/I Bijbel van it tleinkuns. OVERVLOED VAN INFORMATIE „75 JAAR NEDERLANDS CABARET" y ms am J. A. Hadfield Psychotherapie MEISJESDAGBOEK VOL EROTIEK Franse voorgangers Koos Speenhoff „Mens durf te leven" intsrimperiode r Drie vernieuwers Cabaret nu m BPSl WmMm Ik hsn teder, teder, teder Overdadig 15 DINSDAG 15 DECEMBER 1970 IJFENZEVENTIG JAAR GELEDEN, in het najaar van 1895, opende de zanger-pianist Eduard Jacobs in een Amsterdamse rosse buurt een soort nachtsociëteit waarin hij, staande aan de piano, voor namelijk uit het "Frans vertaalde „spot- en klaagliederen" zong, chansons vol bittere, sarcastische kritiek op de sociale wantoestanden van die lijd. Daarmee had een nieuwe Franse kunstvorm, het „getuigend cabaret soms „cabaret artistique" genoemd, zijn intrede in Nederland gedaan. En dat was dus ook het begin van de „Vijfenzeventig Jaar Nederlands Caba ret", die Wim lbo in een dik boek van die naam (uitg. Nederlandse Roto gravure Mij. en Phonogram, Amsterdam) nauwgezet en vakkundig heeft beschreven. 'n;.' yps mm Mus mw 'Mil, mi ll T* I TERECHT BEGINT IBO'S boek niet bij Eduard Jacobs zelf, maar bij diens Franse voorgangers, zoals Aristide Bruant, Jules Jouy en Rodolphe Salis, die in een kroegje op Montmartre, „Le chat noir", met chansons en conférences de grondslag voor de nieuwe kunstvorm hebben gelegd. Jacobs, oorspronkelijk diamantslijper, had in Parijs, waar hij een paar jaar als pianist in de „Mou lin rouge" werkte, kennis met hen ge maakt en bij zijn terugkeer in Neder land hun liedjes en ideeën geïmporteerd. Hier kreeg hij kans ze aan de man te brengen in die Amsterdamse „nacht club" in de Quellijnstraat, die hem, er voor beloonde met een rijksdaalder per avond plus de halve opbrengst van de rondgang met het centenbakje na zijn optreden. Al gauw verving Jacobs de vertaalde Franse chansons door zijn eigen teksten, „heftig moraliserende rijmpjes, kruidig, KOOSSPEENHOFF schimpscheutig, scherppuntig, ontroe rend of ruggemerg-kriebelend", zoals Is. Querido ze heeft genoemd. Met die liedjes was voor 't eerst een puur-Ne- derlandse cabaretstijl geschapen. MAAR JACOBS bleef een voorloper, wiens bekendheid zich voornamelijk be perkte tot Amsterdam. Onze allereerste echte „dichter-zanger, actuele trouba dour en non-conformistische volkspo- eet", aldus Wim lbo, was Koos Speen hoff, die in 1903 debuteerde en in korte tijd een nationale beroemdheid werd; zijn populariteit is een jaar of vijftien lang onvoorstelbaar groot geweest. lbo geeft Speenhoff ten volle de eer die hem als groot volkszanger en moedig kleinkunstpionier toekomt, maar hij neemt ook geen blad voor de mond bij het beschrijven van Speenhoffs neer gang, die in 1920 begon toen de dichter van zoveel sociaal-kritische liedjes waarin hij zijn liefde voor „ons proleta riaat" betuigde, „uit duurdoenerij een Haarlems herenhuis met 14 kamers kocht en een huisknecht huurde". Die neergang mondde zelfs uit in een bedroevende totale afgang in de voor oorlogse jaren, toen hij, wanhopig door zijn slinkende populariteit, het waan idee kreeg dat een nationaal socialis tisch Nederland zijn enige kans op een come-back betekende. Daarom probeer de hij bij de Hollandse Hitler-vrienden in 't gevlij te komen en maakte hij de vreemdste politieke bokkesprongen die hem toen, en ook veel later nog, zeer kwalijk zijn genomen. Maar „is het fair om een dwaze ouwe man in een periode van ziekte, armoede en angst verantwoordelijk te stellen voor hele en halve lafheden?", vraagt lbo, die overigens ten stelligste ontkent dat Speenhoff lid van de N.S.B. zou zijn geweest of, zoals zijn dochter Ceesje wèl deed nazi-propaganda zou hebben gemaakt. Zijn dood in maart 1945, door een granaatschen bij het Engelse bom bardement van Den Haag, heeft hem althans de wetenschap bespaard dat Ceesje en haar man bij het eind van de oorlog in het kielzog van de terugtrek kende Duitse troepen uit Nederland hebben moeten vluchten. WIM SONNEVELD se en Blokzijl voor de eerste wereldoor log een populair duo geweest. Later ging Pisuisse alleen verder, eerst met grotendeels buitenlands re pertoire, daarna vooral met liedjes van Dirk Witte waarvan er vele (zoals „Mens, durf te leven!" en „Het meisje van de zangvereniging") door Pisuisse's vertolking onbeschrijflijke successen werden. Hij vormde een cabaretgezel schap dat jarenlang, vooral tijdens de oorlog 1914-1918, veel succes had maar na die oorlogstijd toch ook inzinkingen beleefde. „De algemene verburgerlijking van het uitgaande publiek maakte het Pisuisse vaak moeilijk, zijn hooggestem de artistieke maatstaven te blijven han teren", schrijft lbo; „in zijn carrière heeft Pisuisse de publieke belangstelling voor de zuivere en zware cabaretkunst langzaam zien verflauwen. Hij heeft on danks de steeds moeilijker wordende omstandigheden geprobeerd de fakkel hoog te houden" Een drietal revolverschoten op het Rembrandtsplein in Amsterdam op 26 vember 1927, die een teleurgestelde min naar van Pisuisse's vrouw, Jenny Gil- liams, op het echtpaar Pisuisse en daar na op zichzelf loste, maakte een gruwe lijk einde aan de carrière en aan Pi suisse's hardnekkig streven om „een werkelijk vrijgevochten, kunstzinnig cabaret" te laten voortbestaan. „Helaas heeft hij te kort geleefd om, als de grootste leidinggevende en invloedrijke kleinkunstenaar die ons cabaret tot nu toe heeft gekend, een actieve bijdrage te kunnen leveren bij de nieuwe bloei die tien jaar na z'n dood zou gaan begin nen", constateert lbo boekenboekenboekenboekenl boekenboekenboekenboekenl boekenboekenboekenboekenl boekenboekenboekenboekenl boekenboeken boekenboeken WIJ ONTVINGEN boekenboeken boekenboekenboekenboekenl boekenboekenboekenboekenl boekenboekenboekenboeken] boekenboekenboekenboekenl ARBEIDERSPERS AMSTERDAM „Het Land Coitha", een tweede bun del satirische sex uit Zweden, bijeen gebracht door J. Bernlef. „Het dappere Hollandse Leger", een satire op het soldatenleven uit het jaar 1900, geschreven door de anti-militaris tische generaalszoon L. H. A. Drabbe, waarvoor bij de eerste druk in 1900, niemand minder dan Herman Heijer- mans een voorwoord schreef, en dat nu weer van stal gehaald is door Wim Zaal. J. W. Schulte Nordholt en de blinde dichter Jan Wit hebben een bundel gedichten samengesteld ter gelegen heid van het 75-jarig bestaan van de Nederlandse Blindenbond: „Méér dan steen voelen". De „dichter als blinde s ziener" en de „blindheid als doorziend inzicht", met deze thema's als uit gangspunt hebben de twee samenstel lers een keuze gemaakt van poëzie uit de wereldliteratuur. „Lexicon van de wreedheid". Regi- j stratie van geweld en moord door al le tijden. Samengesteld door E. A. Rau- ter. Uit het Duits vertaald door Martin Mooij en Ans Mostert. „Zeeland, Waar om, Daarom", is als septembernum- mer van het tijdschrift „Maatstaf t verschenen, opgedragen aan de nage dachtenis van Bert Bakker en samen gesteld onder redactie van Hans War ren, André Oosthoek, Martin Ros en Gerrit Komrij. UITGEVERIJ PAUL BRAND-RO- MEN ZONEN ROERMOND. Hans Küng: „Onfeilbaar?". De schrijver, een overtuigd katholiek theo loog, probeert in dit boek het grote complex van problemen rond de on feilbaarheid van de Paus, de vele en cyclieken, met als belangrijkste „Hu- manae Vitae", te behandelen. UITGEVERSGROEP COMBO BAARN. Twee delen, 3 en 9. in de Culturele Antropologie-serie: „Sesam: ,Het le ven der Volken". Deel 3 bevat: „De Ta len van de wereld. Verzamelaars, vis sen en jagers". Deel 9: „Individuen en Groepen, Recht en Macht". BOOM'PERS MEPPEL Dr. H. Faber „Buigen of barsten", gedachten over „planning of change". ZO IS HET SPEENHOFFS opvolger als belangrijkste Nederlandse cabaretier Jean-Louis Pisuisse, ook bespaard ge bleven te moeten meemaken dat zijn oude makker, collega en begeleider Max Blokzijl in september 1945 als een der ergste landverraders de doodstraf zou krijgen. Als quasi-Italiaanse straatzan gers waren de jonge journalisten Pisuis- lied van „zo'n uitgekookte, gaargestoom- de, kleine jodenman". Gelukkig heeft Davids dat niet meer beleefd; hij was in juli 1939 gestorven. DE NIEUWE EN DE nieuwste tijd (respectievelijk de periodes 1936-1957 en 1957-1970) beginnen in Ibo's boek met het optreden van het ABC-cabaret, oor spronkelijk onder leiding van Louis Gimberg maar al dadelijk met Corry Vink en de beginneling Wim Kan als leden van het ensemble. De artistieke normen voor de nieuwe periode, „waar in velen hebben beloofd en weinigen veel hebben gegeven", werden al be paald door de toen 25-jarige Wim Kan; hij, Wim Sonneveld en Annie Schmidt worden door lbo „de grote drie ver nieuwers van ons cabaret" genoemd, met Kan op de eerste plaats als „de be langrijkste cabaretkunstenaar die ons land na Jean-Louis Pisuisse heeft voort gebracht. Toon Hermans daarentegen is voor lbo niet zo zeer een cabaretier maar meer „een moderne volkshumorist van internationale klasse", met na 1964 Sonneveld als zijn grootste con current. Het spre,ekt vanzelf dat in dit tijdvak ook belangrijke cabaretières als Martie Verdenius, Conny Stuart, Dora Paulsen, Emmy Arbous en Lia Dorana de revue passeren („revue" is overigens een be grip waar lbo als volbloed-cabaretier niet veel mee op heeft) en dat daarbij ontelbare malen wordt gewezen op de voorname rol die Cor Lemaire als de ideale cabaret-componist en -begeleider bij dat alles heeft vervuld. Reeds Louis Davids kondigde hem kort en bondig aan met de woorden: „Hier zit Cor Lemaire bleek, maar belangrijk". Nu, ruim dertig jaar later, neemt Le maire nog onveranderd diezelfde positie in, nog altijd „bleek, maar belangrijk". LOUIS DAVIDS DE PERIODE TUSSEN de dood van Pisuisse en de opkomst van Wim Kan, Wim Sonneveld en anderen rond 1936 noemt lbo „het cabaretloze tijdperk", maar hij heeft er niettemin twee hoofd stukken van samen meer dan honderd bladzijden mee gevuld. Het valt name lijk niet te ontkennen dat er ook in dat „cabaretloze" tijdperk nog wel iets op cabaretgebied te beleven is geweest. In de eerste plaats was er Louis Davids („een incidenteel lichtpuntje", volgens lbo, die niettemin zo'n zestig bladzijden aan hem wijdt) maar ook Tholen en Van Lier, Alèx de Haas, Chiel de Boer, Emiel Hullebroeck, Fien de la Mar, Jan van Riemsdijk en nog verscheidene an deren stonden in die periode op de ca baretplanken en krijgen in Ibo's boek dan ook voldoende aandacht. Het ontbreekt lbo niet aan bewonde ring voor wat Louis Davids als cabare tier heeft gepresteerd. „Het is jammer", schrijft hij, „dat het cabaret maar zo'n klein onderdeel heeft gevormd van zijn totale activiteiten, maar het pleit zowel voor hem als voor de kleinkunst, dat hij juist daarin de hoogste top van zijn carrière wist te bereiken en juist daar aan zijn grootste populariteit had te danken". „Nietemin is het hoofdstuk over Da vids een soort „afrekening" met het Da- vids-imago van dichter-componist-en- zanger van heel wac bekende liedjes, omdat Davids wel de componist en de zanger maar niet de dichter daarvan is geweest. Die dichter was namelijk in de meeste gevallen Jacques van Tol, een figuur die zich in de bezettingsjaren zeer gecompromitteerd heeft door lid van de N.S.B te worden en met het ra dio-cabaret van „Paulus de Ruiter" re gelmatig nazi-propaganda te bedrijven. Deze man verkocht zijn teksten aan Davids met „alle rechten", inclusief het recht om ze onder de naam van de com ponist uit te brengen, en Davids heeft daar wellicht omdat het zijn ijdelheid streelde gebruik van gemaakt. Van Tol heeft er nooit enig bezwaar tegen gehad; hij vereerde Davids als ideale vertolker van zijn liedjes, die boven dien door Davids uitstekend op muziek werden gezet, en toen hij in 1936 een roman schreef, „Een meisje duikt on der", vroeg hij Davids er een voorwoord bij te schrijven. Maar enige jaren la ter, onder de Duitse bezetting, liet Van Tol zich van een andere kant zien: zijn door Davids beroemd gemaakte liedje over „De kleine man, de kleine burger man, Zo'n doodgewone man met een confectiepakkie an" onderging toen een subtiele tekstwijziging; het werd het 5 gel („hij houdt ervan om in ballons te prikken waarvan men ons altijd heeft geleerd dat ze „heilig" waren), Jasperina de long („de toekomst zal uitmaken of zij in de verleidelijke armen van de showbusiness in staat is zichzelf te blij ven: sensitief, gewetensvol en strijd baar' Jaap van de Merwe („hij werkt het liefst in demagogisch zwart-wit en schildert mensen en situaties daardoor scherp en vaak meedogenloos af om geen enkele twijfel te laten bestaan over zijn persoonlijke visie"), Paul van Vliets Cabaret PePijn („de warmte die van het totale ensemble uitstraalt vergoedt veel van de momenten waarop sterk over het voetlicht komende theaternummers ontbreken"), Ramses Shaffy („het ty pische voorbeeld van een kunstenaar die alles schijnt te bezitten voor een volmaakte loopbaan( maar die tot nu toe niets blijvends tot stand heeft kun nen brengen") en Hervan van Veen („een uniek thetterfenomeen dat onge kende mogelijkheden in het vooruitzicht TELEVISIEKIJKERS weten dat Wim lbo nauwe contacten onderhoudt met de cabaretmensen van onze eigen tijd en het ligt dus voor de hand dat ook de allernieuwste cabaret-uitingen in zijn boek ruimschoots de aandacht krijgen, lbo analyseertscherpzinnig het werk van deze tijdgenoten: Sieto Hovings ongeremde openhartigheid op ieder ter rein; uitmuntend conferencier, spits, sardonisch en vol kolder"), Guus Vleu- Een zekere drs. C. Kuytert bewerk te een manuscript met erotische fan tasieën van een jong meisje, Aukje Baluin onder de titel „Ik ben teder, teder, teder", uitgegeven bij De Ar beiderspers in Amsterdam. Waarom hij dat heeft gedaan, met welk doel, vertelt hij niet in zijn inleiding en evenmin wie hij is. Er zullen niettemin best lezers zijn voor dit manuscript met dagboekaante keningen, interessant voor de kennis van de stormachtige ontwikkelingen in het calvinistische milieu, en een aan tal aanzetten tot romans en verhalen waarin het meisje onder het pseudo niem Aukje Baluin probeert haar Les bische Liefde voor een lerares vorm te geven. Het is een aardig boekje geworden omdat de manier waarop Aukje Baluin haar liefde beschrijft wel onbeholpen maar toch „litterair" is, stuntelig maar doelgericht. Soms lukt het en dan ben je vertederd, nog meer als ze iets blijkt te willen wat ze eigen lijk nog niet aankan en daar met alle krachtsinspanning toch in wil slagen. Alle middelen waarover ze beschikt past ze toe. Kinderlijke verteltrant met puntjes, zo van „Maar daar kwam Aukje pas later achter, want maar ook voor de toepassing van Fan ny Hill, de Bijbel, Frederik van Eeden en Jan Wolkers schrikt ze niet terug. Haar litteraire fantasieën, sprookjes of detectives staan vol erotisch jar gon, impressionistische en realistische beschrijvingen waarin je de invloeden zo kunt aanwijzen. Alle verhalen worden onderbroken door de dagboekfragmenten, die ook commentaar leveren op wat ze heeft geschreven. Deze afwisseling maakt het boekje nog interessanter omdat je iemand bezig ziet met het verwerke lijken van wat zij wil. Wie zijn eigen jeugdverwarringen nog eens wil beleven kan terecht bij Aukje Baluin; het is een ontroerend „document humain", zou ze zelf zeg gen. A., v. L. WIM KAN stelt"). En dan heb ik ze nog lang niet allemaal opgenoemd. V.Y./i-.W*-*" Ri, i. §i m II it> ï|i ÏVtSMy ütK 5MWIS 181.1 rcraSasfe ifiSSV1" Het Spectrum in Utrecht drukt weer eens zo'n goede Aula-pocket in mijn handen „Psychotherapie" van J. A Hadfield, een Engelse psycholoog. Het is geschreven voor de belangstellende leek, die met een aantal grondbegrip pen op de hoogte is. Het is vertaald door C. Németh-Linnebank Het boek is sympathiek omdat het niet schools is geschreven en populair- wetenschappelijk in de goede zin van het woord. Hadfield blijkt niet alleen te putten uit theorieën over psychologie en psychiatrie, maar ook uit een grote mensenkennis en gevallen uit zijn prak- tij k Omdat hij voor de leek schrijft, gaat een inleiding aan zijn eigenlijke betoog vooraf. In die inleiding beschrijft hij de genezing van geest en psychosoma tische kwalen ook uit de voorweten schappelijke perioden, zowel bij primi tieven als ontwikkelde volken. Hij geeft een nauwkeurige classifi catie van begrippen op zijn gebied. Zo weet iedereen waarover hij het heeft, als hij de psychotherapie behandeldt vanaf de eerste wetenschappelijke po gingen van Mesmer en Charcot, later de theorieën van Freud en Adler naar Jung en tenslotte zijn eigen methode. Dat alles wordt nauwkeurig omschre ven als basisgegeven voor eventuele verdere studie, waarvoor de lezer dan natuurlijk naar de boeken van de ge noemde voorgangers moet grijpen. Voor wie Hadfield goed wil kennen, is natuurlijk zijn beschrijving van de methode, die hij de „rechtstreekse re- ductieve analyse" noemt het meest inte ressant. Het is niet mogelijk zonder on nauwkeurig en onvolledig te zijn, hier te omschrijven wat Hadfields methode is. In grote trekken is het een synthese van methoden van anderen, die van ge val op geval ondogmatisch worden ge bruikt. Hadfield eigent zich de methode niet toe, maar vertelt die te hebben afgeleid van de Fransen Déspine en Janet uit de vorige eeuw, later Freud en anderen. Als zij allen maakt hij natuurlijk eveneens gebruik van droomrapporten, soms onder hypnose verkregen, en van vrije associaties om de diepste oorzaak van klachten op te sporen. Hij ziet daar bij echter af van symbolische droom verklaringen of mythologisch getinte complex theorieën a la Freud. Vooral door middel van vrije asso ciaties laat hij zelf de patiënt de oor zaak opsporen natuurlijk meestal verdrongen of „vergeten" en door herbeleving van de herinnering heeft hij het beginpunt van de genezing ge vonden, waarbij zijn ingrijpen zich be paalt zoals hij zelf schrijft tot het richten van de bevrijde emoties op een wijze, zoals zij zich ontwikkeld zouden hebben als zij nooit verdrongen waren geweest. Hij gaat in zijn boek dan ver der in op alle mogelijke facetten van zijn methode die naar zijn zeggen vaak snel en soepel werkt. Hij stelt niet, dat zijn methode origi neel of alleen zaligmakend is en ik vermoed dat juisT de psychiaters, die eerder werken vanuit een door de prak tijk gestimuleerde intuïtieve mensen kennis, dan zich toevertrouwen aan te stringent nagevolgde theoretische leer stellingen, vaak eenzelfde type metho diek zullen toepassen. Maar hier vinden we die dan beschreven naast de veel meer bekende stellingen van bijvoor beeld Freud en Jung en dat is interes sant voor de vele leken, die vraagstuk ken op dit terrein willen bestuderen. HEIN STEEHOUWER Het is een imposant stuk werk dat Wim lbo heeft verricht bij het samen stellen van dit cabaret-geschiedenis boek. Het was inderdaad grotendeels een kwestie van „samenstellen" (de term is van lbo zelf) meer dan van schrijven. Want Ibo's eigen tekst, die in 't algemeen zeer lezenswaardig is, wordt voortdurend onderbroken door ontel bare citaten uit recensies, interviews, biografieën en autobiografieën (waarbij jammer genoeg niet altijd duidelijk wordt gemaakt door wie, wanneer en in welk blad of boek ze zijn gepubliceerd), lbo verdient een compliment voor zijn minutieuze vermelding van de zeer ve len die bij de 75-jarige geschiedenis van ons cabaret betrokken zijn geweest. Maar bij dat streven naar volledigheid is hij in andere opzichten te ver ge gaan, ten eerste door die overdaad van citaten die maar ten dele van wer kelijk belang zijn en ook door het vermelden van allerlei details uit het privé-leven die met de kunst van de be trokken artisten niets te maken heb ben (b.v. dat de ene een „onevenwich tige" zoon had en dat de weduwe van een ander in de oorlog een „scheve schaats" heeft gereden). Voor het overige niets dan lof voor deze in Nederland unieke bijbel van de kleinkunst (die met zijn zevenhon derd bladzijden inderdaad een bijbelse omvang heeft). Het boek is bijzonder royaal hier en daar ook weer over dadig geillustreerd en tenslotte is het een kostelijk bezit omdat het de volle dige of bijna volledige teksten bevat van talloze cabaretliedjes, van „Er was eens een haveloos ventje" tot en met „Arme ouwe", teksten die elke ware kleinkunstliefhebber zeker nog wel eens zal willen nalezen. SIMON KOSTER boëkênboekenboêkênboekenï boekenboekenboekenboekenl boekenboekenboekenboekenl boekenboekenboekenboekenl boekenboeken boekenboeken WIJ ONTVINGEN boekenboeken boekenboekenboekenboekenl boekenboekenboekenboekenl boekenboekenboekenboekenl boekenboekenboekenboekenl UITGEVERIJ W. TEN HAVE AMSTERDAM. Overal komen, zij het nog wat aar zelend, de kalenders 1971 al weer te voorschijn. Of de tijd toch al niet vlug genoeg gaat!! De bekende „Prin ses Beatrix-Kalender", met overwe gend foto's van de jongste generatie. De foto op het titelblad met het gehele prinselijk gezin is natuurlijk van Max Koot, evenals twee portretfoto's van prinses Christina en prins Bernhard. De andere zijn van Jan Sterk en het Nationaal-foto-persbureau. Allen in kleur. UITGEVERIJ KOSMOS AMSTER DAM. H. G. Hagelen: j „Toekomstvoorzie ningen in Bedrijf en Vrij Beroep". Een soort handleiding, waarin de schrijver zijn ruime ervaring van een langdurig adviseurschap op verzekeringstech nisch. fiscaal-juridisch terrein heeft te boek gesteld. UITGEVERIJ HOLLANDIA BAARN. „Hollandiakalender 1971" voor alle watersportliefhebbers. Elke maand een zwart-wit-foto, die slechts een gedeel te van het blad beslaat, zodat er op die manier ruimte over is gebleven voor nuttige en interessante „Kantte keningen" zoals: belangrijke water sportevenementen. Vele afbeeldingen, sommige als silhouetjes, en doorsne den van allerlei schepen, vlag-armsei- nen en een kompas. Alles bij elkaar een duidelijk geheel. NIJGH VAN DITMAR DEN HAAG MEULENHOF NEDERLAND. Twee in leer gebonden boekjes, versierd met gouden ranken en letters; één van Karei Jonckheere met aforismen: „Fil ter U dag", de ander van Marnix Gijsen met „Gezegden" zoals de schrijver zijn uitlatingen noemt; „Want voor aforisme mist hij de beide kwaliteiten: speelsheid van geest en dappere eigengereidheid", aldus Marnix Gijsen Willy Lauwens: „Zing zacht Zanger", een bundel van zeven verrhalen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1970 | | pagina 15