Een kerstverhaal van R. Ag ter an naar een Perzische parabel
H
TUMULT
IN DE
SCHOUWBURG
25
m
vervolg van
pagina 23
Gehate zangeres
„Publiek woest"
DONDERDAG 24 DECEMBER 1970
Erbij
9
DE LAATSTE tientallen jaren
zijn zulke hartstochtelijke contro
verses niet meer voorgekomen.
De grote meerderheid van het
schouwburgpubliek gedraagt zich
tegenwoordig overdreven netjes
overdreven, omdat men nu
zelfs applaudisseert voor stukken
of opvoeringen waar men in feite
nauwelijks waardering voor
heeft. Die paar tomaten hebben
in deze gewoonte ook niet veel
verandering gebracht
SIMON KOSTER
WWVWVWWWWWWWWWWWyWvWWs/wvwvwv\<vvvwwvwwwww/rw
tfVVVWVVWVVWVVWVWVVVVVVVVVWVWVWVVVWVW^IWVVWMWWWIWniVWWWWWVIIWWWWWVVWWVW^^
Het Kruid van de Kleine Wijze
HET GESCHIEDDE in die dagen, dat sommige uit
verkorenen in het Oosten plotseling de geest der
opperste wijsheid ontvingen, omdat de jaren der
belofte vervuld waren. Zij ontwaakten uit hun slaap als
vreemdelingen in een onbekend land, waar dwaze ge
woonten en onbegrijpelijke wetten het leven beheersten.
Het waren de gewoonten en wetten die zij van hun ge
boorte af gekend en geëerbiedigd hadden, maar in hun
pas verworven wijsheid doorzagen zij de dwaasheid en
ongerijmdheid ervan. Zij bevonden zich omringd van
een onrechtvaardige, wrede en ontuchtige samenleving,
waarin de armen onderdrukt en de rijken bevoordeeld
werden. Zij zagen hoe alles door onrechtmatig verworven
macht en egoïstische domheid in stand werd gehouden en
hoe de liefdeloosheid de meest winstgevende menselijke
eigenschap was.
DE UITVERKORENEN waren over het ganse rijk ver
spreid, zij kenden elkander niet en waren van alle leef
tijden. Sommigen waren oud en rijk, anderen jong en arm,
weer anderen oud en arm of jong en rijk. Sommigen be
kleedden hoge posten aan de koningshoven, anderen zaten
als bedelaars of handelslieden langs de straten waar het
druk was van wandelaars of tempelgangers. Maar waar
zij zaten of stonden, zij zagen plotseling de wereld en de
mensen in het oorspronkelijke licht. En zijn haastten zich
naar hun paleizen of hun krotten of hun huizen, omdat
zij de aanblik niet konden verdragen en hun ogen moesten
sluiten voor de aanblik van de chaos, die de schepping ge
worden was. Zij beseften dat alles verkeerd was en dwaas,
en zij voelden in hun ziel de zweepslagen van de geest der
wijsheid, die hen aanspoorde aan het werk te gaan. Maar
zij vielen sidderend onder de last op hun legersteden neer
en bedekten hun ogen met hun handen.
Zij wisten niet of zij waakten of sliepen, maar terwijl zij
terneerlagen opende zich voor hun blik een visioen van
wijde verten, blauwe luchten, oneindige wegen door
glooiende landschappen. En zij begrepen dat zij de op
dracht kregen, op reis te gaan, terwijl het visioen zich in
verblindend licht oploste, hoorden zij een stem die zeide:
„Gaat en gij zult het licht vinden waar het stilstaat".
Zij stonden duizelig op van hun legersteden, kleedden
zich in hun beste kleren en gordden hun bezittingen in een
doek. De rijksten onder hen, die vele landerijen bezaten en
ontelbare goudstukken rijk waren, riepen hun knechten
en dienstmaagden bijeen en gaven bevel de paarden en
kamelen te zadelen. Terwijl het nog nacht was, trokken
zij de steden uit en de wegen op naar het westen. Zij reden
of liepen, al naar hun aard en bezit, en zij wisten van el
kander niet dat zij op weg gezonden waren.
MAAR ERGENS in de schemerige ochtend troffen drie
rijke stoeten elkander op een buitenweg bij een bron. Drie
Wijzen vonden elkaar, terwijl zij hun rijdieren wilden doen
drinken. Er was een zwarte koning met een gevolg van
negerslaven en slavinnen, er waren twee kaliefs met vol-
bepakte paarden en muilezels. Gedrieën trokken zij verder,
nadat zij elkander aan hun wijsheid hadden herkend. Zij
reisden vele dagen ver, tot in Judea, waar zij een licht
bron aan de nachtelijke hemel hadden ontdekt die haar
licht deed nederdalen op de kleine stad Betlehem. En zij
verwachtten daar degene te vinden die hun wijsheid zou
kunnen leiden en verklaren.
DE ARME WIJZEN, die te voet waren gegaan, troffen
elkander niet noch zagen zij de kostbare stoeten die naar
het westen togen. Zij gingen eenzaam en langzaam langs
de bermen van de wegen en zij zagen het grote licht niet,
dat voor hen achter de horizon verborgen bleef.
Een van de arme Wijzen was Hassajm, een onbemiddel
de weduwnaar van hoge leeftijd, die een sobere winkel
in leren gordels en pzelstuigen had bezeten waar hij van
daan kwam. Hij had de winkel gesloten en zijn karige
voorraad goudstukken in een leren gordel om zijn middel
gebonden, waarna hij te voet op weg was gegaan zoals
hem in het visioen geboden was.
HASSAJM DWAALDE DAGEN en nachten langs
moeilijk begaanbare wegen en stilde onderweg zijn
honger met rauwe wortelen, die hij op de akkers
vond. Aan een bron leste hij zijn dorst op de vierde dag,
waar in de natte grond de voetstappen van vele mensen
en de afdrukken van hoeven stonden. Het was hier dat de
rijke Wijzen elkander getroffen hadden en hun stoeten
hadden verenigd, maar Hassajm wist dat niet.
Hij trok verder en verder, tot zijn moede leden hem
het voortgaan tot een kwelling maakten. Zijn voeten
bloedden en zijn benen weigerden hem te dragen. Hij
strompelde een akkerland in, maar hij kon de bosrand
in de verte niet meer bereiken en viel neer op de akker,
waar vreemdsoortige blauwe planten hun brede, platte
bladeren uitspreidden, Hij viel neer en sliep van uitput
ting in.
IN ZIJN DROOM zag hij een lichtend voertuig aan de
hemel, dat van voren en van achteren en opzij vuur en
rook uitspuwde uit koperen pijpen. Het voertuig daalde
zacht en zonder schokken tot vlak boven hem en hij hoor
de een stem, die zeide: „Hassajm, er staat niet geschreven
dat de wijsheid strekt tot geluk en zaligheid. De Wijzen
die op paarden en kamelen tot in Judea zijn gereden, heb
ben het licht gevonden, het licht scheen in de duisternis
maar de duisternis heeft het niet begrepen. Zij hebben
in het licht een kind gevonden en zullen terugkomen van
waar zij vertrokken zijn zonder geluk en zonder zaligheid.
Want ook de wijsheid is niet weg. Hassajm, pluk van
het kruid op deze akker, droog het en neem het mee tot
vanwaar gij gekomen zijt. De wijsheid die gij ontvangen
hebt is niets anders dan de wijsheid van een onbegrepen
en zijn leden gesterkt. Hij stond op, verkwikt door de
slaap en de warmte der zon, plukte het kruid van de
akker en nam zoveel hij dragen kon. Hij zocht zijn schreden
terug langs de wegen en kwam de vijfde dag in het nachte
lijke uur terug in zijn winkel, terwijl de ganse stad sliep.
In zijn woning droogde hij het kruid boven een vuur en
in de meelkom stampte hij de droge bladeren fijn, zoals
hij mais fijnstampte voor zijn dagelijks brood. Hij vulde
een stenen pot met het meel der bladeren, het had een
blauwe kleur alsof het van de hemel geplukt was.
In de avond sloop hij naar de zes bronnen van de stad,
die het water leverden voor allen die er woonden. Uit de
zes bronnen liep het water door stenen goten langs de
huizen en naar de paleizen der rijken, zowel als naar de
hutten der armen. En ieder schepte het water voor wat hij
dagelijks nodig had.
Hassajm strooide het meel der bladeren in het bron
water en het loste zich dadelijk op, zodat het was alsof
het water de blauwe kruiden dankbaar ontving. En in de
lege pot nam Hassajm water voor zich mee, waarin geen
Zij hadden zich ontdaan van hun kleren en strooiden hun geld bezittingen over straat
kind is. Maar alle wijsheden tot in alle eeuwigheid zullen
de volmaakte wijsheid naderbij brengen, zoals van den
beginne af beloofd en beschreven is. Pluk het kruid en
droog het en neem het mee, wrijf het gedroogde blad fijn
en strooi het in de bronnen van uw stad. Dan zult gij er
varen uit welke wijsheden de grote wijsheid is opgebouwd.
Eeuwen zullen voorbij gaan en grote wijzen uit het oosten
en het westen zullen opkomen en sterven. Zij zullen hun
wijsheid bijdragen en voortgeven, maar in hun wijsheden
is niet het geluk en de zaligheid".
Toen nu Hassajm ontwaakte, waren zijn voeten geheeld
kruid gemengd was, omdat hij vreesde van het water te
drinken waarin het kruid was opgelost.
Hij ging naar huis en legde zich op zijn legerstede, maar
reeds na enkele uren slaap werd hij gewekt door een
vreemd geraas. Het was een geschreeuw en gezang in de
straten der stad alsof het einde van de vastentijd gevierd
werd, maar het einde van de vastentijd kon niet genaderd
zijn vermits de vastentijd nog niet was ingegaan.
ASSAJM VERHIEF zich in grote vrees van zijn leger
en kleedde zich aan om buiten te gaan. Maar nog
had hij nauwelijks zijn huisdeur geopend of hij zag
de mensen van zijn stad als dollen door de straten dansen
en springen. En zij waren allen naakt.
Door een kier van de deur keek en luisterde Hassajm
naar het razende tumult. Hij zag mannen, vrouwen en kin
deren in uitgelaten vreugde zingend en dansend voorbij-
springen, alsof hun plotseling een fabelachtig geluk ten
deel gevallen was. Zij hadden zich ontdaan van hun kle
ren en strooiden hun geld en bezittingen over straat, en
niemand raapte de waardevolle voorwerpen op. Men
danste erover heen en schopte er tegen, terwijl men met
de handen boven het hoofd geheven dwaze danspassen
uitvoerde.
Hassajm opende zijn deur en trad naar buiten, niet we
tend wat hij van deze orgie denken moest. Maar hij had
nauwelijks enkele stappen gedaan of hij werd omringd
door dansende voorbijgangers, die met uitgestrekte arm
naar hem wezen en elkander toeriepen: „Hij is gek, hij
heeft kleren aan, hij is waanzinnig of een opstandeling,
grijpt hem!"
HASSAJM probeerde zijn stemgeluid boven het rumoer
te verheffen en vroeg wat de stad toch wel overkomen
was. Maar niemand luisterde naar hem. Men greep hem
vast en sleurde hem naar de rechtplaats, waar de rechter
naakt en vrolijk zingend achter zijn tafel zat.
„Hassajm, zoon van Hassajm en Tura, waarom tart gij
de zeden en gewoonten van deze stad en ergert gij de
burgers?" vroeg de rechter en nu lachte hij niet meer,
maar hij keek Hassajm zeer streng aan. „Gij draagt kle
ren, wat niemand in deze stad doet en gij loopt, terwijl
iedereen springt en danst. Gij moet gek zijn geworden,
of anders zijt ge een rebel die zich niet aan de zeden en
voorschriften stoort. Als ge gek zijt, moet ik u opsluiten.
Als ge een rebel zijt, moet ik u ophangen".
„Hij is gek en een rebel!", riepen de omstanders. „Ver
oordeel hem, want hij is een schande voor onze stad!"
EN HASSAJM ZEIDE: „Omdat ik grote wijsheid ont
vangen heb, al ben ik een onwaardige, heb ik het
kruid gevonden dat kleine wijsheid geeft. Zolang
gij lieden gekruid water drinkt, zijt gij kleine wijzen die
hebben ingezien dat het dwaasheid is, kleren te dragen
als de zon schijnt en te werken als de vreugde van het
leven de ziel verblijdt. Ook ik ben een kleine wijze, maar
ik ben groter dan gij, al ben ik een onwaardige. En omdat
de grote, almachtige wijsheid zich in kleine wijsheden
over de mensen uitstort, groeit het kruid en worden kin
deren geboren die de mensheid verder zullen brengen op
het pad naar de waarheid. Ik weet. dat ik naakt moet
dansen in de straat om de gewoonten en voorschriften
van deze stad te volgen. Als gij mij vrijlaat, zal ik het doen
en niemand zal zich meer aan mij ergeren. Ik zal uw kleine
wijsheid volgen en mijn grotere wijsheid verborgen hou
den onder de korenmaat, omdat ik zie dat zulks het ver
standigste is".
De rechter lachte en sprak hem vrij, al begreep hij niets
van wat Hassajm zeide.
En de volgende dag, toen het kruid was uitgewerkt en
het schone water de kleine wijsheid van het volk weer
had weggespoeld, werd het leven weer zoals voorheen.
De mensen droegen weer kleren en werkten weer, en zij
dansten niet meer als dwazen. Maar zij wisten nu dat al
hun zeden en gewoonten slechts waren als kleren, die
konden worden afgelegd wanneer iedereen vond dat dat
gebeuren moest. Zij waren in een kleine mate wijzer ge
worden. En zij ontvingen de koning en kaliefs die terug
keerden uit het verre Judea en luisterden eerbiedig naar
de verhalen der knechten.
„GINDS IS onder het licht des hemels een kind geboren
dat grote wijsheid in de wereld brengen zal. Hij zal de
dwaasheid van de verlossing en de vreugde in de wereld
brengen en de mensen zullen leven als onder de bedwel
ming van kruid in een nieuwe wereld. Zo zullen zij wijzer
worden dan zij ooit geweest zijn en hun verlangens dragen
als kleren die kunnen worden afgeworpen in het licht van
de zon".
De mensen begrepen het niet, maar zij voelden zich ver
heugd en gingen naarstig aan hun arbeid. En Hassajm, die
ook geluisterd had, ging naar huis en overdacht wat hij
gehoord had. En hij opende zijn winkel en verkocht zijn
koopwaar alsof er niets gebeurd was.
MAAR HIJ WIST dat de kracht van de waarheid zich
had genesteld in het leven, in de gewassen des velds en in
de moederschoten. Hij wist het, omdat hij een van de uit
verkoren wijzen was, al was hij niet zo groot als een ko
ning of een kalief.
/VVVVVWVVVVVVVVWVVWVWyVVVWWWVVWWWVVWlWWVWVVVWVVW¥WWWW»WWmmWVWVVW^W^^
^VWVWWVWWWWyWWVWVfWVWWWWWVWWWWWVWVWWWWWWWWVWWWWVW
schouwburg. Die speelstijl was lan
ge tijd in de jaren zestig en ze
ventig van de 18de eeuw een fel
omstreden zaak; hij betekende een
radicale vernieuwing in de manier
van spreken en acteren, een breuk
met de oude, onnatuurlijke „helden
toon" en de daarbij behorende plecht
statige gebaren. Corver onderwees
die stijl aan de jongere acteurs die
onder zijn leiding speelden, maar
een deel van het publiek bleef zich
tegen die „barbaarse" natuurlijk
heid verzetten. Toen de nieuwe Am
sterdamse schouwburg (nadat de
oude was afgebrand) in september
1774 werd geopend door een nieuw
gezelschap met Carel Passé, een van
Corvers talentvolste oud-leerlingen,
als eerste acteur, barstte de bom.
Passé speelde Achilles in de opvoe
ring van Racine's „Ifigenia in Aulis"
op 25 september en na zijn, in nieu
we stijl vertolkte, afscheidsscène met
Erifilé, brak er een oorverdovend
gefluit los. Passé, die juist het to
neel had verlaten, kwam terug en
zei tot het publiek: „Gij ezels die
daar fluit, kom achter op het toneel
of aan mijn huis; daar zal ik u ten
antwoord staan". Luid applaus en
gejuich van Corvers en Passé's be
wonderaars en nog harder gefluit van
de tegenstanders, een cacofonie die
zich na elke volgende scène met
Passé herhaalde. Tien dagen later
onderging de acteur Jan de Waal,
die ook in de stijl van Corver was
getraind, hetzelfde lot.
ZELFS DE deftige Koninklijke
Schouwburg in Den Haag heeft wel
eens een rel binnen zijn muren ge
had. Dat was in september 1838,
toen habitués van de Franse opera,
die daar speelde, een campagne op
touw hadden gezet tegen een der
zangeressen, mademoiselle Magani-
ni. Deze dame werd niet door hen
geapprecieerd, in de eerste plaats
omdat zij bijzonder lelijk was en
voorts omdat er op haar privé-ge-
drag ook wel wat aan te merken
viel. Er werden caricaturen ver
spreid waarop zij belachelijk werd
gemaakt, maar dat vonden haar vij
anden nog niet genoeg. Opgehitst
door een zekere Kundel, wiens twee
dochters zelf aan de opera verbon
den waren (er kan dus ook wel af
gunst in 't spel zijn geweest) beslo
ten ze de zangeres voorgoed onmo
gelijk te maken. Toen zij op de be
wuste avond opkwam werd er in de
zaal een grote kartonnen schaapskop
een caricatuur van La Maganini's ge
zicht, omhoog gestoken. Dat was het
signaal voor de samenzweerders om
in koor luidkeels „Bè, bè, be!" te
gaan blaten, waardoor de zang werd
overstemd. De verontwaardiging van
het overige publiek was groot. Maar
nog groter was de woede van de te
nor Raguenot, die een duet met de
bespotte zangeres moest zingen; hij
trok zich het onbehoorlijke gedrag
van haar vijanden zo aan, dat hij
zijn contract verbrak en op staande
voet naar Parijs terugging.
IN DE TWINTIGSTE eeuw zijn
theaterrellen steeds zeldzamer ge
worden. Zelfs de „rooie oproerkraai
er" Herman Heijermans heeft er
weinig last van gehad, behalve
juist bij zijn zachtzinnigste stuk,
„Uitkomst", dat bij de première in
1907 zo geweldig werd uitgefloten dat
de schrijver aan zijn vrouw moest
telegraferen: „Uitkomst gevahen. Het
publiek woest".
Een van de laatste grote schanda
len in Amsterdamse Stadsschouw
burg had plaats in 1935, bij een op
voering van „De beul", een antifas
cistisch stuk van de Zweedse nobel-
prijswinnaar Par Lagerkvist. De Ne
derlandse Hitlervriendjes, die in dat
stuk een belediging van hun barbaar
se idealenzagen, ontketenden bij
die gelegenheid een enorm tumult,
toen nog niet met behulp van rook-
maar van stinkbommen, waardoor het
publiek de schouwburg uit werd ge
jaagd. Ondanks de grote belangstel
ling van redelijker denkenden (er
werd bij opkopers 25 gulden voor een
plaats betaald), hebben de verwoede
reacties er toch toe geleid dat De beul
van het repertoire verdween.
Nadere bijzonderheden van dit
merkwaardige incident zijn opgetekend
in mijn boek „Van schavot tot schouw
burg". S.K.