Ierse schoonheidskoningin schreef historische roman EERLIJK VERSLAG VAN ORWELL BEATRICE COOGAN over De grote storm: „Ik kon niet slapen toen ik Sir Roderick moest laten sterven" SNEL BEROEMDE BESTSELLER Ierse en Schotse verhalen „Aan de grond in Londen en Parijs" 1 r - I Subcultuur WIJ ONTVINGEN WIJ ONTVINGEN VERNIETIGENDE ORKAAN "I nl MISSVERKIEZING VIJFTIEN JAAR WERK Trotskist FILMGEGEVEN i -41 GROTESKE VROUWENFRUSTATIES Eerlijk observator KOSTSCHOOLLEED WOENSDAG 18 NOVEMBER 1970 "I t»Rl, Wfa j£É m. ixi tti'i r iP- ÜSSSSS5SESESXSB5SS Beatrice Coogan rust uit van gedane schijversarbeid in de tuin van het voorvaderlijk kasteel, waarbij hond en poes haar gezelschap houden. Het raam links achter haar is het raam van de serre, waaronder zich de onderaardse gang bevindt, die Jacobus I tot vlucht weg diende. HIJ IS BEGONNEN waar ik ben opgehouden", zegt Beatrice Coogan en zij heeft het over haar zoon Tim Pat Coogan, de beroemde schrij ver van een boek over het Ierse geheime leger, de IRA. Het be schrijft de geschiedenis van deze militante beweging tot aan de laatste rellen in maart. „Hij moest daarvoor mensen interviewen die door zijn vader waren gezocht en opgejaagd en ze vertelden hem dingen waarvan wij nooit ook maar een vermoeden hebben gehad. Mijn man was namelijk onderminister van Justitie en beroemde zich erop dat Ierland statistisch gezien het hoogste percentage opgehelderde misdaden had van alle lan den in West-Europa. Hij was, vers van de universiteit, waar hij rechten studeerde, zelf aan de kant van de rebellen actief geweest in de burger oorlog van 1919 tot 1922, maar daarna werd hij een conservatief. Hij accepteerde het verdrag met Engeland en wilde het land door gezag en orde te handhaven van een periode van rust verzekeren, waarin aan de economische en sociale vooruitgang kon worden gewerkt. Mijn zoon heeft ook Paisley geïnterviewd. Hij zei, het is best een aardige man". gezinsinkomen betekende. Stukken land werden in z'n geheel uit de grond gerukt en bij de buurman op diens onvruchtbare akkertje netjes neerge vleid. Ierland kan er zich op beroe men de eerste vliegende man ter we reld te hebben gehad. Hij werd opge tild door de windmeegevoerd dwars over de stad en landde heelhuids in een wei. Een ongelukkige bijkomstig heid was dat de inwoners grote sta pels turf naast hun huis hadden als brandstof voor de winter. Deze voor raden vlogen in brand en de wind ver spreidde de vonken met een snelheid van honderd kilometer. Naar buiten gevluchte en dakloze kinderen en vol wassenen kregen de gloeiende as in hun ogen en werden blind. AAN HET WOORD is Beatrice Coo gan, een rijzige oude dame met le vendige bruine ogen, die ter introduc tie van haar Ierse roman „De grote itorm" even naar Nederland geko men was om een week lang te genie ten van Amsterdam, Rembrandt en de speurtocht naar haar eigen verle den. Dit laatste omdat er sinds lang in de familie een vermoeden bestaat dat zij van moeders kant van Holland se afkomst is. Het is zeker niet alleen haar eigen verleden dat haar boeit. Zij heeft een zeer diepgaande studie gemaakt van de geschiedenis van Ierland en daar over een lijvig boekwerk geschreven. Een enorme wervelwind, die Ier land teisterde in 1838 en die sinds dien een mijlpaal is in de geschiede nis en begin van een nieuwe tijdreke ning, heeft Beatrice Coogan als uit gangspunt voor haar roman genomen waarbij de liefde van een adellijk meisje voor de „messenjongen" op haar vaders kasteel als een rode draad door het verhaal loopt. Mensen werden in één nacht straat arm of steenrijk in de nacht van de grote storm. De rieten daken waarin de mensen hun geld bewaarden, wer den namelijk van de huizen afgerukt en verbrandden of kwamen mijlen verder weer neer, wat voor de vinders vaak geen onwelkome bijdrage in het nl boekenboekenboekenboekei boekenboekenboekenboekenl boekenboekenboekenboeken boekenboekenboekenboekenl boekenboeken boekenboeken boekenboeken boekenboeken boekenboekenboekenboekenj boekenboekenboekenboeken boekenboekenboekenboeken boekenboekenboekenboekenl NV GEBR. ZOMERS KEUNINGS- WAGENINGENS. Johnson, met in leiding van Ard Schenk: „Blijf fit met de auto" Deel 3 en 4 in de Serie Tran sistorschakelingen: L. Hildebrand en Th. Vieweg: „30 eenvoudige transis torschakelingen en Helmut Geaser „Schakelen en versterken met tran- sistoren". Drie deeltjes uit de bekende serie „Vaardige Handen", dè boekjes voor het zelf maken van allerlei leuke, ge zellige en originele dingen, en bijzon der geschikt voor het onderwijs, het jeugd- club- en buurtwerk en ook voor de arbeidstherapie. Het zijn de nummers 24, 25 en 26, respectievelijk: „Eenvoudige keramiek", „Dieren van Hout", en „Schellekoorden in kruissteek", dit laatste boekje is van Atie Siegenbeek van Heuklom. Lis Pa- ludan stelde een „Poppenboek" sa men. Een alleraardigst kijk, lees- en werkboek voor moeders en poppen- kinderen. Een, met leuke kleurenfo to's geïllustreerd verhaaltje over een poppenfamilie: Marjolein en Jasper, hun twee kinderen Dorien en Bastiaan en een klein gek hondje, Tobias. Alles hun substantie en wat ze aan hebben, kan zelf gemaakt worden; de patroon tekeningen, breibeschrijvingen en hand- werk-aanwijzingen worden uitgebreid gegeven. Voorin staan de platen, tekst jes en de werkbeschrijvingen, daarna komen de patroontekeningen op ware grootte en tenslotte is er nog een handwerkcursusje voor de poppen. UITGEVERIJ W. DE HAAN-BUS- SUM. Burton Hobson: „Munten", een voudige handleiding voor het bepalen van ouderdom en herkomst van mun ten. Gevels van huizen stortten in. Een moeder werd met haar pasgeboren kind van het bed gespoeld en verdronk. Zes mannen die in een herberg zaten te kaarten, werden door de kracht van de storm naar buiten gezogen en over wegen, heggen en weiden voort- gewaaid tot in een meer waar zij ver dronken. Hele steden werden verwoest en de Ieren, die zelfs niet gewoon wa ren de verjaardagen van hun kinde ren bij te houden, herinnerden zich ieder jaar de dag van de storm en ook hoe oud zij waren toen het ge beurde, wat hun enige houvast bleek, toen zij bij invoering van een pen sioenregeling moesten opgeven wat hun leeftijd was. DE BELANGSTELLING van Beatri ce Coogan voor historische aangele genheden werd al vroeg gewekt. Al toen zij heel klein was, las zij ge schiedenisboeken. Toen zij acht was, sloot haar vader haar lievelingsboek achter slot en grendel omdat er een meisje in voorkwam dat een baby kreeg, maar Beatrice las het toch. Haar interesse werd aangewakkerd door het feit dat zij met haar ouders haar vakanties doorbracht in het kasteel van haar grootouders waar een onderaard se gang, die naar de zee voerde, door Jacobus I gebruikt zou zijn als vlucht weg. Toen zij ouder werd, kreeg zij een cursiefje iedere zaterdag in het avond blad. Vaak met historische onderwer pen en zo gebeurde het op een dag dat zij door haar hoofdredacteur werd uit genodigd in te vallen voor een zieke verslaggeefster om de eerste missver kiezing van Ierland te verslaan. Bea trice besloot te gaan. Het was haar enige kans ooit naar een fuifje waar gedanst werd, te gaan, want zulke fri voliteiten waren haar streng verbo den. Het meisje dat gekozen zou wor den, moest een waardig opvolgster kunnen zijn van de oude Ierse konin ginnen, die lang geleden regeerden en hier werd op heel andere en merk waardige wijze voor Beatrice de histo rie medebepalend voor haar leven, want zij werd gekozen. Toen zij het haar ouders midden in de nacht om drie uur moest vertellen, waren zij woedend. „Het ruïneerde mijn leven als schrijfster", zegt Beatric Coogan, „om dat niemand mij ooit als een schrijfster zag, maar alleen maar als een schoon heidskoningin. Iedereen verwachtte al tijd van mij, dat ik er fantastisch uit zou zien en het is vreselijk om altijd naar die verwachting toe te moeten le ven. Zelfs toen ik al oud was." BEATRICE COOGAN besteedde vijf tien jaar van haar leven aan het schrijven van het boek. Zij schreef het driemaal voordat zij tevreden was. Niet aan één stuk door natuurlijk. Toen haar man stierf, was zij de kostwin- nares voor haar drie kinderen gewor den. Zij moest het boek terzijde leggen en heet-van-de-naald over actuele on derwerpen gaan schrijven, die vlug geld opbrachten. Maar met stukjes en beetjes kwam het boek toch klaar. De kinderen plachtten binnen te komen, net terwijl zij in een spannende pas sage bezig was om te vragen of het eten al klaar was. „Ik ben bezig met een meesterwerk", zei ze dan. Ze huil- GEORGE ORWELL is een on gemeen boeiend en belang rijk (in de zin van: actueel) schrijver. Hier zijn vooral bekend zijn satire op Sovjet Rusland, Ani mal Farm, en zijn beangstigende toekomstroman 1984. Orwell als sociaal bewogen journalist, als cri- tisch afstand nemend essayist, als briljant briefschrijver is hier veel minder bekend. Meulenhoff heeft ons een grote dienst bewezen met een goed verzorg de paperback uitgave van het eerste omvangrijker geschrift van Orwell: het in 1933 goed vertaald, hoewel met een tamelijk onbegrijpelijke omzetting in de titel: Aan de grond in Londen en Parijs. De clue van de titel ligt hem juist in die chronologische volg orde: in Parijs eerst, maar dan ook in Londen, thuis dus, blijken barbaar se toestanden te bestaan. de, toen ze over de hongersnood van 1945 moest schrijven en de nacht voor dat ze een van de hoofdfiguren uit het boek, Sir Roderick, die haar het dier baarste was geworden van alle door haar opgeroepen personages, moest laten sterven, kon ze niet slapen. Toen het boek in Amerika werd uit gegeven, werd ze midden in de nacht opgebeld door een vrouw die zei: „Beatrice, hoe kon je hem laten ster ven, hoe kon je! Je gaf zelfs niet de geringste hint, dat het zou gebeuren" OOK UIT AMERIKA kwam een an dere kreet. In bijna alle kritieken stond wat een film is dit boek, wat een film. Geen wonder dan ook dat John Huston interesse toonde, maar hij moet eerst nog twee andere Ierse films maken, zodat de verfilming van „De grote storm" pas over een jaar of vier aan de beurt zou komen. Maar David Lean, de maker van de „River Kwai" ziet er wel wat in. Beatrice stelt het liever nog wat uit. „Ik ben er niet zo kien op, om het nu te doen", zegt ze, „want ik heb moeilijkheden met mijn agent en ik wil eerst iemand anders hebben die die zaken voor mij behar tigt". DROSSAERS P'tiWlS: ERIC BLAIR (George Orwell was zijn schrijversnaam) was van goeden huize, genoot een „public school" op leiding in het selecte Eton, nam ver volgens dienst als officier in de Im perial Police Force in Burma. Moei lijk laat zich uit zo'n begin aflezen dat hij in Spanje aan de kant van de Trotskisten vechten zal, voor de Left Book Club (een steeds meer door de Engelse communistische partij beheer ste onderneming van de uitgever Gol- lancs) sociaal bewogen reportages zal maken, zich, om kort te gaan, enthou siast inzet voor revolutie en klasse- strijd. Hij was zichzelf steeds bewust van het paradoxale in zijn karakter: het nog steeds ongelooflijk boeiende Homage to Catalonia, over zijn tijd in de Spaanse burgeroorlog, laat ons duidelijk een Orwell zien, die maar al te zeer beseft dat hij ook Eric Blair is. Het is vooral een sociaal schuld gevoel geweest dat hem steeds bewoog in zijn geschriften. Zijn documentaire reportage getiteld „The Road to Wigan Pier" is hier heel duidelijk over: „Ik was mij bewust van een immense schuld die op mij drukte en die ik moest inlossen", en „Maar nu zou ik tenminste mij onder de gewone mensen begeven, zien hoe hun leven in elkaar zat, en mijzelf tijdelijk één met hen voelen. Als ik een maal onder hen zou zijn en door hen geaccepteerd, zou ik als het ware grond raken en dit tenminste was wat ik meende, wetend dat het irra tioneel was een deel van mijn schuld zou van mij vallen." Wat hem bewogen heeft plotseling uit Burma te vertrekken om, zonder een cent, in Parijs te proberen te schrijven, is wel duidelijk: walging van de koloniale heersersrol hem toe bedeeld. Zijn essay „Shooting an Ele phant" (in de Penguin uitgave van Inside the Whale and other Essays) geeft dit schitterend weer. Het be schrijft de gevoelens van de jonge Bin nenlands Bestuur ambtenaar die een dol geworden olifant moet doodschie ten,' tegen zijn wiL omdat het van de „toean" wordt verwacht. Vast staat dat hij vanaf 1928 enige jaren lang in barre ellende en armoede in Parijs IN DE ZEKER voor de lage prijs, zeer fraai uitgevoende Meulenhoff- reeks verscheen als nummer 11 Flann O'Brien's klein juweeltje „The Hard Life," door M. Marshall-van Wieringen vertaald als „De Whiskywezen," on dertitel „Een exegese van vuilheid." Die vertaling is geslaagd (al zou ik toch bij zo'n uiterst Iers boek de whiskey met de Ierse „e" spellen, vooral als hij zoals in dit boek uit de oude kruik komt), hetgeen een presta tie is, want O'Brien werd niet ten on rechte door de meesterlijke stilist James Joyce hoog geprezen. Brian O'Nolan, van 1940 tot zijn dood in 1966 in Ierland vooral bekend als „Myles na Gopaleen," de kolumnist van de Irish Times die steeds weer met onnavolgbare humor absurditeiten neerschreef in zijn rubriek „Cruiskeen Lawn," schreef onder de naam Flann O'Brien vier romans en een blijspel, „Faustus Kelly." Twee jaar geleden verscheen „The Best of Myles," en de uitgave van zijn overige „Nachlass" is in voorbereiding bij MacGibbon in Lon den. „THE HARD LIFE" (1964) is een tragi-comisch verhaal, opgedragen aan Graham Greene „wiens eigen vormen van somberheid ik bewonder". O'Brien schreef aan een vriend dat hij het „di rect op de schrijfmachine schreef in twee maanden tijds." Het beschrijft de lotgevallen van twee broers: Finbarr, die het verhaal grotendeels vertelt, en Manus, inderdaad een handige vent, een oplichter van de eerste orde die vele schriftelijke cursussen geeft on der vele geleende namen, en onder meer een elixer tegen alle kwalen ver koopt dat zijn oom, de bizarre mr. Col- lopy, noodlottig wordt. Deze, een god vruchtige, drankzuchtige onwetende Ier die regelmatige twistgesprekken heeft met een stevig meedrinkende pa ter Röft (een fraaie vondst van de ver taalster: in de Ierse uitgave is zijn naam Father Fahrt), gaat teneinde door een wonder van zijn dodelijke ziekte af te komen, met de pater naar Rome. Daar doet het vermoeden van de mysterieuze kwaal waaraan mrs. Collopy (die zichzelf mrs. Crotty blijft noemen uit haar eerste huwelijk) over leden is, de Paus in grote woede ont steken. Waanzin stapelt zich op, maar de ei gen vormen van somberheid die O'Brien steeds weer doen grijpen naar in wezen makabere gegevens, maken de roman er een waarvan men, aan het einde van een halve dag lezen ge komen, zich verwonderd afvraagt, waaraan het ligt dat men er zo triest van is geworden. De verhaaltechniek van O'Brien is groot. Finnbar de verteller heeft een droge opmerkzaamheid in de neutrale wijze waarop hij zijn omgeving be schrijft; de wilde twistgesprekken van Collopy en Röft contrasteren daar he vig mee, de extroverte en fatale bruta liteiten van Manus worden er zonder moraliseren des te laakbaarder door, en het rijkelijk door whisky bespoelde Ierse leven wordt in al de uitzichtsloos heid die dat tragische land kenmerkt door de onnavolgbare Myles zonder pathos neergezét. FLANN'S NAAMGENOTE, Edna O'Brien, komt ook uit Ierland. Zij bleef er echter niet wonen maar emi greerde naar Engeland. Zelden be schrijft zij, na haar uitstekende ro mans over Caithleen Brady, „The Country Girls" en het ook verfilmde „Girl with Green Eyes", de Ieren in eigen omgeving; geëmancipeerd, naar Londen gevlucht, verguist zij Ierland, kan zij er niet om grimlachen zoals Flann. Zij beschrijft snelle jonge vrou wen die zich van affaire tot affaire spoeden met een demi-mondaine haast die doet vermoeden dat zich heel wat jaren Ierse preutsheid moeten afreage ren. Else Hoog heeft voor De Arbeiders pers „The Love Object" vertaald, een bundel korte verhalen die in 1968 uit kwam. De bundel heet hier „Het kwe ken van een blauweregen," en waarom nu juist dat opgelegd symbolistische kortste verhaal als titelverhaal moest dienen, in plaats van het zoveel meer typerende „Voorwerp van Liefde" is mij een raadsel. Een bundel liefdesver halen, zo luidt de flap; beter zou zijn, al speelt de liefde een zeer grote rol, te spreken van een bundel vrouwen- frustaties. Sommige ervan zijn toch zo goed beschreven dat zij de ergernis en Londen leerde wat het toen nog be tekende aan de andere kant van het kapitalistisch systeem te staan. DE BESCHRIJVING van deze Pa- rij se tijd in Aan de Grond in Londen en Parijs is juist zo indrukwekkend omdat Orwell koel objectief, als een obscurateur, een opname-apparaat, beschrijft nergens wordt emotioneel van leer getrokken, de toon is intel lectueel helder, op een afstand, mat- ter-of-fact. Hij verdwijnt in een onper soonlijk „men", de wandluizen in het bed worden sociologisch beschouwd, de afschuw en woede zijn voelbaar al leen in en door de onmenselijke af stand die de man die tussen die lakens moet liggen in neemt. In de laatste hoofdstukken is hij meer betrokken, daarin verlaat Orwel) zijn rol van koel beschrijver. Hij duidt aan, waar de bewogen le zer zou kunnen beginnen iets te ver beteren in de mensonterende toestan den waar hij geen weet van had. Maar tot het eind toe blijft Orwell eerlijk en rationeel. Hij is niet de emotionele pamflettenschrijver waar hij zo'n up per-class hekel aan had. Een voorbeeld uit de Meulenhoff uit gave: „Mijn verhaal eindigt hier. Het is een vrij alledaags verhaal en ik kan slechts hopen dat het dezelfde elemen ten heeft die een reisverslag interes sant maken. Ik kan tenminste zeggen: dit is de wereld die u wacht als u ooit zonder cent komt te zitten. Te eniger tijd wil ik dieper in die wereld doordringen. Op het ogenblik heb ik, geloof ik, alleen nog maar de pe riferie van de armoede gezien." Hij drong dieper door in de armoede, in Engeland zelf, en in opdracht van Gollancs. „The Road to Wigan Pier", en het zo mogelijk nog betere „Into the Pit", beide reportages van werk omstandigheden in Groot Brittannië, ontmoetten echter tegenstand bij de ideologen van de Left Book Club. juist omdat Orwell registreert zonder te idealiseren. Het conflict met de Partij komt scherp naar buiten in „Homage to Ca- talonië", een boek dat, lijkt mij, zeker in deze tijd weer, moet worden ver taald en gelezen door iedereen die zich politiek geëngageerd Voelt. Orwell stierf in 1949 aan tubercu lose, kort nadat hij zijn grimmige toe komstverwachting „1984" had ge schreven op een eiland ten westen van Schotland. Voortdurend had hij ge probeerd de nodeloze geestdodende el lende van de armoede te signaleren. over Edna's stroeve stijl goed maken. De goede korte verhalen spelen in Ier land, het erg fijne „Iers festijn" bij voorbeeld, of de jeugdherinnering „Het kleedje." De hang naar het ouderwets melodramatische, en een verregaande onwaarschijnlijkheid door de gewilde toon maken echter Edna O'Brien als korte verhalenschrijfster teleurstel lend. „Strengen" bijvoorbeeld is een pure draak: Iers moedertje, zo uit de pro vincie, zoekt in bohème te Londen le vende dochter op: schrille contrasten, onzegbare verlangens naar prille zui verheid, ontgoocheling, en ga zo maar door, tot en met het afscheid op vlieg veld. „Bij de controle kusten ze el kaar, hun vochtige wangen raakten el kaar en verstarden zo een seconde, ter wijl elk de bedroefdheid van de an der in zich opnam"; hoe krijg je het bij elkaar. ANGUS WOLFE MURRAY, geen Ier, maar een Schotse (in 1937 in Eden- burgh geboren) journalist, schreef drie jaar geleden zijn eerste roman, „The End of Something Nice," nu voor Bru- na vertaald door F. Lancel als „Het Einde van een Mooie Tijd." Hoofdfiguren zijn een jongetje en een meisje die naar school moeten en in hun pogingen daaraan te ontkomen de wereld der volwassenen in chaos brengen of beter gezegd: de latent aan wezige chaos naar boven halen in de ouders, hysterische moeder, machtelo ze vader, whisky (dit is Schotse whis ky, zonder „e") drinkende oom, zo griezelig onbekwaam om de kinderen te begrijpen; het idee is al vaker uit gewerkt, de kostschool in Engeland is ook eerder, ja, tot vervelens toe, be schreven als een weerzinwekkend on ding, het contrast tussen ruig Schotse natuur en zwakke mensen is ook wel iets wat we kennen uit de Britse lite ratuur. Maar in „Het Einde van een Mooie Tijd" gebeurt dit alles toch wel weer erg goed. Een opmerkelijk de buut, knap geschreven met uiterst so ber gehouden dialoog, die heel wat meer onthult over de karakters dan lange beschrijvingen doorgaans doen, met een voortdurende ondertoon van ernst. P. J. DE VOOGD Het doet vreemd aan, om tegelijk met zijn eerste boek een andere Meu- lenhoff-uitgave te krijgen van William Burroughs Jr.'s roman Speed, ver taald door Hans Plomp als Spuiten is Moord, ingeleid door de nog steeds op sandalen lopende en zijns ondanks in de internationale Who is Who gekomen Allen Ginsberg. Orwell aan het eerste begin van socialisering van de maat schappij, dit boekje aan het trieste welvaarts-end ervan. Spuiten is Moord beschrijft de voor mij althans onbe grijpelijke subcultuur die zelf-destruc- tief diezelfde geestdodende en stomp zinnige ellende zoekt waar Orwell van af wilde. Burroughs schrijft erg knap, in eenzelfde koel-objectieve stijl. Zijn vader, de vriend van Ginsberg, was de profeet van de zogenoemde Beat generation met „Junkie", dus ook met een beschrijving van gebruikers van narcotica begonnen, maar verder toch vooral een extravert Romanticus die mystificerend in barokke taal naar escape zoekt in de zotste zaken. Zijn zoon geeft dan op veel kritischer, in telligenter wijze in een lakonieke stijl een duidelijk ander beeld. Een beeld van een erg griezelig soort zelfmoord met hard drugs op jonge leeftijd. Ik lees liever Orwell. PETER JAN DE VOOGD boeken boek«abo«kanbMken] boekenboekenboekenboekenl f>Of kenborkewboelrrnhnehfnl boe UITGEVERIJ TEN HAVE-BAARN. Paul Vaughan: „Techniek van de Ge boorteregeling" met een voorwoord van P. J. F. Dupuis. UITGEVERIJ PAUL BRAND-HIL- VERSUM. Marshall McLuhan: „Stroomversnelling", de mens in het elektronisch tijdperk. Vertaling van Wlm van Gent en Samuel de Lange. Verscheen in de serie: ,Bij wijze van eksperiment". Josepha Mendels: „De Speeltuin", in de serie .Parabolen". UITGEVERSMIJ. KOSMOS-AM- STERDAM. Meijer Sluyser: De wereld is rond maar mijn zolen zijn plat". In deze nieuwe bundel zijn weer een aan tal impressies en verhalen over het Joodse leven samengebracht, die zich niet alleen kenmerken door lakonieke humor en ingehouden vrolijkheid, maar ook door ernst en bewogenheid. UITGEVERSMIJ. AD. DONKER ROTTERDAM. Mr. J. W. Beüen: „De zin van het nutteloze", Rarekiek van de „19e eeuwse jaren van de 20e eeuw". De schrijver, de zeventig ge passeerd, vindt het „in onze dagen, waarin het lofwaardig is om „prag matisch" te zijn, stimulerend om over „de zin van het nutteloze" te medite ren. Hij wil dit illustreren aan de hand van persoonlijke herinneringen aan de jaren vóór 1918, jaren vol van wat nutteloos maar zinvol, maar ook van wat alleen maar zinloos was. MEULENHOFF-De Bezige Bij-AM STERDAM. Akiyuki Nosaka: „De Por nografen", roman in vertaling van Dolf Kong.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1970 | | pagina 16