/I
Bijbel van it tleinkuns.
OVERVLOED VAN INFORMATIE
„75 JAAR NEDERLANDS CABARET"
y
ms am
J. A. Hadfield
Psychotherapie
MEISJESDAGBOEK
VOL EROTIEK
Franse voorgangers
Koos Speenhoff
„Mens durf te leven" intsrimperiode
r
Drie vernieuwers
Cabaret nu
m BPSl
WmMm
Ik hsn teder,
teder, teder
Overdadig
15
DINSDAG 15 DECEMBER 1970
IJFENZEVENTIG JAAR GELEDEN, in het najaar van 1895, opende
de zanger-pianist Eduard Jacobs in een Amsterdamse rosse buurt
een soort nachtsociëteit waarin hij, staande aan de piano, voor
namelijk uit het "Frans vertaalde „spot- en klaagliederen" zong, chansons
vol bittere, sarcastische kritiek op de sociale wantoestanden van die lijd.
Daarmee had een nieuwe Franse kunstvorm, het „getuigend cabaret
soms „cabaret artistique" genoemd, zijn intrede in Nederland gedaan. En
dat was dus ook het begin van de „Vijfenzeventig Jaar Nederlands Caba
ret", die Wim lbo in een dik boek van die naam (uitg. Nederlandse Roto
gravure Mij. en Phonogram, Amsterdam) nauwgezet en vakkundig heeft
beschreven.
'n;.' yps
mm
Mus mw
'Mil, mi
ll T*
I
TERECHT BEGINT IBO'S boek niet
bij Eduard Jacobs zelf, maar bij diens
Franse voorgangers, zoals Aristide
Bruant, Jules Jouy en Rodolphe Salis,
die in een kroegje op Montmartre, „Le
chat noir", met chansons en conférences
de grondslag voor de nieuwe kunstvorm
hebben gelegd. Jacobs, oorspronkelijk
diamantslijper, had in Parijs, waar hij
een paar jaar als pianist in de „Mou
lin rouge" werkte, kennis met hen ge
maakt en bij zijn terugkeer in Neder
land hun liedjes en ideeën geïmporteerd.
Hier kreeg hij kans ze aan de man te
brengen in die Amsterdamse „nacht
club" in de Quellijnstraat, die hem, er
voor beloonde met een rijksdaalder per
avond plus de halve opbrengst van de
rondgang met het centenbakje na zijn
optreden.
Al gauw verving Jacobs de vertaalde
Franse chansons door zijn eigen teksten,
„heftig moraliserende rijmpjes, kruidig,
KOOSSPEENHOFF
schimpscheutig, scherppuntig, ontroe
rend of ruggemerg-kriebelend", zoals Is.
Querido ze heeft genoemd. Met die
liedjes was voor 't eerst een puur-Ne-
derlandse cabaretstijl geschapen.
MAAR JACOBS bleef een voorloper,
wiens bekendheid zich voornamelijk be
perkte tot Amsterdam. Onze allereerste
echte „dichter-zanger, actuele trouba
dour en non-conformistische volkspo-
eet", aldus Wim lbo, was Koos Speen
hoff, die in 1903 debuteerde en in korte
tijd een nationale beroemdheid werd;
zijn populariteit is een jaar of vijftien
lang onvoorstelbaar groot geweest. lbo
geeft Speenhoff ten volle de eer die
hem als groot volkszanger en moedig
kleinkunstpionier toekomt, maar hij
neemt ook geen blad voor de mond bij
het beschrijven van Speenhoffs neer
gang, die in 1920 begon toen de dichter
van zoveel sociaal-kritische liedjes
waarin hij zijn liefde voor „ons proleta
riaat" betuigde, „uit duurdoenerij een
Haarlems herenhuis met 14 kamers
kocht en een huisknecht huurde".
Die neergang mondde zelfs uit in een
bedroevende totale afgang in de voor
oorlogse jaren, toen hij, wanhopig door
zijn slinkende populariteit, het waan
idee kreeg dat een nationaal socialis
tisch Nederland zijn enige kans op een
come-back betekende. Daarom probeer
de hij bij de Hollandse Hitler-vrienden
in 't gevlij te komen en maakte hij de
vreemdste politieke bokkesprongen die
hem toen, en ook veel later nog, zeer
kwalijk zijn genomen.
Maar „is het fair om een dwaze ouwe
man in een periode van ziekte, armoede
en angst verantwoordelijk te stellen
voor hele en halve lafheden?", vraagt
lbo, die overigens ten stelligste ontkent
dat Speenhoff lid van de N.S.B. zou
zijn geweest of, zoals zijn dochter Ceesje
wèl deed nazi-propaganda zou hebben
gemaakt. Zijn dood in maart 1945, door
een granaatschen bij het Engelse bom
bardement van Den Haag, heeft hem
althans de wetenschap bespaard dat
Ceesje en haar man bij het eind van de
oorlog in het kielzog van de terugtrek
kende Duitse troepen uit Nederland
hebben moeten vluchten.
WIM SONNEVELD
se en Blokzijl voor de eerste wereldoor
log een populair duo geweest.
Later ging Pisuisse alleen verder,
eerst met grotendeels buitenlands re
pertoire, daarna vooral met liedjes van
Dirk Witte waarvan er vele (zoals
„Mens, durf te leven!" en „Het meisje
van de zangvereniging") door Pisuisse's
vertolking onbeschrijflijke successen
werden. Hij vormde een cabaretgezel
schap dat jarenlang, vooral tijdens de
oorlog 1914-1918, veel succes had maar
na die oorlogstijd toch ook inzinkingen
beleefde. „De algemene verburgerlijking
van het uitgaande publiek maakte het
Pisuisse vaak moeilijk, zijn hooggestem
de artistieke maatstaven te blijven han
teren", schrijft lbo; „in zijn carrière
heeft Pisuisse de publieke belangstelling
voor de zuivere en zware cabaretkunst
langzaam zien verflauwen. Hij heeft on
danks de steeds moeilijker wordende
omstandigheden geprobeerd de fakkel
hoog te houden"
Een drietal revolverschoten op het
Rembrandtsplein in Amsterdam op 26
vember 1927, die een teleurgestelde min
naar van Pisuisse's vrouw, Jenny Gil-
liams, op het echtpaar Pisuisse en daar
na op zichzelf loste, maakte een gruwe
lijk einde aan de carrière en aan Pi
suisse's hardnekkig streven om „een
werkelijk vrijgevochten, kunstzinnig
cabaret" te laten voortbestaan. „Helaas
heeft hij te kort geleefd om, als de
grootste leidinggevende en invloedrijke
kleinkunstenaar die ons cabaret tot nu
toe heeft gekend, een actieve bijdrage te
kunnen leveren bij de nieuwe bloei die
tien jaar na z'n dood zou gaan begin
nen", constateert lbo
boekenboekenboekenboekenl
boekenboekenboekenboekenl
boekenboekenboekenboekenl
boekenboekenboekenboekenl
boekenboeken
boekenboeken WIJ ONTVINGEN
boekenboeken
boekenboekenboekenboekenl
boekenboekenboekenboekenl
boekenboekenboekenboeken]
boekenboekenboekenboekenl
ARBEIDERSPERS AMSTERDAM
„Het Land Coitha", een tweede bun
del satirische sex uit Zweden, bijeen
gebracht door J. Bernlef.
„Het dappere Hollandse Leger", een
satire op het soldatenleven uit het jaar
1900, geschreven door de anti-militaris
tische generaalszoon L. H. A. Drabbe,
waarvoor bij de eerste druk in 1900,
niemand minder dan Herman Heijer-
mans een voorwoord schreef, en dat nu
weer van stal gehaald is door Wim
Zaal.
J. W. Schulte Nordholt en de blinde
dichter Jan Wit hebben een bundel
gedichten samengesteld ter gelegen
heid van het 75-jarig bestaan van de
Nederlandse Blindenbond: „Méér dan
steen voelen". De „dichter als blinde s
ziener" en de „blindheid als doorziend
inzicht", met deze thema's als uit
gangspunt hebben de twee samenstel
lers een keuze gemaakt van poëzie uit
de wereldliteratuur.
„Lexicon van de wreedheid". Regi- j
stratie van geweld en moord door al
le tijden. Samengesteld door E. A. Rau-
ter. Uit het Duits vertaald door Martin
Mooij en Ans Mostert. „Zeeland, Waar
om, Daarom", is als septembernum-
mer van het tijdschrift „Maatstaf t
verschenen, opgedragen aan de nage
dachtenis van Bert Bakker en samen
gesteld onder redactie van Hans War
ren, André Oosthoek, Martin Ros en
Gerrit Komrij.
UITGEVERIJ PAUL BRAND-RO-
MEN ZONEN ROERMOND.
Hans Küng: „Onfeilbaar?". De
schrijver, een overtuigd katholiek theo
loog, probeert in dit boek het grote
complex van problemen rond de on
feilbaarheid van de Paus, de vele en
cyclieken, met als belangrijkste „Hu-
manae Vitae", te behandelen.
UITGEVERSGROEP COMBO
BAARN.
Twee delen, 3 en 9. in de Culturele
Antropologie-serie: „Sesam: ,Het le
ven der Volken". Deel 3 bevat: „De Ta
len van de wereld. Verzamelaars, vis
sen en jagers". Deel 9: „Individuen en
Groepen, Recht en Macht".
BOOM'PERS MEPPEL
Dr. H. Faber „Buigen of barsten",
gedachten over „planning of change".
ZO IS HET SPEENHOFFS opvolger
als belangrijkste Nederlandse cabaretier
Jean-Louis Pisuisse, ook bespaard ge
bleven te moeten meemaken dat zijn
oude makker, collega en begeleider Max
Blokzijl in september 1945 als een der
ergste landverraders de doodstraf zou
krijgen. Als quasi-Italiaanse straatzan
gers waren de jonge journalisten Pisuis-
lied van „zo'n uitgekookte, gaargestoom-
de, kleine jodenman". Gelukkig heeft
Davids dat niet meer beleefd; hij was
in juli 1939 gestorven.
DE NIEUWE EN DE nieuwste tijd
(respectievelijk de periodes 1936-1957 en
1957-1970) beginnen in Ibo's boek met
het optreden van het ABC-cabaret, oor
spronkelijk onder leiding van Louis
Gimberg maar al dadelijk met Corry
Vink en de beginneling Wim Kan als
leden van het ensemble. De artistieke
normen voor de nieuwe periode, „waar
in velen hebben beloofd en weinigen
veel hebben gegeven", werden al be
paald door de toen 25-jarige Wim Kan;
hij, Wim Sonneveld en Annie Schmidt
worden door lbo „de grote drie ver
nieuwers van ons cabaret" genoemd,
met Kan op de eerste plaats als „de be
langrijkste cabaretkunstenaar die ons
land na Jean-Louis Pisuisse heeft voort
gebracht. Toon Hermans daarentegen is
voor lbo niet zo zeer een cabaretier
maar meer „een moderne volkshumorist
van internationale klasse", met na
1964 Sonneveld als zijn grootste con
current.
Het spre,ekt vanzelf dat in dit tijdvak
ook belangrijke cabaretières als Martie
Verdenius, Conny Stuart, Dora Paulsen,
Emmy Arbous en Lia Dorana de revue
passeren („revue" is overigens een be
grip waar lbo als volbloed-cabaretier
niet veel mee op heeft) en dat daarbij
ontelbare malen wordt gewezen op de
voorname rol die Cor Lemaire als de
ideale cabaret-componist en -begeleider
bij dat alles heeft vervuld. Reeds
Louis Davids kondigde hem kort en
bondig aan met de woorden: „Hier zit
Cor Lemaire bleek, maar belangrijk".
Nu, ruim dertig jaar later, neemt Le
maire nog onveranderd diezelfde positie
in, nog altijd „bleek, maar belangrijk".
LOUIS DAVIDS
DE PERIODE TUSSEN de dood van
Pisuisse en de opkomst van Wim Kan,
Wim Sonneveld en anderen rond 1936
noemt lbo „het cabaretloze tijdperk",
maar hij heeft er niettemin twee hoofd
stukken van samen meer dan honderd
bladzijden mee gevuld. Het valt name
lijk niet te ontkennen dat er ook in dat
„cabaretloze" tijdperk nog wel iets op
cabaretgebied te beleven is geweest. In
de eerste plaats was er Louis Davids
(„een incidenteel lichtpuntje", volgens
lbo, die niettemin zo'n zestig bladzijden
aan hem wijdt) maar ook Tholen en
Van Lier, Alèx de Haas, Chiel de Boer,
Emiel Hullebroeck, Fien de la Mar, Jan
van Riemsdijk en nog verscheidene an
deren stonden in die periode op de ca
baretplanken en krijgen in Ibo's boek
dan ook voldoende aandacht.
Het ontbreekt lbo niet aan bewonde
ring voor wat Louis Davids als cabare
tier heeft gepresteerd. „Het is jammer",
schrijft hij, „dat het cabaret maar zo'n
klein onderdeel heeft gevormd van zijn
totale activiteiten, maar het pleit zowel
voor hem als voor de kleinkunst, dat hij
juist daarin de hoogste top van zijn
carrière wist te bereiken en juist daar
aan zijn grootste populariteit had te
danken".
„Nietemin is het hoofdstuk over Da
vids een soort „afrekening" met het Da-
vids-imago van dichter-componist-en-
zanger van heel wac bekende liedjes,
omdat Davids wel de componist en de
zanger maar niet de dichter daarvan is
geweest. Die dichter was namelijk in de
meeste gevallen Jacques van Tol, een
figuur die zich in de bezettingsjaren
zeer gecompromitteerd heeft door lid
van de N.S.B te worden en met het ra
dio-cabaret van „Paulus de Ruiter" re
gelmatig nazi-propaganda te bedrijven.
Deze man verkocht zijn teksten aan
Davids met „alle rechten", inclusief het
recht om ze onder de naam van de com
ponist uit te brengen, en Davids heeft
daar wellicht omdat het zijn ijdelheid
streelde gebruik van gemaakt. Van
Tol heeft er nooit enig bezwaar tegen
gehad; hij vereerde Davids als ideale
vertolker van zijn liedjes, die boven
dien door Davids uitstekend op muziek
werden gezet, en toen hij in 1936 een
roman schreef, „Een meisje duikt on
der", vroeg hij Davids er een voorwoord
bij te schrijven. Maar enige jaren la
ter, onder de Duitse bezetting, liet Van
Tol zich van een andere kant zien: zijn
door Davids beroemd gemaakte liedje
over „De kleine man, de kleine burger
man, Zo'n doodgewone man met een
confectiepakkie an" onderging toen een
subtiele tekstwijziging; het werd het
5
gel („hij houdt ervan om in ballons te
prikken waarvan men ons altijd heeft
geleerd dat ze „heilig" waren), Jasperina
de long („de toekomst zal uitmaken of
zij in de verleidelijke armen van de
showbusiness in staat is zichzelf te blij
ven: sensitief, gewetensvol en strijd
baar' Jaap van de Merwe („hij werkt
het liefst in demagogisch zwart-wit en
schildert mensen en situaties daardoor
scherp en vaak meedogenloos af om
geen enkele twijfel te laten bestaan over
zijn persoonlijke visie"), Paul van Vliets
Cabaret PePijn („de warmte die van het
totale ensemble uitstraalt vergoedt veel
van de momenten waarop sterk over
het voetlicht komende theaternummers
ontbreken"), Ramses Shaffy („het ty
pische voorbeeld van een kunstenaar
die alles schijnt te bezitten voor een
volmaakte loopbaan( maar die tot nu
toe niets blijvends tot stand heeft kun
nen brengen") en Hervan van Veen
(„een uniek thetterfenomeen dat onge
kende mogelijkheden in het vooruitzicht
TELEVISIEKIJKERS weten dat Wim
lbo nauwe contacten onderhoudt met de
cabaretmensen van onze eigen tijd en
het ligt dus voor de hand dat ook de
allernieuwste cabaret-uitingen in zijn
boek ruimschoots de aandacht krijgen,
lbo analyseertscherpzinnig het werk
van deze tijdgenoten: Sieto Hovings
ongeremde openhartigheid op ieder ter
rein; uitmuntend conferencier, spits,
sardonisch en vol kolder"), Guus Vleu-
Een zekere drs. C. Kuytert bewerk
te een manuscript met erotische fan
tasieën van een jong meisje, Aukje
Baluin onder de titel „Ik ben teder,
teder, teder", uitgegeven bij De Ar
beiderspers in Amsterdam. Waarom
hij dat heeft gedaan, met welk doel,
vertelt hij niet in zijn inleiding en
evenmin wie hij is.
Er zullen niettemin best lezers zijn
voor dit manuscript met dagboekaante
keningen, interessant voor de kennis
van de stormachtige ontwikkelingen in
het calvinistische milieu, en een aan
tal aanzetten tot romans en verhalen
waarin het meisje onder het pseudo
niem Aukje Baluin probeert haar Les
bische Liefde voor een lerares vorm
te geven.
Het is een aardig boekje geworden
omdat de manier waarop Aukje Baluin
haar liefde beschrijft wel onbeholpen
maar toch „litterair" is, stuntelig
maar doelgericht. Soms lukt het en
dan ben je vertederd, nog meer als
ze iets blijkt te willen wat ze eigen
lijk nog niet aankan en daar met alle
krachtsinspanning toch in wil slagen.
Alle middelen waarover ze beschikt
past ze toe. Kinderlijke verteltrant met
puntjes, zo van „Maar daar kwam
Aukje pas later achter, want
maar ook voor de toepassing van Fan
ny Hill, de Bijbel, Frederik van Eeden
en Jan Wolkers schrikt ze niet terug.
Haar litteraire fantasieën, sprookjes
of detectives staan vol erotisch jar
gon, impressionistische en realistische
beschrijvingen waarin je de invloeden
zo kunt aanwijzen.
Alle verhalen worden onderbroken
door de dagboekfragmenten, die ook
commentaar leveren op wat ze heeft
geschreven. Deze afwisseling maakt
het boekje nog interessanter omdat je
iemand bezig ziet met het verwerke
lijken van wat zij wil.
Wie zijn eigen jeugdverwarringen
nog eens wil beleven kan terecht bij
Aukje Baluin; het is een ontroerend
„document humain", zou ze zelf zeg
gen. A., v. L.
WIM KAN
stelt"). En dan heb ik ze nog lang niet
allemaal opgenoemd.
V.Y./i-.W*-*"
Ri, i.
§i m
II it> ï|i
ÏVtSMy ütK
5MWIS 181.1
rcraSasfe ifiSSV1"
Het Spectrum in Utrecht drukt weer
eens zo'n goede Aula-pocket in mijn
handen „Psychotherapie" van J. A
Hadfield, een Engelse psycholoog. Het
is geschreven voor de belangstellende
leek, die met een aantal grondbegrip
pen op de hoogte is. Het is vertaald door
C. Németh-Linnebank
Het boek is sympathiek omdat het
niet schools is geschreven en populair-
wetenschappelijk in de goede zin van
het woord. Hadfield blijkt niet alleen
te putten uit theorieën over psychologie
en psychiatrie, maar ook uit een grote
mensenkennis en gevallen uit zijn prak-
tij k
Omdat hij voor de leek schrijft, gaat
een inleiding aan zijn eigenlijke betoog
vooraf. In die inleiding beschrijft hij
de genezing van geest en psychosoma
tische kwalen ook uit de voorweten
schappelijke perioden, zowel bij primi
tieven als ontwikkelde volken.
Hij geeft een nauwkeurige classifi
catie van begrippen op zijn gebied. Zo
weet iedereen waarover hij het heeft,
als hij de psychotherapie behandeldt
vanaf de eerste wetenschappelijke po
gingen van Mesmer en Charcot, later de
theorieën van Freud en Adler naar
Jung en tenslotte zijn eigen methode.
Dat alles wordt nauwkeurig omschre
ven als basisgegeven voor eventuele
verdere studie, waarvoor de lezer dan
natuurlijk naar de boeken van de ge
noemde voorgangers moet grijpen.
Voor wie Hadfield goed wil kennen,
is natuurlijk zijn beschrijving van de
methode, die hij de „rechtstreekse re-
ductieve analyse" noemt het meest inte
ressant. Het is niet mogelijk zonder on
nauwkeurig en onvolledig te zijn, hier
te omschrijven wat Hadfields methode
is. In grote trekken is het een synthese
van methoden van anderen, die van ge
val op geval ondogmatisch worden ge
bruikt. Hadfield eigent zich de methode
niet toe, maar vertelt die te hebben
afgeleid van de Fransen Déspine en
Janet uit de vorige eeuw, later Freud en
anderen.
Als zij allen maakt hij natuurlijk
eveneens gebruik van droomrapporten,
soms onder hypnose verkregen, en van
vrije associaties om de diepste oorzaak
van klachten op te sporen. Hij ziet daar
bij echter af van symbolische droom
verklaringen of mythologisch getinte
complex theorieën a la Freud.
Vooral door middel van vrije asso
ciaties laat hij zelf de patiënt de oor
zaak opsporen natuurlijk meestal
verdrongen of „vergeten" en door
herbeleving van de herinnering heeft
hij het beginpunt van de genezing ge
vonden, waarbij zijn ingrijpen zich be
paalt zoals hij zelf schrijft tot het
richten van de bevrijde emoties op een
wijze, zoals zij zich ontwikkeld zouden
hebben als zij nooit verdrongen waren
geweest. Hij gaat in zijn boek dan ver
der in op alle mogelijke facetten van
zijn methode die naar zijn zeggen
vaak snel en soepel werkt.
Hij stelt niet, dat zijn methode origi
neel of alleen zaligmakend is en ik
vermoed dat juisT de psychiaters, die
eerder werken vanuit een door de prak
tijk gestimuleerde intuïtieve mensen
kennis, dan zich toevertrouwen aan te
stringent nagevolgde theoretische leer
stellingen, vaak eenzelfde type metho
diek zullen toepassen. Maar hier vinden
we die dan beschreven naast de veel
meer bekende stellingen van bijvoor
beeld Freud en Jung en dat is interes
sant voor de vele leken, die vraagstuk
ken op dit terrein willen bestuderen.
HEIN STEEHOUWER
Het is een imposant stuk werk dat
Wim lbo heeft verricht bij het samen
stellen van dit cabaret-geschiedenis
boek. Het was inderdaad grotendeels
een kwestie van „samenstellen" (de
term is van lbo zelf) meer dan van
schrijven. Want Ibo's eigen tekst, die in
't algemeen zeer lezenswaardig is, wordt
voortdurend onderbroken door ontel
bare citaten uit recensies, interviews,
biografieën en autobiografieën (waarbij
jammer genoeg niet altijd duidelijk
wordt gemaakt door wie, wanneer en in
welk blad of boek ze zijn gepubliceerd),
lbo verdient een compliment voor zijn
minutieuze vermelding van de zeer ve
len die bij de 75-jarige geschiedenis
van ons cabaret betrokken zijn geweest.
Maar bij dat streven naar volledigheid
is hij in andere opzichten te ver ge
gaan, ten eerste door die overdaad van
citaten die maar ten dele van wer
kelijk belang zijn en ook door het
vermelden van allerlei details uit het
privé-leven die met de kunst van de be
trokken artisten niets te maken heb
ben (b.v. dat de ene een „onevenwich
tige" zoon had en dat de weduwe van
een ander in de oorlog een „scheve
schaats" heeft gereden).
Voor het overige niets dan lof voor
deze in Nederland unieke bijbel van
de kleinkunst (die met zijn zevenhon
derd bladzijden inderdaad een bijbelse
omvang heeft). Het boek is bijzonder
royaal hier en daar ook weer over
dadig geillustreerd en tenslotte is het
een kostelijk bezit omdat het de volle
dige of bijna volledige teksten bevat
van talloze cabaretliedjes, van „Er was
eens een haveloos ventje" tot en met
„Arme ouwe", teksten die elke ware
kleinkunstliefhebber zeker nog wel eens
zal willen nalezen.
SIMON KOSTER
boëkênboekenboêkênboekenï
boekenboekenboekenboekenl
boekenboekenboekenboekenl
boekenboekenboekenboekenl
boekenboeken
boekenboeken WIJ ONTVINGEN
boekenboeken
boekenboekenboekenboekenl
boekenboekenboekenboekenl
boekenboekenboekenboekenl
boekenboekenboekenboekenl
UITGEVERIJ W. TEN HAVE
AMSTERDAM.
Overal komen, zij het nog wat aar
zelend, de kalenders 1971 al weer te
voorschijn. Of de tijd toch al niet
vlug genoeg gaat!! De bekende „Prin
ses Beatrix-Kalender", met overwe
gend foto's van de jongste generatie.
De foto op het titelblad met het gehele
prinselijk gezin is natuurlijk van Max
Koot, evenals twee portretfoto's van
prinses Christina en prins Bernhard.
De andere zijn van Jan Sterk en het
Nationaal-foto-persbureau. Allen in
kleur.
UITGEVERIJ KOSMOS AMSTER
DAM.
H. G. Hagelen: j „Toekomstvoorzie
ningen in Bedrijf en Vrij Beroep". Een
soort handleiding, waarin de schrijver
zijn ruime ervaring van een langdurig
adviseurschap op verzekeringstech
nisch. fiscaal-juridisch terrein heeft te
boek gesteld.
UITGEVERIJ HOLLANDIA
BAARN.
„Hollandiakalender 1971" voor alle
watersportliefhebbers. Elke maand een
zwart-wit-foto, die slechts een gedeel
te van het blad beslaat, zodat er op
die manier ruimte over is gebleven
voor nuttige en interessante „Kantte
keningen" zoals: belangrijke water
sportevenementen. Vele afbeeldingen,
sommige als silhouetjes, en doorsne
den van allerlei schepen, vlag-armsei-
nen en een kompas. Alles bij elkaar
een duidelijk geheel.
NIJGH VAN DITMAR DEN
HAAG MEULENHOF NEDERLAND.
Twee in leer gebonden boekjes, versierd
met gouden ranken en letters; één van
Karei Jonckheere met aforismen: „Fil
ter U dag", de ander van Marnix Gijsen
met „Gezegden" zoals de schrijver zijn
uitlatingen noemt; „Want voor aforisme
mist hij de beide kwaliteiten: speelsheid
van geest en dappere eigengereidheid",
aldus Marnix Gijsen Willy Lauwens:
„Zing zacht Zanger", een bundel van
zeven verrhalen.