinderen. Een, met leuke kleurenfo
to's geïllustreerd verhaaltje over een
poppenfamilie: Marjolein en Jasper,
hun twee kinderen Dorien en Bastiaan
en een klein gek hondje, Tobias. Alles
hun substantie en wat ze aan hebben,
kan zelf gemaakt worden; de patroon
tekeningen, breibeschrijvingen en hand-
werk-aanwijzingen worden uitgebreid
gegeven. Voorin staan de platen, tekst
jes en de werkbeschrijvingen, daarna
komen de patroontekeningen op ware
grootte en tenslotte is er nog een
handwerkcursusje voor de poppen.
UITGEVERIJ W. DE HAAN-BUS-
SUM. Burton Hobson: „Munten", een
voudige handleiding voor het bepalen
van ouderdom en herkomst van mun
ten.
Gevels van huizen stortten in. Een
moeder werd met haar pasgeboren
kind van het bed gespoeld en verdronk.
Zes mannen die in een herberg zaten
te kaarten, werden door de kracht
van de storm naar buiten gezogen en
over wegen, heggen en weiden voort-
gewaaid tot in een meer waar zij ver
dronken. Hele steden werden verwoest
en de Ieren, die zelfs niet gewoon wa
ren de verjaardagen van hun kinde
ren bij te houden, herinnerden zich
ieder jaar de dag van de storm en
ook hoe oud zij waren toen het ge
beurde, wat hun enige houvast bleek,
toen zij bij invoering van een pen
sioenregeling moesten opgeven wat
hun leeftijd was.
DE BELANGSTELLING van Beatri
ce Coogan voor historische aangele
genheden werd al vroeg gewekt. Al
toen zij heel klein was, las zij ge
schiedenisboeken. Toen zij acht was,
sloot haar vader haar lievelingsboek
achter slot en grendel omdat er een
meisje in voorkwam dat een baby
kreeg, maar Beatrice las het toch.
Haar interesse werd aangewakkerd door
het feit dat zij met haar ouders haar
vakanties doorbracht in het kasteel van
haar grootouders waar een onderaard
se gang, die naar de zee voerde, door
Jacobus I gebruikt zou zijn als vlucht
weg.
Toen zij ouder werd, kreeg zij een
cursiefje iedere zaterdag in het avond
blad. Vaak met historische onderwer
pen en zo gebeurde het op een dag dat
zij door haar hoofdredacteur werd uit
genodigd in te vallen voor een zieke
verslaggeefster om de eerste missver
kiezing van Ierland te verslaan. Bea
trice besloot te gaan. Het was haar
enige kans ooit naar een fuifje waar
gedanst werd, te gaan, want zulke fri
voliteiten waren haar streng verbo
den. Het meisje dat gekozen zou wor
den, moest een waardig opvolgster
kunnen zijn van de oude Ierse konin
ginnen, die lang geleden regeerden en
hier werd op heel andere en merk
waardige wijze voor Beatrice de histo
rie medebepalend voor haar leven,
want zij werd gekozen. Toen zij het
haar ouders midden in de nacht om
drie uur moest vertellen, waren zij
woedend.
„Het ruïneerde mijn leven als
schrijfster", zegt Beatric Coogan, „om
dat niemand mij ooit als een schrijfster
zag, maar alleen maar als een schoon
heidskoningin. Iedereen verwachtte al
tijd van mij, dat ik er fantastisch uit
zou zien en het is vreselijk om altijd
naar die verwachting toe te moeten le
ven. Zelfs toen ik al oud was."
BEATRICE COOGAN besteedde vijf
tien jaar van haar leven aan het
schrijven van het boek. Zij schreef het
driemaal voordat zij tevreden was. Niet
aan één stuk door natuurlijk. Toen
haar man stierf, was zij de kostwin-
nares voor haar drie kinderen gewor
den. Zij moest het boek terzijde leggen
en heet-van-de-naald over actuele on
derwerpen gaan schrijven, die vlug
geld opbrachten. Maar met stukjes en
beetjes kwam het boek toch klaar. De
kinderen plachtten binnen te komen,
net terwijl zij in een spannende pas
sage bezig was om te vragen of het
eten al klaar was. „Ik ben bezig met
een meesterwerk", zei ze dan. Ze huil-
GEORGE ORWELL is een on
gemeen boeiend en belang
rijk (in de zin van: actueel)
schrijver. Hier zijn vooral bekend
zijn satire op Sovjet Rusland, Ani
mal Farm, en zijn beangstigende
toekomstroman 1984. Orwell als
sociaal bewogen journalist, als cri-
tisch afstand nemend essayist, als
briljant briefschrijver is hier veel
minder bekend.
Meulenhoff heeft ons een grote
dienst bewezen met een goed verzorg
de paperback uitgave van het eerste
omvangrijker geschrift van Orwell:
het in 1933 goed vertaald, hoewel met
een tamelijk onbegrijpelijke omzetting
in de titel: Aan de grond in Londen
en Parijs. De clue van de titel ligt
hem juist in die chronologische volg
orde: in Parijs eerst, maar dan ook
in Londen, thuis dus, blijken barbaar
se toestanden te bestaan.
de, toen ze over de hongersnood van
1945 moest schrijven en de nacht voor
dat ze een van de hoofdfiguren uit het
boek, Sir Roderick, die haar het dier
baarste was geworden van alle door
haar opgeroepen personages, moest
laten sterven, kon ze niet slapen.
Toen het boek in Amerika werd uit
gegeven, werd ze midden in de nacht
opgebeld door een vrouw die zei:
„Beatrice, hoe kon je hem laten ster
ven, hoe kon je! Je gaf zelfs niet de
geringste hint, dat het zou gebeuren"
OOK UIT AMERIKA kwam een an
dere kreet. In bijna alle kritieken stond
wat een film is dit boek, wat een
film. Geen wonder dan ook dat John
Huston interesse toonde, maar hij
moet eerst nog twee andere Ierse films
maken, zodat de verfilming van „De
grote storm" pas over een jaar of vier
aan de beurt zou komen. Maar David
Lean, de maker van de „River Kwai"
ziet er wel wat in. Beatrice stelt het
liever nog wat uit. „Ik ben er niet zo
kien op, om het nu te doen", zegt ze,
„want ik heb moeilijkheden met mijn
agent en ik wil eerst iemand anders
hebben die die zaken voor mij behar
tigt".
DROSSAERS
P'tiWlS:
ERIC BLAIR (George Orwell was
zijn schrijversnaam) was van goeden
huize, genoot een „public school" op
leiding in het selecte Eton, nam ver
volgens dienst als officier in de Im
perial Police Force in Burma. Moei
lijk laat zich uit zo'n begin aflezen
dat hij in Spanje aan de kant van de
Trotskisten vechten zal, voor de Left
Book Club (een steeds meer door de
Engelse communistische partij beheer
ste onderneming van de uitgever Gol-
lancs) sociaal bewogen reportages zal
maken, zich, om kort te gaan, enthou
siast inzet voor revolutie en klasse-
strijd. Hij was zichzelf steeds bewust
van het paradoxale in zijn karakter:
het nog steeds ongelooflijk boeiende
Homage to Catalonia, over zijn tijd
in de Spaanse burgeroorlog, laat ons
duidelijk een Orwell zien, die maar al
te zeer beseft dat hij ook Eric Blair
is. Het is vooral een sociaal schuld
gevoel geweest dat hem steeds bewoog
in zijn geschriften.
Zijn documentaire reportage getiteld
„The Road to Wigan Pier" is hier heel
duidelijk over: „Ik was mij bewust
van een immense schuld die op mij
drukte en die ik moest inlossen", en
„Maar nu zou ik tenminste mij onder
de gewone mensen begeven, zien hoe
hun leven in elkaar zat, en mijzelf
tijdelijk één met hen voelen. Als ik een
maal onder hen zou zijn en door hen
geaccepteerd, zou ik als het ware
grond raken en dit tenminste was
wat ik meende, wetend dat het irra
tioneel was een deel van mijn
schuld zou van mij vallen."
Wat hem bewogen heeft plotseling
uit Burma te vertrekken om, zonder
een cent, in Parijs te proberen te
schrijven, is wel duidelijk: walging
van de koloniale heersersrol hem toe
bedeeld. Zijn essay „Shooting an Ele
phant" (in de Penguin uitgave van
Inside the Whale and other Essays)
geeft dit schitterend weer. Het be
schrijft de gevoelens van de jonge Bin
nenlands Bestuur ambtenaar die een
dol geworden olifant moet doodschie
ten,' tegen zijn wiL omdat het van de
„toean" wordt verwacht. Vast staat
dat hij vanaf 1928 enige jaren lang
in barre ellende en armoede in Parijs
IN DE ZEKER voor de lage prijs,
zeer fraai uitgevoende Meulenhoff-
reeks verscheen als nummer 11 Flann
O'Brien's klein juweeltje „The Hard
Life," door M. Marshall-van Wieringen
vertaald als „De Whiskywezen," on
dertitel „Een exegese van vuilheid."
Die vertaling is geslaagd (al zou ik
toch bij zo'n uiterst Iers boek de
whiskey met de Ierse „e" spellen,
vooral als hij zoals in dit boek uit de
oude kruik komt), hetgeen een presta
tie is, want O'Brien werd niet ten on
rechte door de meesterlijke stilist
James Joyce hoog geprezen.
Brian O'Nolan, van 1940 tot zijn dood
in 1966 in Ierland vooral bekend als
„Myles na Gopaleen," de kolumnist
van de Irish Times die steeds weer
met onnavolgbare humor absurditeiten
neerschreef in zijn rubriek „Cruiskeen
Lawn," schreef onder de naam Flann
O'Brien vier romans en een blijspel,
„Faustus Kelly." Twee jaar geleden
verscheen „The Best of Myles," en de
uitgave van zijn overige „Nachlass" is
in voorbereiding bij MacGibbon in Lon
den.
„THE HARD LIFE" (1964) is een
tragi-comisch verhaal, opgedragen aan
Graham Greene „wiens eigen vormen
van somberheid ik bewonder". O'Brien
schreef aan een vriend dat hij het „di
rect op de schrijfmachine schreef in
twee maanden tijds." Het beschrijft de
lotgevallen van twee broers: Finbarr,
die het verhaal grotendeels vertelt, en
Manus, inderdaad een handige vent,
een oplichter van de eerste orde die
vele schriftelijke cursussen geeft on
der vele geleende namen, en onder
meer een elixer tegen alle kwalen ver
koopt dat zijn oom, de bizarre mr. Col-
lopy, noodlottig wordt. Deze, een god
vruchtige, drankzuchtige onwetende
Ier die regelmatige twistgesprekken
heeft met een stevig meedrinkende pa
ter Röft (een fraaie vondst van de ver
taalster: in de Ierse uitgave is zijn
naam Father Fahrt), gaat teneinde
door een wonder van zijn dodelijke
ziekte af te komen, met de pater naar
Rome. Daar doet het vermoeden van
de mysterieuze kwaal waaraan mrs.
Collopy (die zichzelf mrs. Crotty blijft
noemen uit haar eerste huwelijk) over
leden is, de Paus in grote woede ont
steken.
Waanzin stapelt zich op, maar de ei
gen vormen van somberheid die
O'Brien steeds weer doen grijpen naar
in wezen makabere gegevens, maken
de roman er een waarvan men, aan
het einde van een halve dag lezen ge
komen, zich verwonderd afvraagt,
waaraan het ligt dat men er zo triest
van is geworden.
De verhaaltechniek van O'Brien is
groot. Finnbar de verteller heeft een
droge opmerkzaamheid in de neutrale
wijze waarop hij zijn omgeving be
schrijft; de wilde twistgesprekken van
Collopy en Röft contrasteren daar he
vig mee, de extroverte en fatale bruta
liteiten van Manus worden er zonder
moraliseren des te laakbaarder door,
en het rijkelijk door whisky bespoelde
Ierse leven wordt in al de uitzichtsloos
heid die dat tragische land kenmerkt
door de onnavolgbare Myles zonder
pathos neergezét.
FLANN'S NAAMGENOTE, Edna
O'Brien, komt ook uit Ierland. Zij
bleef er echter niet wonen maar emi
greerde naar Engeland. Zelden be
schrijft zij, na haar uitstekende ro
mans over Caithleen Brady, „The
Country Girls" en het ook verfilmde
„Girl with Green Eyes", de Ieren in
eigen omgeving; geëmancipeerd, naar
Londen gevlucht, verguist zij Ierland,
kan zij er niet om grimlachen zoals
Flann. Zij beschrijft snelle jonge vrou
wen die zich van affaire tot affaire
spoeden met een demi-mondaine haast
die doet vermoeden dat zich heel wat
jaren Ierse preutsheid moeten afreage
ren.
Else Hoog heeft voor De Arbeiders
pers „The Love Object" vertaald, een
bundel korte verhalen die in 1968 uit
kwam. De bundel heet hier „Het kwe
ken van een blauweregen," en waarom
nu juist dat opgelegd symbolistische
kortste verhaal als titelverhaal moest
dienen, in plaats van het zoveel meer
typerende „Voorwerp van Liefde" is
mij een raadsel. Een bundel liefdesver
halen, zo luidt de flap; beter zou zijn,
al speelt de liefde een zeer grote rol,
te spreken van een bundel vrouwen-
frustaties. Sommige ervan zijn toch zo
goed beschreven dat zij de ergernis
en Londen leerde wat het toen nog be
tekende aan de andere kant van het
kapitalistisch systeem te staan.
DE BESCHRIJVING van deze Pa-
rij se tijd in Aan de Grond in Londen
en Parijs is juist zo indrukwekkend
omdat Orwell koel objectief, als een
obscurateur, een opname-apparaat,
beschrijft nergens wordt emotioneel
van leer getrokken, de toon is intel
lectueel helder, op een afstand, mat-
ter-of-fact. Hij verdwijnt in een onper
soonlijk „men", de wandluizen in het
bed worden sociologisch beschouwd,
de afschuw en woede zijn voelbaar al
leen in en door de onmenselijke af
stand die de man die tussen die lakens
moet liggen in neemt. In de laatste
hoofdstukken is hij meer betrokken,
daarin verlaat Orwel) zijn rol van koel
beschrijver.
Hij duidt aan, waar de bewogen le
zer zou kunnen beginnen iets te ver
beteren in de mensonterende toestan
den waar hij geen weet van had. Maar
tot het eind toe blijft Orwell eerlijk en
rationeel. Hij is niet de emotionele
pamflettenschrijver waar hij zo'n up
per-class hekel aan had.
Een voorbeeld uit de Meulenhoff uit
gave: „Mijn verhaal eindigt hier. Het
is een vrij alledaags verhaal en ik kan
slechts hopen dat het dezelfde elemen
ten heeft die een reisverslag interes
sant maken. Ik kan tenminste zeggen:
dit is de wereld die u wacht als u
ooit zonder cent komt te zitten. Te
eniger tijd wil ik dieper in die wereld
doordringen. Op het ogenblik heb
ik, geloof ik, alleen nog maar de pe
riferie van de armoede gezien." Hij
drong dieper door in de armoede, in
Engeland zelf, en in opdracht van
Gollancs. „The Road to Wigan Pier",
en het zo mogelijk nog betere „Into
the Pit", beide reportages van werk
omstandigheden in Groot Brittannië,
ontmoetten echter tegenstand bij de
ideologen van de Left Book Club.
juist omdat Orwell registreert zonder
te idealiseren.
Het conflict met de Partij komt
scherp naar buiten in „Homage to Ca-
talonië", een boek dat, lijkt mij, zeker
in deze tijd weer, moet worden ver
taald en gelezen door iedereen die zich
politiek geëngageerd Voelt.
Orwell stierf in 1949 aan tubercu
lose, kort nadat hij zijn grimmige toe
komstverwachting „1984" had ge
schreven op een eiland ten westen van
Schotland. Voortdurend had hij ge
probeerd de nodeloze geestdodende el
lende van de armoede te signaleren.
over Edna's stroeve stijl goed maken.
De goede korte verhalen spelen in Ier
land, het erg fijne „Iers festijn" bij
voorbeeld, of de jeugdherinnering „Het
kleedje." De hang naar het ouderwets
melodramatische, en een verregaande
onwaarschijnlijkheid door de gewilde
toon maken echter Edna O'Brien als
korte verhalenschrijfster teleurstel
lend.
„Strengen" bijvoorbeeld is een pure
draak: Iers moedertje, zo uit de pro
vincie, zoekt in bohème te Londen le
vende dochter op: schrille contrasten,
onzegbare verlangens naar prille zui
verheid, ontgoocheling, en ga zo maar
door, tot en met het afscheid op vlieg
veld. „Bij de controle kusten ze el
kaar, hun vochtige wangen raakten el
kaar en verstarden zo een seconde, ter
wijl elk de bedroefdheid van de an
der in zich opnam"; hoe krijg je het
bij elkaar.
ANGUS WOLFE MURRAY, geen
Ier, maar een Schotse (in 1937 in Eden-
burgh geboren) journalist, schreef drie
jaar geleden zijn eerste roman, „The
End of Something Nice," nu voor Bru-
na vertaald door F. Lancel als „Het
Einde van een Mooie Tijd."
Hoofdfiguren zijn een jongetje en
een meisje die naar school moeten en
in hun pogingen daaraan te ontkomen
de wereld der volwassenen in chaos
brengen of beter gezegd: de latent aan
wezige chaos naar boven halen in de
ouders, hysterische moeder, machtelo
ze vader, whisky (dit is Schotse whis
ky, zonder „e") drinkende oom, zo
griezelig onbekwaam om de kinderen
te begrijpen; het idee is al vaker uit
gewerkt, de kostschool in Engeland is
ook eerder, ja, tot vervelens toe, be
schreven als een weerzinwekkend on
ding, het contrast tussen ruig Schotse
natuur en zwakke mensen is ook wel
iets wat we kennen uit de Britse lite
ratuur. Maar in „Het Einde van een
Mooie Tijd" gebeurt dit alles toch wel
weer erg goed. Een opmerkelijk de
buut, knap geschreven met uiterst so
ber gehouden dialoog, die heel wat
meer onthult over de karakters dan
lange beschrijvingen doorgaans doen,
met een voortdurende ondertoon van
ernst.
P. J. DE VOOGD
Het doet vreemd aan, om tegelijk
met zijn eerste boek een andere Meu-
lenhoff-uitgave te krijgen van William
Burroughs Jr.'s roman Speed, ver
taald door Hans Plomp als Spuiten is
Moord, ingeleid door de nog steeds op
sandalen lopende en zijns ondanks in de
internationale Who is Who gekomen
Allen Ginsberg. Orwell aan het eerste
begin van socialisering van de maat
schappij, dit boekje aan het trieste
welvaarts-end ervan. Spuiten is Moord
beschrijft de voor mij althans onbe
grijpelijke subcultuur die zelf-destruc-
tief diezelfde geestdodende en stomp
zinnige ellende zoekt waar Orwell van
af wilde. Burroughs schrijft erg knap,
in eenzelfde koel-objectieve stijl. Zijn
vader, de vriend van Ginsberg, was
de profeet van de zogenoemde Beat
generation met „Junkie", dus ook met
een beschrijving van gebruikers van
narcotica begonnen, maar verder toch
vooral een extravert Romanticus die
mystificerend in barokke taal naar
escape zoekt in de zotste zaken. Zijn
zoon geeft dan op veel kritischer, in
telligenter wijze in een lakonieke stijl
een duidelijk ander beeld. Een beeld
van een erg griezelig soort zelfmoord
met hard drugs op jonge leeftijd. Ik
lees liever Orwell.
PETER JAN DE VOOGD
boeken boek«abo«kanbMken]
boekenboekenboekenboekenl
f>Of kenborkewboelrrnhnehfnl
boe
UITGEVERIJ TEN HAVE-BAARN.
Paul Vaughan: „Techniek van de Ge
boorteregeling" met een voorwoord van
P. J. F. Dupuis.
UITGEVERIJ PAUL BRAND-HIL-
VERSUM. Marshall McLuhan:
„Stroomversnelling", de mens in het
elektronisch tijdperk. Vertaling van
Wlm van Gent en Samuel de Lange.
Verscheen in de serie: ,Bij wijze van
eksperiment". Josepha Mendels: „De
Speeltuin", in de serie .Parabolen".
UITGEVERSMIJ. KOSMOS-AM-
STERDAM. Meijer Sluyser: De wereld
is rond maar mijn zolen zijn plat". In
deze nieuwe bundel zijn weer een aan
tal impressies en verhalen over het
Joodse leven samengebracht, die zich
niet alleen kenmerken door lakonieke
humor en ingehouden vrolijkheid,
maar ook door ernst en bewogenheid.
UITGEVERSMIJ. AD. DONKER
ROTTERDAM. Mr. J. W. Beüen: „De
zin van het nutteloze", Rarekiek van
de „19e eeuwse jaren van de 20e
eeuw". De schrijver, de zeventig ge
passeerd, vindt het „in onze dagen,
waarin het lofwaardig is om „prag
matisch" te zijn, stimulerend om over
„de zin van het nutteloze" te medite
ren. Hij wil dit illustreren aan de
hand van persoonlijke herinneringen
aan de jaren vóór 1918, jaren vol van
wat nutteloos maar zinvol, maar ook
van wat alleen maar zinloos was.
MEULENHOFF-De Bezige Bij-AM
STERDAM. Akiyuki Nosaka: „De Por
nografen", roman in vertaling van
Dolf Kong.