Mensen gooien rotzooi op straat omdat
ze denken dat het hun straat niet is"
Mens en Melodie met
Wouter Paap jubileert
VEEL KRITIEK OP TIJDSCHRIFT, MAAR ALLE VAKMENSEN LEZEN HET
ZATERDAG 21 NOVEMBER 1970 Erbij 'fr
(Van een medewerker)
JULES DE" CORTE: „Laatst
kwam een man m'n flat bin
nen die het woonmilieu wil
de verbeteren. De politie moest dit
doen, de burgemeester moest dat
doen. Ik zei: Over al dat soort
dingen hoef je niet te beginnen zo
lang wij mekaar geen „goeie dag'
zeggen in de lift. Ja maar, zei hij,
de stand van de woningen moet
verbeterd worden, er moet meer
geld komen. Meneer, dat is waan
zin, zei ik toen, zolang wij in zo'n
flat niet gewoon aardig tegen
mekaar doen, hoef je verder hele
maal niet te praten over verbete
ring van het woonmilieu". „En dan
denkt zo'n man: Die vent is gek.
Dit soort dingen moet je niet zeg
gen. Ik zeg zo vaak iets, waarvan
ik denk: Had ik nou m'n mond
maar weer gehouden".
0 Flauwtegrens
Speeltuin
JULES DE CORTE
O Dikke huid
(Van onze correspondent)
UTRECHT. Het muziektijd
schrift „Mens en Melodie" maakt
in december zijn vijfentwintigste
jaargang vol. Aan dit feit zal ook
het tijdschrift zelf de nodige aan
dacht wijden en wel door uit te
komen met een dubbelnummer.
Over „Mens en Melodie" wordt
in de Nederlandse muziekwereld
zeer verschillend geoordeeld.
Nieuwsgierig
JULES DE CORTE:
WE ZITTEN in een trein, die met veel
herrie dwars door Brabant raast. Jules
de Corte is op weg naar een school-
concert. „Ik zing dan wat liedjes en
klets wat over rijmdwang en zo. Ik heb
altijd twee programma's, jonge kinde
ren kun je niet dezelfde kritiek toe
dienen als grotere. Je kunt tegen hele
jonge kinderen niet zeggen: Wij er
kennen God de Vader, wij belijden God
de Zoon en wij aanbidden God het
heilige geld. Het is niet aardig om dat
tegen ze te zeggen, maar het is wel
waar. Op een lyceum gaat zoiets al
beter. Maar op christelijke scholen kan
dit hard vallen, omdat het waar is krij
gen die mensen de pest in".
„Voor de Tilburgse huisvrouwen-
vereniging doe ik ook andere dingen
dan voor de jongerensociëteit in Alphen
aan den Rijn. Maar niet in de zin dat ik
concessies doe, ze weten tenslotte wie
ze vragen en ik hoef geen kameleon te
zijn, die steeds maar van kleur ver
andert. Als je nou bijvoorbeeld voor
bejaarden speelt, dan moet je die men
sen niet lastig vallen met allerlei maat
schappij-kritiek, laat die mensen nou
nog een paar jaar rustig leven".
We stappen over. Op het perron
vertelt Jules de Corte over z'n telefo
nische antwoordapparaat. Als hij weg
is, zet hij dat bandje aan, het pro
gramma wordt regelmatig ververst.
JULES DE CORTE: „Nu staat er iets
op over een man die 's morgens wakker
wordt en een klok 25 keer hoort slaan.
Ik ben een boon als ik weet hoe laat
het is, zegt die man. Dit ligt bijna onder
de flauwtegrens, dingen kunnen zo
flauw zijn, dat zij bijna weer leuk wor
den. Elke'vrijdagmorgen moet ik een
speciaal bandje maken voor een radio
programma, ze bellen me dan op over
een aktueel onderwerp. Vanmorgen ging
het over de camera's in warenhuizen,
die dieven moeten betrappen. De vraag
was, of de directie wel of niet moet
zeggen, dat er camera's hangen. Nou,
ik vind het redelijk dat je gewaar
schuwd wordt. En dan wordt er ook
alleen nog maar gelet op het pikken of
niet-pikken. Voor de rest kun je dood
vallen".
„En wie is eigenlijk het warenhuis,
de eigenaar die boven de oceaan hangt
om zich nog verder te verrijken? Als ik
in een warenhuis iets meepik, heet dat
stelen. Maar als die man iets van elf
cent verkoopt voor drie gulden, heet dat
geen stelen. Zolang het warenhuis niet
ons warenhuis is, is het logisch dat er
gestolen wordt. Als ik uw aansteker uit
uw zak haal, benadeel ik u persoonlijk.
Maar wie benadeel ik in het waren
huis?"
„Ik vind erg veel dingen onzin. Bezit
is onzin. Iets als een bandrecorder is
geen bezit. Als u er netjes op past, mag
u hem trouwens lenen. Maar bezit om
andere mensen te onderdrukken is on
zin. Zo is het onzin dat een man, die in
een fabriek werkt, niet weet wat hij
aan het doen is. Hij kan dat pas goed
weten, als die fabriek ook van hem is.
Niet in de sfeer van: die fabriek is van
mij en daar blijft iedereen met zijn
poten af, maar die man moet een belang
bij die fabriek hebben".
„VROÈGER HADDEN WIJ een
speeltuin, maar dat was in het dorp
onze gezamenlijke speeltuin, en die
hield je met zijn allen in orde. Je had
vroeger ook een gemeenschappelijke
tuin, die moest je met z'n allen onder
houden en dat is goed. Zaken als fa
brieken behoren ons allen toe. Ik zit
nu ook in onze trein. Dit is het punt
dat de meeste mensen niet weten,
daarom slopen ze de asbakken eruit.
Mensen gooien rotzooi op straat, om
dat ze denken dat het hun straat niet
is. En mensen verpesten de wereld
omdat ze denken dat het hun wereld
met is'.
„Dit hoort mijn trein te zijn, dan gooi
je ook niet met de deuren en ben je
voorzichtig met de asbakken. Maar op
het ogenblik is de trein nog van een
machtige maatschappij, als je goed op
past mag je blijven zitten. Het is alle
maal gebaseerd op autoriteit. Vorige
week zaten jongens in de trein met as
bakken te klepperen. Ik vroeg vriende
lijk het niet te doen, zij gingen door.
Voor de grap riep ik toen met stem
verheffing: niet met de asbakken klep
peren. Ze waren meteen stil, ik schrok
ervan. Wij denken allemaal in autori
teiten. Als ik met een belletje op m'n
rug wil lopen, denk ik meteen: Dat kun
je niet doen. Dat vindt iedereen raar.
Maar wie zijn eigenlijk die andere
mensen om wie je iets niet kunt doen?"
„Laatst zei een dame in de trein
tegen me: God, wat een eer dat ik te
genover u mag zitten, ik zie u zo dik
wijls op de teevee. Ik zei: Mevrouw, als
ik een luciferverkoper zou zijn zou u
dit niet zeggen. Dus is het onzin".
Weer overstappen. Op de perrons zie
je de mensen denken: Verrek, daar
loopt Jules de Corte. „De macht van het
bezit is overal terug te vinden. Wij
worden opgejut om ons in te zetten
voor Brazilië en dat is op zich wel
goed, ware het niet dat je dan precies
„ALLE KWALITEIT wordt minder,
niet alleen Hilversum 3. Koop maar es
een goed stuk kaas, dan moet je zoe
ken. Je kunt overal wel van die ver
velende langspeelkaas krijgen. Brood
met kaas, dat klinkt toch verrukkelijk,
maar brood is al helemaal verflenst.
Toen ik in Grave op school zat, kon je
in de hele eetzaal ruiken dat er brood
op tafel stond. Maar als je nu een
brood open en bloot op tafel legt, ruik
je alleen maar pakpapier".
„Tegenwoordig hebben mensen ook
dezelfde machten in de kaart speelt,
die ons hier onderdrukken".
„Hier kun je wel alles zeggen, dat is
zo. Ik kan hier vinden wat ik wil, maar
het gebeurt toch niet. Wat heb je er dan
aan? Als ik zeg, dat ik vind dat Hilver
sum 3 een schandelijk programma
brengt, dan zeggen ze: Hij heeft weer
wat, en ze gaan gewoon door. Het zit
in de tijd, zeggen ze dan".
„Dit soort dingen vinden ze cynisch.
Je bent anders dan vroeger, zeggen ze
dan. Ik heb es geschreven: De beste
raad die ik kannibalen kan geven, is de
Raad van Europa. Dat noemen ze cy
nisch. Ik ben niet cynischer geworden,
wel ongeduldiger. Je kan tegenwoordig
bijna niks meer van mensen vragen
zonder drie keer te betalen. Laatst
moest ik een half uur op een perron
wachten: Je hoort mensen dan alleen
maar zeggen: U staat in de weg".
„Ik heb een vreselijke hekel aan alle
gevoelloze uitingen, ik heb een hekel
aan al die geldjagers. In principe heeft
tegenwoordig niemand meer iets met
iemand te maken, en dat is vreselijk.
Als ik denk dat ik met u niks te maken
heb, dan moet ik op dit moment uit
de rijdende trein stappen. Iemand die
met anderen niks te maken heeft is
nutteloos".
zo'n diepvriesding; gaan ze aardbeien
in de goedkope tijd invriezen. Maar dat
is onzin, je moet 's winters geen aard
beien eten, dat is helemaal tegen de
loop der seizoenen. Als je aardbeien
hebt moet je tegen de buren zeggen:
„Joh, kom langs, ik heb een lekker
maaltje verse aardbeien. Maar je moet
ze niet tot Kerstmis invriezen, da's een
misdaad tegen de aarde".
„HET VERKILT ALLEMAAL ZO,
maar ik denk niet somber. Alle leven
is gelijkwaardig. Als de mens zichzelf
uitroeit is dat niet zo'n ramp, als al het
andere leven maar blijft. Ik ben niet zo
pessimistisch, maar een echte optimist
is even zeldzaam als verkwikkend voor
zijn omgeving. De meeste optimisten
zijn mensen met een dikke huid. Het
leven is nog niet zo kwaad, zeggen ze,
en voor hen is het dan niet zo kwaad
„Van nature hebben we allemaal wel
enig gevoel, maar het is verbijsterend
hoe weinig mensen tot de bodem van
iets afdalen. Ze zeggen liever: Och ja,
en leven gewoon verder. Er zijn ook
veel mensen die zich kapot werken
voor een zaak. Geen zaak is zo belang
rijk om daar je leven voor te geven.
Als ik zou moeten kiezen: Ik of die zaak
kapot, dan die zaak maar. Maar veel -
mensen hebben moeite met deze keuze
,Ik heb me nooit afgevraagd, zou ik
door dit of dat te doen m'n prijzen ook
kunnen verhogen. Ik werk voor mijn
boterham, verder niet. Ik heb ook nooit
iets gedaan aan reclamestunts, maar dat
kun je dan luiheid noemen".
„Ik doe gewoon wat er te doen is. Het
gaat er bij mij niet om de mensen wat
te leren, je moet je alleen maar ver
staanbaar maken, zodat je kontakt hebt.
Iemand moet zeggen: „Verrek, ik ken
die mens, ik vind het ook in de verte
waar wat hij zegt". Maar ik denk vaak:
Het is toch een dwaze gedachte het
goede te willen. Het zou zo leuk zijn als
alle mensen het aardig hadden, en me
kaar niet steeds voorbij liepen, maar
dat is dan onrealistisch gedacht".
„De paters zijn realistisch, zeggen ze
dan. Maar als ik die mensen over oecu
mene hoor praten is dat zo'n ontzettend
gezwets, dat je ze met de koppen tegen
elkaar zou moeten slaan. Je moet zeg
gen: Joh, schei toch uit, stel eerst maar
es vast dat we mekaar nog steeds kapot
rijden, omdat we niet een halve sekonde
willen wachten. Stel eerst maar vast,
dat iemand een ander geen kers gunt,
zonder dat hij hem betaalt. Want de
werkelijke god woont in de Amrobank,
de zeven engelen wonen in de verzeke
ringsmaatschappijen".
„Nou rijden we door dit land, een
eeuw geleden was het hier nog alle
maal bos, nu is alles kapot. Waarom?
Omdat hier twaalf miljoen mensen
moesten wonen. Dat komt niet door de
natuur. Als er ergens teveel spreeu
wen wonen, wijkt de rest uit naar
SpanjeDat is wijsheid. Maar die af
dwaling van de wijsheid doet eenzaam
heid ontstaan. Eenzaamheid is niet dat
je alleen bent, maar dat je nergens
bij hoort, niet bij de bomen, niet bij
de grond. Als je in een groot bos
woont en je komt een keer in de week
iemand tegen, dan ben je alleen, en
dat is jammer, maar je hoeft niet een
zaam te zijn. Hoe meer mensen je op
elkaar propt, hoe meer eenzamen er
zijn".
„Als ik ooit een film zou maken, dan
zou ik hem noemen: De mensen kun
nen niet leven".
„Een hoop dingen die ik denk, leven
niet bij veel mensen. Neem die gedach
te, dat alle leven gelijkwaardig is.
Iedereen zegt: De mens is hoger dan een
dier, maar dat is onzin. De mens is veel
inefficiënter dan de natuur. De natuur
is wijs geregeld, de seizoenen lopen re
gelmatig, de vogeltrek verloopt keurig,
zolang wij geen draden spannen. In de
natuur is alles doelgericht. Dat doel is.
Het zijnde in stand te houden, en dat is
erg wijs geregeld. Is het niet prachtig
dat een leeuw gaat brullen voor hij op
jacht gaat? Dat is niet wreed, maar ef
ficiënt. Alle gezonde dieren kunnen dan
weg komen, behalve die ene kreupele
antiloop. Het resultaat is: Ik hoor nooit
van hongersnood onder de zwaluwen,
maar tweederde van de mensheid lijdt
honger. Dan moet er iets met de soort
niet in orde zijn".
„En dan lees je: Wij willen vaste voet
krijgen in Japan Dat is belachelijk.
Waarom moeten wij een vaste voet krij
gen in Japan. We moeten hier onze bo
terham verdienen en niet tien boter
hammen ergens anders, dat is klets
koek. En als je iets moet maken met
vreselijke vergiften, dan moet je dat
laten. Je moet geen auto laten rijden
tot je een auto hebt gevonden die niet
stinkt. Anders kom je aan de wijsheid.
De natuur zou nooit een stinkende auto
uitvinden, dat is niet wijs. Maar je doet
het wel, als je alles naar geld afmeet.
Dat doet de natuur ook niet. Die geeft
met kwistige hand en neemt terug wat
niet meer hoeft".
„DAARMEE WIL IK niet zeggen, dat
iedereen a priori 'n zaak is, er zijn veel
aardige mensen. Ik hou van mensen die
open zijn, daarbij hoef je het helemaal
niet met elkaar eens te zijn. Maar één
ding moet bij alles voorop staan: Je
kunt niet stellen dat het kapitalisme
juist is. Dat is het enige wat ik absoluut
zeker weet".
IN JONGE en in avantgardistische
kringen wordt het blad nogal eens
gebrek aan oordeel en plaatsbepaling
verweten; ouderen, vooral zij die be
roepshalve in de muziek werkzaam
zijn, loven vaak de in ieder geval al
tijd doorwrochte artikelen van hoofd
redacteur Wouter Paap en zijn vele
medewerkers; amateurs vinden som
mige artikelen te moeilijk, andere
daarentegen waarderen deze mensen
juist, omdat ze kennelijk voor de
muziekliefhebber zijn geschreven.
„Mens en Melodie" lezen doet vrijwel
iedereen, die zich met muziek bezig
houdt.
„Mens en Melodie" wordt ook wel
eens Paap en Melodie genoemd. Dat
is niet zo verwonderlijk, het blad is
eigenlijk een éénmanszaak en de man
in kwestie is Wouter Paap. Het blad
startte in 1946 echter onder een drie
hoofdige leiding. Enig redacteur Wou
ter Paap vertelt: „Al voor de oorlog
wilde ik een muziektijdschrift gaan
leiden, maar er waren er al tamelijk
veel, zoals Cecilia en het blad De
Muziek van Pijper en Sanders. Daar
schreef ik zo wel 't een en ander in,
zodat ik dus wel journalistiek actief
was, maar redacteur was ik niet. In
de jaren voor de oorlog schreef ik ook
een boekje in pocketformaat, het
Spectrum was een van de eerste uit
geverijen die dat formaat gebruikten
getiteld „Mens en Melodie". Dat
werkje, een verzameling tot de muziek
leidende en inleidende artikelen, liep
goed, het beleefde vele drukken".
„Toen kwam de oorlog en stond al
les stil. Na de oorlog rezen de tijd
schriften als paddestoelen uit de
grond. Vele ervan zijn weer verdwe-
gel van Schuberts beroemde toonzet
ting van het gedicht „An die Musik".
Daaronder zet de redactie uiteen wat
precies de bedoeling is, naar welke
zaken precies gestreefd zal worden.
Een citaat uit dit artikel: „De muziek
staat in het volle leven, zij verricht
haar taak onder allerlei levensomstan
digheden, en het ligt in ons voorne
men, aan alle bindingen welke tus-
schen mensch en muziek bestaan, op
zijn tijd aandacht te besteden. Muzi-
nen, maar de paddestoel die Hans
Triebeis, Jaap Kunst en ik kweekten,
leidt nog steeds een zeer gezond leven.
Op verzoek van de uitgeverij, het
Spectrum, noemde we het tijdschrift
naar mijn boekje. Wij vormden in het
begin de redactie, waarbij Triebeis
zulk moeilijk werk verzette als het
lospraten van papiertoewijzingen en
dergelijke, want met dat soort proble
men zat je toen nog. Hij trok zich
echter na een jaar terug om zich vol
ledig aan z'n studie musicologie te
kunnen wijden. En als Jaap Kunst op
een redactiebespreking kwam bracht-
ie altijd z'n viool mee met als gevolg
dat ik aan de piano ging zitten en we
samen musiceerden. Zo bleef ik alleen
over en ik ben alleen gebleven".
Wie het eerste nummer opslaat,
vindt op de eerste bladzijde bovenaan
een muziekcitaat: Het is de eerste re-
kale eenkleurigheid moge hierbij verre
liggen".
Wouter Paap: „Ik ben niet direct
een musicoloog, ik ben een muziek-
joumalist. Waarmee ik een vak heb,
dat een geheel eigen taak heeft. Ik
heb 's geschreven, dat iedere goede
musicus, componist, pedagoog, een vu
rig propagandist is voor de muziek.
Dat behoort de muziek journalist ook
te zijn, wanneer hij zijn vak en de
mens en tussen allen, die zich op wel
ke wijze dan ook met muziek bezig
houden. En hij moet zich aan alle
vormen van muziek en muziekbeoefe
ning wijden. Hij moet een muzikale
spectator zijn met een open oog voor
alles. Dat is dus ook wat ik probeer
te zijn. Toen de Rotterdamse Kunst
stichting mij de Pierre Beyle-prijs toe
kende voor m'n muziekkritieken, die
in het museum Boymans-Van Beu-
ningen met enige feestelijkheden werd
overhandigd, bracht na afloop de Ko
ninklijke Harmonie uit Maastricht mij
een serenade. Daar waren die mensen
helemaal voor uit Maastricht geko
men. Dat vond ik nou een bijzonder
plezierig iets. Het maakte duidelijk,
dat ik ook gewaardeerd werd in mu-
ziekkringen die buiten de concertzaal
werken. Kringen die net zo belangrijk
zijn".
Wouter Paap, die na de oorlog zijn
lespraktijk opgaf, om zich helemaal
aan de redaktie van „Mens en Melo
die" te kunnen wijden, een gok
waar hij nooit spijt van gehad heeft
heeft kans gezien zijn journalistie
ke credo in zijn „Mens en Melodie"
volledig in de praktijk te brengen.
Met nadruk stelt Paap dat het blad
niet alleen zeer veel informatie, maar
ook documentatie verschaft. „Hij die
alle jaargangen compleet heeft bezit
een grote reeks biografieën van com
ponisten, vooral Nederlandse, die over
het algemeen nog niet in de handboe
ken te vinden zijn. Verder breng ik
iedere maand ook een grote rij be
richten uit binnen- en buitenland. In
de afgelopen 25 jaar zijn die bij elkaar
een bijdrage gaan vormen tot de prak
tische muziekgeschiedenis".
Een enkele keer dringt de kritiek
ook wel tot de hoofdredacteur door.
„Dat blokfluitblaadje is niets voor
mij", verzucht b.v. een orkestlid, dat
geen interesse kan opbrengen voor een
artikel over huismuziek. Terwijl een
beoefenaar van dat genre van al die
serialiteit niets snapt. Maar dat „Mens
en Melodie" veel gelezen wordt blijkt
ook uit de advertenties: er kan geen
muziekdocent waar ook in Nederland
gevraagd worden, of er verschijnt ook
een oproep in het blad. „Een tijd
schrift dat", zoals Paap trots zegt, „on
afhankelijk is van het muziekuitge-
versbedrijf en dat geen subsidie van
node heeft'
Zo nu en dan vraagt Wouter Paap
zich wel eens af waar de melodie
blijft. Maar steeds opnieuw komt hij
tot de conclusie dat 't helemaal niet
Wouter Paap
nodig is om de naam van zijn maand
blad te veranderen. „Er is veel ver
anderd, er verandert veel en er zal nog
veel veranderen, maar de melodie
blijft. En daarom blijft het Mens en
Melodie".