Medische faculteit al 10 jaar in de nesten Karakters onverenigbaar DOKTERSROMAN OF ACADEMISCH DRAMA 9 Minister zoekt ’t zelf maar uit DYNAMIET BITTER CITATEN WANKEL VERVAL SCHIJN BEDRIEGT NIET TE STUITEN 1 L ZATERDAG 16 JANUARI 1971 Hartkliniek van de Utrechtse medische faculteit. 99 vormt die gebonden is aan de naam van één man. Wie op grond van wat er over en naar aanleiding van deze zaak in de loop van de tijd gezegd en gepubliceerd is, probeert op dit moment te reconstrueren hoe precies de gang van zaken is geweest die geleid heeft tot deze voor het Academisch Ziekenhuis en prof. Wieberdink catastrofaal lijkende toestand, stuit aan de wortel van de boom vol verwikkelingen overigens wel op de naam van één man. Die naam is Nuboer. (Van onze Utrechtse redactie) UTRECHT Ergens heeft het iets van een doktersroman maar dan een bikkelharde en niet opgevrolijkt door knappe verpleegsters ergens heeft het iets van een academisch drama. Maar wat minister Veringa van Onderwijs en Wetenschappen ook zal beslissen en voor alle partijen inclusief de patiënten is het te hopen dat hij snel zal beslissen vast staat wel, dat wat uitgegroeid is tot de zaak-Wieberdink in feite geen zaak 99 ff BUITENSTAANDERS 4 i (Zie verder volgende pagina). HOE HARD DAT openbreken nodig was, is helemaal afgezien van de ontwikkeling van de kliniek voor hart en vaatchirurgie in de tweede helft geval zijn bij oorlogen binnen een uni versitaire burcht. J 1 I i i 1 DE NA-OORLOGSE snelle ontwik keling van deelspecialismen (bijvoor beeld hersenchirurgie, hart- en vaat chirurgie, longchirurgie) vond in Nu boer geen voorvechter. Integendeel, om het zacht uit te drukken. MAAR ONMOGELIJK lijkt een der gelijke botsing van meningen en be langen binnen de faculteit niet als bo dem voor het nu aan de orde zijnde conflict. Aanleiding en oorzaak zijn niet alleen bij het uitbreken van oor logen tussen staten twee vaak totaal verschillende zaken. Het kan ook het kunnen er zich nauwelijks een oordeel over vormen. Maar de minister heeft het materiaal op zijn bureau liggen Het nog geheime rapport-Donner, het verweer van prof. Wieberdink. de meningen van insiders die het er de laatste weken niet bij gelaten hebben en die in allerlei publikaties hun visie gegeven hebben. inkomens die voor wetenscnappelijk geïnteresseerden en capabelen de ver gelijking met de mogelijkheden elders kunnen doorstaan IN 1963 KON NIEMAND voorzien welke kant het op zou gaan en hoe en waar de conflicten tot een uitbarsting zouden komen. Maar het weer van gis teren kennende, is het niet moeilijk voor die dag een weersverwachting te geven. En de SAZU-explosies van de afgelopen jaren kennende, is het vrij gemakkelijk te constateren dat het stuklopen van de ontwikkeling in het Academisch Ziekenhuis Utrecht voor spelbaar was. Want hier stonden par tijen naast, nee, tegenover elkaar, die in hun karakterstructuur en daaruit voortvloeiende opvattingen voldoende dynamiet met zich meedroegen voor vernietigende botsingen. AAN DE ENE KANT, als vanouds, de concentrerende figuur van prof. Nuboer, daarnaast, als nieuwe hoogle raar, prof. Wieberdink, die als chef de clinique in het Wilhelmina Gasthuis met zijn leermeester prof. Boerema zo in conflict gekomen was, dat hij tegen het oude academische gebruik in bij mina Gasthuis in Amsterdam. Intussen was het 1963 geworden. Niet alleen de cardiologie in het alge meen en de chirurgie van de hart- en vaatziekten in het bijzonder hadden zich verder ontwikkeld, ook in de tho- raxchirurgie tekenden nieuwe wegen zich af en ingewijden maakten zich zor gen over de achterstand die ook daarin in het Academisch Ziekenhuis Utrecht dreigde te ontstaan. Vergelijkingen werden gemaakt met het voor Neder land baanbrekende longwerk, dat in die andere Utrechtse kliniek, het St. Antoniusziekenhuis, werd verricht. DE STROMING DIE het wenselijk vond ook de longchirurgie af te split sen van de algemene chirurgie kreeg in zoverre voet aan de grond dat be sloten werd dit onderdeel over te gaan hevelen naar de nieuwbenoemde hoog leraar. Weliswaar niet direct, maar uit referentie voor de keizer-kampioen van de algemene chirurgie die toch al zijn werkterrein zag af brokkelen, met ingang van de datum waarop prof. Nu boer zou aftreden. Dat zou dus worden per 1 september 1970. EEN VAN DE grieven van prof. Wieberdink tegen de werkwijze van de commissie: de commissie-Donner heeft van het begin af gesteld niet te willen ingaan op de geschiedenis en zich niet te willen verdiepen in enigerlei schuldvraag. Uitgangs punt vormde voor de commissie: de toestand van het moment. Het doel: het vinden van een oplossing om uit de moeilijkheden te komen waarin faculteit en ziekenhuis zich door het conflict bevonden. ambtenaarschap alleen ten aanzien van het salaris „full-time” is. Zozeer is deze wantoestand ingeburgerd dat het verontwaardiging wekt indien een hoogleraar weigert dat de werktijd van een verdienstelijk, onmisbaar me dewerker wordt aangepast aan het ver gelijkenderwijs te lage ambtenarensa laris, doch verlangt dat het salaris in overeenstemming wordt gebracht met de noodzakelijke full-time-werkzaam- heid NA HERHAALDE vertraging vol tooide de commissie-Donner haar rapport aan curatoren eind 1970. De inhoud van het rapport is geheim. Eén ding is naar buiten getreden: de commissie adviseert tot eervol ontslag van prof. Wieberdink en de curatoren van de universiteitzijn het daarmee eens. Basis van het ontslag: onverenigbaarheid van ka rakters (artikel 99 van het Algeme ne Rijksambtenarenreglement). zijn inauguratie in Utrecht zijn leer meester niet noemde. Voor karaktero- logen een aanwijzing omtrent het ka rakter van prof. Wieberdink, waarvan zich misschien ook iets weerspiegelt in het verhaal van een medische rela tie en goede vriend van hem, die één keer bij een wetenschappelijke publi- katie in de litteratuuropgave vergat een artikel van prof. Wieberdink te vermelden, dat over een verwant on derwerp handelde. De vriend bood zijn verontschuldigingen aan; prof. Wie berdink heeft daarna nooit meer één woord met hem gewisseld. KORT EN GOED: geen gemakkelij ke figuur. Maar een gemakkelijke fi guur was naast om niet te zeggen in de schaduw van de nog steeds oppermachtige keizer van de chirur gie ook wel de laatste die binnen de faculteit de weg had kunnen openbre ken naar aan de moderne normen aan gepaste structuren. voor het (inclusief DE HUIDIGE faculteiten zijn zeer grote bedrijven waarin het hoog leraarschap beladen is met een wan verhouding tussen vakmanschap en macht. Ongeacht vele andere aspecten van de universitaire structuur die aan gepast moeten worden aan de gewij zigde functie van het hoger onderwijs in de maatschappij, verdient de ont aarding van het hoogleraarschap hier onze aandacht IN DAT VERBAND kan het interes sant zijn nog te wijzen op de recente uitspraak van prof. Wieberdink, dat hij in bepaalde kringen wel onvermijde lijk de naam van vechtersbaas krijgen moest omdat hij na zijn beoeming in 1963 in strijd met alle toezeggingen aanvankelijk noch een behuizing voor klinisch werk, noch onderwijsmoge lijkheden, noch patiënten kreeg. Al leen een leeg bureau en een stoel. Prof. Nuboer zette zo lang mogelijk de ge bruikelijke alleenheerschappij voort en binnen het faculteitsbestuur waren er buiten prof. Plate nauwelijks figu ren die enige invloed op de naleving van de gemaakte afspraken uitoefen den, aldus prof. Wieberdink, die bij het vele cat in de opbouwperiode van zijn kliniek aanvankelijk ontbrak ook het gemis aan een centrale bloedbank noemt. Een gemis waarin overigens de laatste jaren door een uitstekend ge outilleerde afdeling is voorzien. NAARMATE IN DE jaren ’50 de cardiologie (de leer van de hartziek ten) zich ontwikkelde en nieuwe tech nieken het werken aan een opengelegd hart binnen bereik begonnen te bren gen, groeide hier en daar het inzicht dat er ook aan de Utrechtse universi teit een nieuwe koers moest worden ingeslagen. Binnen het Academisch Ziekenhuis leidde dat tot toenemende spanningen tussen de afdelingen car diologie en chirurgie. In het begin van de jaren ’60, lang voor de benoeming van prof. Wieberdink, was het voor ingewijden een uitgemaakte zaak, dat instelling van een aparte leerstoel in de hart- en vaatchirurgie (naast die van de onder prof. Nuboer ressorteren de algemene heelkunde) onvermijde lijk een bron van nieuwe spanningen zou gaan worden. TOCH WAS HET instellen van die leerstoel hard nodig. De radioloog, dr. C. Lameer van Saumeur, die van 1961 tot 1968 gewerkt heeft in achtereen volgens de kliniek voor heelkunde, de afdeling radiotherapie en radiologie en in de staf van prof. Wieberdink bij de voorbereiding van de nieuwe kliniek voor hart- en vaatchirurgie, heeft daarover verlegden jaar verklaard: MINISTER Veringa moet het nu verder maar uitzoeken. Op zijn bu reau liggen de stukken van „de zaak-Wieberdink”. Voor de buiten wereld is het moeilijk of onmoge lijk zich een juist oordeel te vor men. Is de Utrechtse hoogleraar- hartchirurg een querulant die in zijn eerzucht bijna letterlijk over lijken gaat? Of is hij de man die in een gigantisch gevecht tegen verouderde structuren en ideeën wel vijanden maken moést om zijn idealen te verwezenlijken? Is het een volkomen onaanvaardbare zaak dat in Utrechts Academisch Zie kenhuis de modernste kliniek voor hart- en vaatchirurgie van Neder land driekwart jaar nagenoeg on gebruikt staat? Of zou een nog veel onaanvaardbaarder toestand voor hartpatiënten zijn ontstaan als het ziekenhuisbestuur verleden jaar prof. Wieberdink de open hartchi- rurgie niet onmogelijk had ge maakt? Moet prof. Wieberdink weg of moet prof. Wieberdink blijven en moet er met zijn ideeën meer DE MINISTER moet het nu maar uitzoeken en zeggen. Op deze pagi na’s een poging tot rangschikking van een aantal bekend geworden ontwikkelingen, feiten en menin gen. feite zijn hele opleiding in de interne geneeskunde wankelen. VERSCHILLENDE uitlatingen die prof. Wieberdink de afgelopen weken gedaan heeft» wijzen erop dat hij meer dan in eigen falen de feitelijke achter grond van „zijn zaak” ziet in de com petentiestrijd binnen de faculteit en in de strijd om faciliteiten, ruimte en bouwkundige voorzieningen. Ook wie allerminst geneigd is voetstoots prof. Wieberdinks gelijk te aanvaarden, kan ruimte voor twijfels vinden in een uit lating die dr. Lameer van Saumeur verleden jaar gedaan heeft. De radio loog schreef toen in een artikel in de NRC dat als kop had „Uitverkoop in een faculteit”: „Indien Wieberdink zou vertrekken, zal het de faculteit niet lukken een opvolger te vinden die be reid is in deze puinhopen verder te werken. Wellicht speculeert de facul teit erop dat zowel hart- en vaatchirur gie als thoraxchirurgie en heelkunde onder één leiding kunnen worden on dergebracht in het pas sinds kort ge moderniseerde en uitgebreide gebouw voor algemene chirurgie. Daarmee zou het de faculteit dan niet alleen gelukt zijn in Utrecht de klok terug te zetten tot 1960, maar ook zou het nieuwe ge bouw voor hart- en vaatchirurgie ter beschikking komen voor de röntgeno logie. Het gebrek aan toekomstvisie zou daardoor misschien verborgen kunnen blijven.” 1968 door de benoeming van dr. H. D. de Reus (hij heeft zijn functie nooit aanvaard), in januari 1970 door de be noeming van dr. Klinkhamer. Evenmin als De Reus heeft prof. dr. A. Klinkha mer zijn benoeming voetstoots aan vaard. Hij stelde, toen hij gepolst werd voor het Utrechtse hoogleraarschap, een aantal voorwaarden op het gebied van kliniekbehuizing en apparatuur, constateerde na het verschijnen van het benoemingsbesluit, dat er nog steeds geen volwaardige afdeling rönt genologie boven Utrechts universitaire horizon te bekennen was en heeft tot dusver, evenmin als zijn voorganger, zijn ambt aanvaard. Het ziet er overi gens naar uit dat dat binnenkort gaat gebeuren. EEN ACADEMISCH ziekenhuis dat zijn orthopedistenopleiding verloren heeft, dat zijn amnesthesistenopleiding verloren zag gaan en nog maar op voor lopige basis hersteld zag, dat geen op leiding röntgenologie heeft zolang de daarvoor benoemde hoogleraar geen ruimte en apoaratuur toegewezen heeft gekregen, zo’n ziekenhuis ziet in TWEEDE GRIEF van prof Wie berdink: de geslotenheid van het onderzoek waardoor het hem on danks maandenlang aandringen niet gelukt is inzage te krijgen in de herkomst van de tegen hem in gebrachte bezwaren. IN ZIJN DE laatste weken afge legde verklaringen houdt prof. Wie berdink met grote klem staande ook tegen anders luidende verkla ringen van het universiteitsbestuur in dat in zijn kliniek geen we zenlijk andere resultaten zijn be reikt dan in andere moderne hart- centra en dat de verklaringen van de drie hartchirurgen tegenover de commissie-Donner zijn zienswijze bevestigen ZO’N UITLATING kan afgedaan worden met de kwalificatie: bittere woorden van een in Utrecht teleurge steld man die jarenlang zelf te nauw met de ontwikkeling verbonden is ge weest om er onbevooroordeeld tegen over te staan. Ze kunnen ook be schouwd worden als de goed gewor telde mening van een man die als in sider weet waarover hij spreekt. VAN DEZE BITTERE woorden naar andere bittere woorden die dezer da gen door prof. Wieberdink uitgespro ken zijn: „Toen ik voor de rel die er om mij ontstaan is in Amerika was, heeft er in Utrecht een vergadering plaatsgehad van een aantal gezagheb bende instanties. Doel was het nieuwe gebouw voor hart- en vaatchirurgie dat vrijwel klaar was, voor een ander doel te bestemmen. Gerekend werd op mijn verdwijnen.” DEZE WOORDEN sluiten vrijwel volledig aan op de verleden jaar in de publiciteit gekomen visie van de radio loog. Nogmaals: het is voor buiten staanders volstrekt onmogelijk derge lijke uitspraken op hun juiste waarde te toetsen, al was het alleen maar om dat faculteits- en universiteitsbesturen zich vanouds, evenals prof. Nuboer, uit de hoogte van hun grandeur nooit ver waardigd hebben opening van zaken te geven over dergelijke en vele ande re kwesties. OP MEDISCH gebied hebben de hoogleraren in de faculteit feodale macht gehad en behouden .OOK DE ZEGGENSCHAP der hoogleraren in niet-medische aangele genheden is rampzalig geweest voor de ontwikkeling der academische zieken huizen VERBAND TUSSEN dat met een be vel gelijkstaand verzoek en geruchten over abnormaal hoge sterftecijfers on der de door prof. Wieberdink behan delde patiënten lag voor de hand en tot op de dag van vandaag spitst zich voor belangstellende buitenstaanders de vraag van het gelijk of ongelijk voor een groot deel toe op de vraag of prof. Wieberdinks sterftecijfers inderdaad als abnormaal en onaanvaardbaar hoog gekwalificeerd moeten worden. „Nee”, zegt hij zelf (cijfers niet noe mend). ER IS WEL DEGELIJK verband, zeggen curatoren (evenmin cijfers noemend) en zich beroepend op de ge heimhouding waartoe zij verplicht zijn nu het rapport-Donner nog bij de mi nister ligt. ONDERTUSSEN stellen Kamerleden vragen in de geest: wat doet de minis ter om te zorgen dat prof. Wieberdink zo spoedig mogelijk weer aan de slag kan gaan, spreken groepen hartpatiën ten over verwaarlozing van hun belan gen door de sluiting van een splinter nieuwe kliniek, wijst het universiteits bestuur erop dat juist de belangen van de patiënten ertoe geleid hebben open hartoperaties tijdelijk stop te zetten, verklaart ziekenhuisvoorzitter Diepen horst dat de stopzetting geen ernstig nadeel voor hartpatiënten met zich mee gebracht heeft omdat voor urgen te gevallen de medewerking van an dere klinieken is ingeroepen en ver kregen, terwijl alle andere operaties dan die aan het open hart normaal kunnen worden uitgevoerd en wijzen prof. Wieberdink en zijn staf erop dat op een enkele uitzondering na de af gelopen negen maanden niet één hart operatie van welke aard ook is uitge voerd, omdat de toeleverende cardio loog Meijlei) geen patiënten meer naar het team verwijst. van de jaren zestig gebleken, door de ondergang van de afdelingen anesthe siologie en röntgenologie. Wat de röntgenologie betreft,, luidde in 1966 het vertrek van prof. De Waard, hoog leraar in de radiologie, die met veel moeite een moderne afdeling voor hoog voltage-therapie op poten had gekregen, de verspreiding in van acht gespecialiseerde of bijna gespeciali seerde radiologen en daarmee het eind van de bevoegdheid tot opleiding bin nen het Academisch Ziekenhuis Utrecht van deze steeds belangrijker wordende specialisten. WAT DE ANESTHESIOLOGIE be treft, liggen in Utrechts Academisch en ziekenhuiswereldje nog vers de krasse uitspraken in het geheugen van prof. dr. B. Smalhout. Hij noemde ver leden jaar oktober de toestand zoals hij die bij zijn benoeming in 1969 moest gaan bevechten een „afschuwelijke er fenis”, waarvoor hij de primaire ver antwoordelijkheid rondweg bij prof. Nuboer legde. Begin 1967 bleek bij een bezoek van de Centrale Specialisten Registratiecommissie, dat in de sector van de anesthesiologie in het Acade misch Ziekenhuis niets aanwezig was dat een opleiding van afgestudeerde artsen tot specialist kon rechtvaardi gen. De opleidingsbevoegdheid van het ziekenhuis werd ingetrokken. SINDSDIEN HEEFT prof. Smalhout een voorlopige opleidingsbevoegdheid gekregen, hoofdzakelijk gebaseerd op zijn werk in het militaire hospitaal. Pikant detail in combinatie met de zaak-Wieberdink: behalve in de neuro logische afdeling, waaraan prof. Smal hout al vele jaren verbonden was, functioneerde juist in de kliniek voor hart- en vaatziekten de anesthesiolo gie zodanig, dat er ook opgeleid had kunnen worden. Maar de operaties in die afdeling behoren tot de zwaarsten die er zijn en zijn daardoor niet ge schikt voor de beginfase van de specia lisatie. Trouwens: de laatste driekwart jaar is er in de kliniek voor hart- en vaatchirurgie geen enkele hartoperatie meer verricht. IN DE SECTOR van de röntgenolo gie hebben faculteit en curatoren naar een oplossing gezocht. Eerst in mei NAAR DE MENING van prof. Wieberdink ligt juist in de historie de oplossing waardoor hij met een deel van zijn omgeving wel in een conflictsituatie moést komen. rekening worden gehouden? Of is misschien de enige oplossing: prof. Wieberdink weg, maar tegelijker tijd wel meer dan in het verleden rekening houden met zijn ideeën, omdat die in wezen heilzaam zijn voor de academische structuur en meer in het bijzonder Academisch Ziekenhuis de patiënten)? PROF. DR J. F. NUBOER. keizer van de chirurgie, heeft jarenlang tot ver buiten zijn eigen kliniek de struc tuur bepaald van Utrechts Academisch Ziekenhuis. Onverschillig of hij afge schilderd wordt als briljant chirurg of als nauwelijks verlicht despoot: vóór- en tegenstanders zien hem over het al gemeen als overtuigd aanhanger van de stelling dat er in feite maar één ■chirurg is: de algemeen chirurg, die alles kan. „DESTIJDS ZAG HET ernaar uit dat zonder ingrijpende maatregelen er nimmer vooruitgang zou komen op het gebied van hart- en vaatchirurgie en dit stond niet alleen het voortbestaan van de afdeling cardiologie in de weg, maar betekende tevens devaluatie van het onderwijs in de geneeskunde in Utrecht. Ook voor de opleiding in de specialismen cardiologie, anesthesiolo gie en röntgenologie zou dit verstrek kende gevolgen hebben. Het instellen van een aparte leerstoel in de cardio- chirurgie leek een voor de hand lig gende en elegante oplossing. Toen om streeks 1962 prof. Wieberdink eindelijk en in goed vertrouwen bereid was ge vonden deze plaatsen te bezetten, was ogenschijnlijk het probleem opgelost.” HOEZEER DE SCHIJN oedrogen heeft, is intussen wel gebleken. De voortekenen daarvoor waren er al bij de benoeming van prof. Wieberdink die niet de eerste man van deze leer stoel geweest is. Nadat in 1959 de me dische faculteit tot de overtuiging ge komen was dat naast prof. Nuboer een tweede hoogleraar benoemd moest worden, koos zij daarvoor dr. M. W. van Weel en hoewel prof. Nuboer het met het principe van een nieuwe man niet eens was, kon hij tegen de per soon van die man nauwelijks bezwaar maken: het was één van zijn beste leerlingen. DR. VAN WEEL, chirurg in het Bergwegziekenhuis in Rotterdam, wil de voor alle zekerheid zijn Rotterdam se praktijk aanhouden en bracht als chef de clinique dr. J. Zaaijer mee, die bij prof. Nuboer gepromoveerd was. Hoewel alle voorwaarden voor rede lijke samenwerking aanwezig leken, kwam er van de overeengekomen werkverdeling tussen prof. Nuboer en dr. Van Weel (bekrachtigd door de toenmalige faculteitsvoorzitter prof. Westenbrink) niets terecht. Prof. Nu boer kon noch mocht patiënten delegeren. Hij bleef zelf alle patiënten behandelen met het resultaat dat het team Van Weel-Zaaijer, voor wie hij zo al niet de enige, dan toch veruit de belangrijkste toeleveraar van patiën ten had moeten zijn, nagenoeg niets te doen had. DR. VAN WEEL had er al in 1960 genoeg van en nam ontslag dat hij vrij gemakkelijk doen kon omdat hij zijn werk in Rotterdam achter de hand ge houden had. Zijn voornaamste risico: het stempel van mislukte prof. Voor dr. Zaaijer lag het moeilijker, want hij had zijn eigen praktijk in het vooruit zicht van zijn Utrechtse carrière opge geven. Maar ook hij ging na een paar jaar weg, in eerste instantie naar de Vrije Universiteit van Amsterdam. Wie bleef: prof. Nuboer, machtiger dan ooit. TOCÈI KON OOK prof. Nuboer de ontwikkeling in de richting van steeds meer gedifferentieerde super-specialis men binnen en na de algemene heel kunde niet tegenhouden. Opnieuw werd op voordracht van de medische faculteit naast hem een man benoemd. Dat was dr. J. Wieberdink, op dat mo ment chef de clinique in het Wilhel- VERDER HIER dan nog een paar citaten uit een artikel van prof. Wie berdink over affiliatie in het blad „Universiteit en hogeschool” van juni 1969. Het zijn niet zulke erg vleiende opmerkingen over de opvattingen van een aantal (de meeste?) hoogleraren en in een op behoud gerichte kring moesten ze wel helemaal verkeerd val len: TOT HET DOSSIER-Wieberdink van de minister van Onderwijs en Wetenschappen behoort sinds begin januari in de eerste plaats het rap port-Donner. Dat rapport is samen gesteld door een commissie die zich, met medewerking van drie hart chirurgen, verdiept heeft in het rondom prof. Wieberdink ontstane conflict. En meer algemeen: in de hele problematiek rondom de hart- chirurgie in het Academisch Zie kenhuis Utrecht. De commissie-Donner is 1 juni 1970 ingesteld door het college van curatoren van de universiteit Utrecht en bestond uit mr. dr. J. Donner, oud-voorzitter van de Hoge Raad, de Utrechtse cardioloog C. L. C. van Nieuwenhuizen en prof. dr. A. Querido. Voor de beoordeling van de hartchirurgische details heeft de commissie als medisch deskundigen de hartchirurgen prof, dr. A. Brom (Leiden), prof. dr. J. Homan v.d. Heide en A. Schaep- kens van Riempst ingeschakeld. ..DE MACHTSPOSITIE der hoogleraren dient plaats te maken voor een gezonde werknemers-verhou- ding tot het bestuur van de universi teit, waarin mij voor de gezagsdragers der medische faculteit organisatorische competentie belangrijker lijkt dan het veel bepleite medische of hoogleraars- verleden. Met deze verandering gaat medezeggenschap (en uiteraard mede verantwoordelijkheid) van weten schappelijk personeel en studenten ge paard. Het aantal professoraten dient te worden aangepast aan de stand van de hedendaagse geneeskunde, dat wil zeggen wellicht opgevoerd te worden tot een veelvoud van het huidig aan tal leerstoelen. Even rigoureus als en kele decennia geleden het universitai re volontairschap werd af geschaft dient thans een eind gemaakt te wor den aan part-time-werkzaamheid van wetenschappelijke medewerkers, zeker indien deze gepaard gaat met „full- time-honorering”. In de praktijk vergt dit het vasthouden aan volle uagtaken in het Academisch Ziekenhuis tegen DE HOOGSTE gunst van een verdienstelijk medewerker, niet zelden de feitelijke pijler van een nieuw me disch gebied, was veelal de professo rale toestemming om „privépraktij- ken” te doen. Daarmee werd de ont wikkeling in het Academisch Zieken huis natuurlijk vertraagd, soms zelfs in de waagschaal gesteld en meer dan eens ten dode gedoemd. Het gevolg is dat verschillende hedendaagse specia lismen in academische ziekenhuizen een noodlijdend bestaan voeren door de haastige supervisie van weten schappelijke medewerkers, wier DERGELIJKE MENINGEN, uitge sproken bijna twee jaar geleden, moes ten prof. Wieberdink helemaal af gezien van zijn gelijk of ongelijk in de kwestie volgens sommige ken ners van de universitaire wereld wel in conflictsituaties brengen. Ze worden hier aangehaald omdat ze iets duide lijk maken van de zeer uitgesproken eigen ideeën die de omstreden hart chirurg erop na houdt. En tegelijk van de achtergronden waartegen het nu aan de orde zijnde conflict zich af speelt. DAT CONFLICT is de afgelopen we ken uitvoerig van vele kanten bena derd. Na jarenlang geijverd te hebben voor een eigen kliniek leek na een stagnatie in 1965 (wegens geldgebrek) in 1970 het moment van de eigenlijke ontplooiing van de hart- en vaatchi rurgie in Utrechts Academisch Zie kenhuis nabij. Maar een paar maan den voor de kliniek geopend werd, spitsten moeilijkheden tussen prof. Wieberdink en de cardioloog van het SAZU-hartteam, prof. dr. F. Meijler, zich zo toe dat prof. Wieberdink cura toren in de zaak mengde waarna het ziekenhuisbestuur bij monde van zijn voorzitter prof. dr. I. A. Diepenhorst, prof. Wieberdink „dringend verzocht” geen open hartoperaties meer uit te voeren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1971 | | pagina 18