hang voor beeldbuis
Burgers op de loopt best
BIJ ALLES WAT
IK ZEG IN EEN
INTERVIEW ZIT
IK TE DENKEN:
„GUT, MOET JE
HEM 'S HOREN"
LENNAERT NIJGH SCHRIJFT ANTE»JAN
IL-
16
Fijn publiek
Vraagtekens
ZATERDAG 5 DECEMBER 1970
Erbij -Ar
;3tܧ
Lennaert en Astrid thuis in Heemstede.
SIETO HOVING
(Van een onzer redacteuren)
LS JE VOOR de vijfde keer op een
eindeloos landweggetje links af
bent geslagen, op een modderig
zandpad staat en het vage vermoeden
zich opdringt dat verderop alleen nog
verdwaalde, opgedroogde koeien wonen,
dan ben je bijna op het boerderijtje van
Sieto en Marijke Hoving. Het laatste
zandpad heet de Catsreed, genoemd naar
„We zitten hier altijd de hele zo
mer en in de winter af en toe een
weekend. In een stad als Amster
dam kun je niks meer doen. We zit
ten trouwens ver boven Amsterdams
peil, bij de volgende overstroming
kom ik snel vanuit Amsterdam hier
naar toe."
Vlak na de oorlog was hier alles
nog bos, daarna is er vreselijk veel
vernield. Alles moest weiland wor
den, de boeren kregen er subsidie
voor, er moest veel melk komen
voor de boterberg. Nu krijg je sub
sidie als je van dat weiland weer
een bos maakt. Een heer, die door
Sieto Hoving wordt voorgesteld als
„mijn hovenier" is bezig een plan te
ontvouwen om de boerderij weer
midden in het bos te zetten. Sieto
Hoving ziet dat graag gerealiseerd
met zweefdennen.
„Ons nieuwe programma, „Bur
gers op de bres" loopt geweldig. We
spelen elke avond in Amsterdam.
Vaak binnen twintig minuten uitver-
kocht. Ik ben er dit jaar in geslaagd
om niet één kritiek te lezen, ik wens
's avonds blank op te gaan, zonder
het idee: Die schreef over dit num
mer dat. Daar pik je automatisch
iets van over, het is veel beter om
je eigen thermometer in de zaal te
steken en daar op af te gaan."
„Allerlei mensen komen je dan
wel vertellen: Je had een geweldig
goede pers. Dan zeg ik: Nou, wat
heerlijk. Maar ik ben zelf als een on
beschreven blad. De dag na de pre
mière heb ik geen krant gelezen,
daarna ben ik weer begonnen, de
wereld ging gewoon verder, maar in
de kranten stond gelukkig niks meer
over Sieto Hoving.
de oude Cats, ditmaal niet de dichter
maar een bejaarde koeienmelker. De
Hovings wonen in een uithoek van
Friesland, aan de rand van een donker
bos. „Vertel in godsnaam niet waar het
precies is, want dan komen allerlei men
sen hier de reed op, auto keren en even
naar cabaretier Hoving kijken. Ach, en
wie ben ik eigenlijk?"
„WE HEBBEN EEN fijn publiek
moet ik zeggen. Iedere cabaretier
krijgt het publiek dat hij verdient.
Met mijn publiek ben ik erg blij, de
helft komt van buiten Amsterdam.
We trekken mensen die de relativi
teit van hun hele arbeid en streven
ook goed inzien. Ik vraag me af of
mensen bij ons nog gekwetst wor
den, we hebben geen last van weg-
lopers. Die mensen komen vrijwillig,
dan kun je al nauwelijks meer ge
kwetst raken. De gekwetsten worden
tegenwoordig uiterst zeldzaam".
„Na vijftien jaar weten de mensen
wat ze bij ons kunnen verwachten:
Een uitgebalanceerd, goed verzorgd
stuk vakwerk. Anders kan het toch
ook niet dat ik 50 voorstellingen bui
ten Amsterdam afsluit van een pro
gramma dat nog niet eens op papier
staat. Ook buiten Amsterdam hebben
wij een ijzersterke reputatie. Daarom
hoef ik gelukkig de dag na de pre
mière niet te hollen om de kranten te
lezen en daarmee is een blok van
me afgevallen."
„We gaan een programma ook niet
uitproberen in de provincie. Veel ca
baretiers doen dat, maar ik vind het
zo onvriendelijk tegenover de men
sen in de provincie. Een programma
moet op hen worden uitgeprobeerd
of het goed genoeg is voor Amster
dam. Ons eigen zaakje Tingel Tan
gel is voor ons het laboratorium."
„Er zijn ook maar weinig cabare
tiers die net als wij elk jaar een
nieuw programma brengen, dat doe
je niet meer. We doen alles zelf, de
hele zomer werken we op de boer
derij aan het nieuwe programma.
We werken hard, 's winters ook, elke
avond weer. Ik heb gewoon geen
tijd voor veel andere dingen. Ze ver
wijten ons wel dat we weinig aan re
clame doen, maar ik heb er geen
tijd voor en het ligt me niet. Er zijn
mensen die allerlei dingen goed uit
buiten, interviews ook, dat wil bij
mij niet."
„We hebben altijd veel vaste klan
ten, als iemand al in januari komt
kijken terwijl hij vroeger in februa
ri kwam dan zeg ik: U bent dit jaar
vroeg meneer. En als ze aan het
eind blijven roepen, „Het was gewel
dig", dan zeg ik: Tot volgend jaar
maar weer. We hebben gewoon een
erg trouw publiek."
„IK HEB HET IMAGE dat ik een
beetje op een afstand ben, een beet
je moeilijk. Ik word ook nooit ge
vraagd voor de televisie. Misschien
vraag ik teveel geld, ik denk alleen:
Zoveel mensen zitten er te kijken, en
dan maak ik een berekeningetje."
„Ik ben bang voor de televisie,
het is bijna nooit een succes. Ik ge
loof in een groot verschil tussen een
zaalartiest en een televisieartiest,
die twee hebben weinig met elkaar
te maken. Er zijn mensen die gewel
dig kunnen repeteren, de eerste voor
stelling geweldig doen, en daarna
zakt het steeds verder af. Dat zijn
televisie-mensen. Ik moet een num
mer 50 keer gedaan hebben, wil ik
het beheersen. Maar dan kunnen ze
me ook op mijn kop zetten, en ik
maak het nummer nog."
„Van mijn vijftien programma's is
er nooit eentje uitgezonden. Op de
televisie ben je eigenlijk je eigen con
current. In de zaal weet je precies
wat je de mensen aandoet. Maar als
het een keer op de buis komt, kun
je er niks meer aan doen, je bent
machteloos. Het programma is vaak
maanden geleden al ingeblikt. Als
het dan eindelijk op de TV is, komt
het vaak niet over."
„Misschien vragen ze me ook niet,
omdat ik een enge blik heb. Inter
views vind ik minstens zo vreselijk
als televisie. Ik denk steeds: Wat
zal ik nou zeggen, maar je kunt veel
beter zo'n interview niet doen, en
naar de voorstelling komen. Daar
doe ik mijn werk."
„Laatst vroeg iemand die geijkte
vraag: Stelt u zich links of rechts
op? Nou, dat vind ik niks. Een beet
je cabaretier laat zich nooit als
boodschappenjongen gebruiken, noch
voor rechts, noch voor links."
„DE AFSTAND die mensen bij
mij veronderstellen komt waarschijn
lijk doordat ik alles zo relatief zie.
Iedere keer als ik iets zeg, zet ik met
een weer een vraagteken. Als ik een
stelling moet poneren word ik altijd
erg zenuwachtig." Ik moet gewoon
de voorstelling doen. De mensen
klappen dan, klappen liefst erg hard,
en daarna ben ik gewoon niks. Ik loop
gewoon naar huis. Het is mijn werk.
Ik ben net als mensen die de hele
dag cacaozakjes dichtplakken. Een
dichter is ook alleen maar dichter
op die zeldzame momenten dat hij
dicht. Verder is het ook een gewoon
mens."
„Ik ben er wel trots op als de men
sen juichen na een voorstelling,
maar daar moet je overdag niet uit
gebreid over praten, daar praat ik
's avonds in de voorstelling over. Ik
lees ook altijd met verbazing inter
views met allerlei mensen, ik weet
nooit waar ze het vandaan halen."
„Ik zie elke avond ontzettend uit
naar de voorstelling, ik zou het vre
selijk vinden om er mee op te hou
den. Verder kom ik niet zo vaak
ergens. Dat verwijt men mij wel.
Ik ben gek op een mooi feest, maar
als ik merk dat al die mensen er
zijn om gezien te worden, dan word
ik erg zenuwachtig en ga ik liever
met m'n vrouw ergens rustig leuk
iets drinken".
„Annie M. G. Schmidt heeft eens
over me gezegd: Die jongen is al
les, behalve commercieel. Dat vond
ik erg aardig. Ik vind jongens die
zeggen dat ze bijna binnen zijn, erg
vervelend. Ik moet er niet aan den
ken dat ik al binnen zou zijn. Dan
mis je de hele struggle van dit vak.
Het is een heerlijk vak, je moet het
eerlijk doen. Het is voor het publiek
erg vervelend om naar een rancu
neuze boze man te kijken".
„Zo werk ik rustig door, ik ben
niet iemand voor in het nieuws. Toen
koningin Juliana 25 jaar getrouwd
was, trad ik op als gastheer voor
de stad Amsterdam. De televisie wil
de dat uitzenden, maar ik zei: Hele
maal niet. Ik spreek de koningin toe
en niet het Nederlandse volk. Op
zich erg dom van me: Als je op
de televisie bent en allerlei kijkers
merken: Zeg, wat is die man leuk
voor de koningin, dan krijg je veel
mensen in je theatertje. Maar de
koningin was toen 25 jaar getrouwd
en niet het Nederlandse volk. Als het
Nederlandse volk 25 jaar getrouwd
is, zal ik een heel ander programma
maken".
„Ik hou ontzettend van zelfbeper
king. Ik ben gauw uit het lood ge
slagen, door licht, geluid, en al dat
soort dingen. Ben je voor de tv, dan
is één zo'n cadema duizenden men
sen, en dat kan ik niet waarmaken
op een camera. Dus denk je: ik
speel gewoon, laat die camera maar
doodvallen. Maar dan laat je al
die duizenden mensen in de huiska
mers doodvallen, en dat is niet
goed".
„WEET JE TROUWENS wel dat
wij in het laatste boek van Wim lbo
een geheel nieuwe cabaretperiode in
luiden? Met ons begon vijftien jaar
geleden een nieuwe periode in het
Nederlandse cabaret. Dat staat erin.
Wil je dat wel even goed onthouden,
want ik vind dat nog al wat".
„Wat wij doen is aan de marge
van de maatschappij, wij plaatsen
enkele kanttekeningen, meestal zijn
dat vraagtekens. Veel mensen willen
geen vraagtekens gezet zien achter
hun belangrijke zaken, zij willen pro
bleemloos verstrooid worden, en dat
mogen ze. Maar er zijn ook andere
mensen. Wim Kan heeft die groep
heel mooi getypeerd: mensen die tus
sen acht en elf lachen om waar ze
tussen elf en acht mee bezig zijn
geweest".
„Nou haal ik alweer iemand an
ders aan, een interview met mij
wordt nooit wat. Ik kan niet babbe
len, ja zo heet dat. Ik ben eens
voor een radio geïnterviewd, ik waar
schuwde van tevoren: Ik zeg vaak
alleen maar ja of nee. Komt wel
goed, zei die radioman, maar na een
tijdje had hij het zweet in zijn han-
den staan. En dan kraken m'n her
sens, maar iedere keer denk ik:
Als je dat en dat zegt is het onzin,
als je het daar over hebt is het
ook onzin, en zo komt er niks uit".
„IK BEN LID GEWEEST van een
raad voor de kunst, en die raad
had bedacht dat er een cabaretschool
moest komen. De raad kwam bijeen
de voorzitter heette Willy. Was een
hele tijd ziek geweest, iedereen in
formeerde even hoe het nu met Wil
ly was. Toen zei Willy: Hierbij
open ik de vergadering. En toen be
gon een mevrouw met: Ja, meneer
de voorzitter, terwijl ze zo net nog
Willy had gezegd. Zoiets vind ik be
lachelijk. Ze zei we zijn bijzonder
verheugd met uw herstel, terwijl ze
van te voren had gezegd: Willy fijn
dat je er weer bovenop bent. Ik
vroeg: zijn jullie nou krankzinnig ge
worden, maar dat schijnt een ver
gadertechniek te zijn, die ik niet be
heers. Als mijn mening over de ca
baretschool vertelde ik dat voor een
cabaretier een toneelschool erg nut
tig is, en die was er al, punt uit.
Ook in tweede instantie had ik daar
niks aan toe te voegen, en dat vond
iedereen maar raar".
„Ik lui schijnbaar niet. Neem nou
die Tweede Kamer. Ik heb net de
handelingen weer gelezen. Veel din
gen kunnen ze best in een zin zeg
gen, maar dan gaan ze steeds maar
herkauwen. Als voorzitter moet je
dan vragen: Kort en goed, wilt u het
nou wel of niet zeggen. Het is alle
maal zo lang. Den Uyl heeft laatst
de 43 minuten gehaald, die mensen
staan er nooit bij stil dat het ook
allemaal gedrukt moet worden. Al
dat gepraat is zo vermoeiend".
„M'n eigen teksten begin ik ook
erg uitgebreid, maar na lang schrap
pen blijft er een heel klein liedje
over. Verder ben ik helemaal geen
interessant mens. Het is hier mis
schien interessant omdat het huis dat
is. „Ik word interessant met de to-
neellichten er boven op, m'n ogen
gaan dan stralen. Die zijn nu dof.
Je moet je persoonlijkheid doordruk
ken op het toneel, dat is misschien
de kern van dit vak. Vlijmscherpe
teksten doen niks als er geen per
soonlijkheid achter zit".
„Grappen vertel ik ook alleen op 't
toneel. Aan mijn vrouw vertel ik
nooit grappen, in een interview kan
dat ook niet, dat hoort 's avonds
op toneel. Kom maar kijken, dat gaat
veel beter".
„Bij alles wat ik in een interview
zeg, denk ik steeds weer: Gut, moet
je hem horen".
IN HUIZE NIJGH te Heemstede dreunt het bonkige ritme
van een popsong, ten gehore gebracht door een contra-alt van
Astrid Nijgh, echtgenote van tekstschrijver Lennaert. Eerst
dreunt „Buildings" door het vertrek en vervolgens „Do it".
De commerciële popdeuntjes voor een singletje van Astrid
vallen wat rauw binnen de ruimte waar de open haard een
knetterend geluid verspreidt en waar men met een man als
Lennaert in de nabijheid eerder een sereen luisterliedje zou
verwachten.
DE STIEL VAN LENNAERT is al zeven jaar het schrijven
van min of meer litteraire teksten. Zijn naam zit vastgeroest
aan Boudewijn de Groot en aan het Nederlandse luisterlied
in het algemeen. Lennaert schreef „Do it" voor zijn vrouw.
Het nummer was eigenlijk bestemd voor James Lloyd, maar
die heeft er om nog onopgehelderde redenen geen gebruik van
gemaakt. „Buildings" is van Astrid zelf.
Lennaert: „Je moet dit hele plaatje eigenlijk meer zien als
een grap. Zeven jaar schrijf ik nu teksten. Sinds „Meneer de
president" heb ik ieder jaar een hit gemaakt. Nu weer Vic
toria, dat Liesbeth List zingt. Het nummer is eigenlijk al drie
jaar oud (Cobi Schreyer zong het 't eerst, red.). Boudewijn en
ik vonden het toen niet passen op zijn Lp. „Piknik". Sinds
Boudewijn ophield is er echter een tijdperk afgesloten, waar
van ik had gehoopt dat het zou doorzetten, dat gebeurde niet.
Daarom ben ik mij meer met andere zaken gaan bezighouden".
LENNAERT IS SOMBER gestemd over het Nederlandse
lied, ondanks vedette Liesbeth List. „Het woord lied kennen
wij eigenlijk niet. Wij hebben het over liedje. Sinds Ernst van
Altena het woord luisterliedje introduceerde, op zich juist,
maar door het publiek verkeerd uitgelegd, kreeg het een ridi
cule klank. Boudewijn, Ellie Nieman, Rikkert Zuiderveld en
Martine Bijl werden plotseling de vertegenwoordigers van
een would-be-cultureel verschijnsel: gitaar op de buik en
kaarslicht. Er ontstond een soort hetze tegen het luisterlied.
Er kwamen parodieën op van Hadimassa, waarin het over
dreven pretentieuze gedoe aan de kaak werd gesteld. Ze had
den misschien gelijk. Boudewijn bleef optreden voor jeugd
huizen en dansavonden. Hij kreeg geen erkenning. Wij hebben
nu eenmaal geen Olympia of een Bühne-traditie. België wel".
„IN BELGIË TRAD Boudewijn op in het Antwerpse Sport
paleis, dat barstens vol zat. Van acht uur 's avonds tot één uur
s nachts volop aandacht. In Vlaanderen is men taalbewuster.
In Nederland was zijn publiek sterk minderjarig. Liesbeth
List en Ramses slaagden wel in de zaal. Dat hangt samen met
het vedette-achtige aureool. Gelukkig gaat Boudewijn weer
zingen. We maken samen een auteurselpee, waarop hij een
hele kant vol zingt".
Nijgh praat niet gejaagd. Hij denkt voortdurend na. Hij gaat
diep in op het nut van litteraire teksten, de onbegrijpelijkheid
van de tekst van Victoria („als begrijpelijkheid vereiste moet
zijn, waar blijven we dan met de kunst?"). Zegt dat er tussen
Pisuisse en Jaap Fischer een levensgroot gat gaapt. Hij kreeg
twee weken geleden voor zijn werk voor het Nederlandse lied
de „Gouden Harp", de hoogste (en enige) onderscheiding dif
een tekstschrijver in dit land verdienen kan".
DAARMEE IS HET HOOFDSTUK liedjesschrijver afgerond
Een hoofdstuk apart vormt de vertaling van de rockmusica)
„Salvation", die begin volgend jaar onder regie van de Ameri
kaan Paul Aaron in Amsterdam in première gaat. De musical
handelt over allerlei maatschappelijke mis- en toestanden.
Lennaert: „Het was verschrikkelijk moeilijk. De tekst moet
veel vrijheden overlaten voor de spelers. In iedere plaats waar
men de musical speelt moeten de eigen maatschappelijke om
standigheden naar voren kunnen komen. Het is een prachtig
stuk werk. Geen equivalent voor Hair. Hair vertegenwoordigt
de flower-power van enkele jaren geleden. Salvation is van
nu. Moeilijkheden waren er volop. Hoe maak je bijvoorbeeld
een Nederlandse tekst geschikt voor een roek-sound? Dat valt
met mee".
Een ander hoofdstuk is zijn boek dat in februari'of maart
verschijnt. Een tendens dat het liedjesschrijven niet meer be
vredigt?
Lennaert: „Ik ben nu zeven jaar bezig. Je wilt meer. Daar
komt bij, dat je in een liedjestekst niet alles van jezelf kwijt
kunt. In een boek wel. Het is een soort verademing. Het boek
wordt een soort anti-Jan Cremer. Een parodie op de seks-
moraal, die nu zou heersen. Een moraal waarvan de progres-
sieven hopen, en de conservatieven vrezen dat zij er is. Ik
wil aantonen dat het wel losloopt met die nieuwe seksmoraal".
HET VOLGENDE (familie-)hoofdstuk hangt lekker lui in
een stoel. Terug naar het beginpunt. De popsongs. Astrid: Ik
vind het grappig om muziek te schrijven. Len en ik schrijven
voor het jubileum van het lyceum van Len samen een musical.
Zingen deed ik al toen ik elf jaar was en nog op Mallorca
woonde. Met Boudewijn en in het Shaffy-theater heb ik daar
na ook nog wel wat gedaan. En na vijf jaar Bep Ogterop wil
ik nu ook wel eens wat doen met die contra-alt van mij".
Die musical is een bewerking van „De Kleine Johannes" van
redenk van Eeden. Nijgh heeft het wel en wee van de heden
daagse middelbare scholier op het boek geënt. Het Kennemer
Lyceum, liever gezegd de Kennemer Scholengemeenschap
voert het onder regie van leraar Hesmerg uit op 17, 18 en
19 december in de Haarlemse stadsschouwburg. Johannes
Windekind, Robinetta, Pluizer, dr. Cijfer, Wistik, ze komen
allemaal in de musical voor maar overgebracht naar het einde
van de 20ste eeuw.