Medische faculteit al
10 jaar in de nesten
Karakters onverenigbaar
DOKTERSROMAN OF ACADEMISCH DRAMA 9
Minister zoekt ’t zelf maar uit
DYNAMIET
BITTER
CITATEN
WANKEL
VERVAL
SCHIJN BEDRIEGT
NIET TE STUITEN
1 L
ZATERDAG 16 JANUARI 1971
Hartkliniek van de Utrechtse medische faculteit.
99
vormt die gebonden is aan de naam van één man. Wie op grond van wat
er over en naar aanleiding van deze zaak in de loop van de tijd gezegd en
gepubliceerd is, probeert op dit moment te reconstrueren hoe precies de
gang van zaken is geweest die geleid heeft tot deze voor het Academisch
Ziekenhuis en prof. Wieberdink catastrofaal lijkende toestand, stuit aan
de wortel van de boom vol verwikkelingen overigens wel op de naam van
één man. Die naam is Nuboer.
(Van onze Utrechtse redactie)
UTRECHT Ergens heeft het iets van een doktersroman maar dan
een bikkelharde en niet opgevrolijkt door knappe verpleegsters ergens
heeft het iets van een academisch drama. Maar wat minister Veringa van
Onderwijs en Wetenschappen ook zal beslissen en voor alle partijen
inclusief de patiënten is het te hopen dat hij snel zal beslissen vast staat
wel, dat wat uitgegroeid is tot de zaak-Wieberdink in feite geen zaak
99
ff
BUITENSTAANDERS
4
i
(Zie verder volgende pagina).
HOE HARD DAT openbreken nodig
was, is helemaal afgezien van de
ontwikkeling van de kliniek voor hart
en vaatchirurgie in de tweede helft
geval zijn bij oorlogen binnen een uni
versitaire burcht.
J
1
I
i
i
1
DE NA-OORLOGSE snelle ontwik
keling van deelspecialismen (bijvoor
beeld hersenchirurgie, hart- en vaat
chirurgie, longchirurgie) vond in Nu
boer geen voorvechter. Integendeel, om
het zacht uit te drukken.
MAAR ONMOGELIJK lijkt een der
gelijke botsing van meningen en be
langen binnen de faculteit niet als bo
dem voor het nu aan de orde zijnde
conflict. Aanleiding en oorzaak zijn
niet alleen bij het uitbreken van oor
logen tussen staten twee vaak totaal
verschillende zaken. Het kan ook het
kunnen er
zich nauwelijks een oordeel over
vormen. Maar de minister heeft het
materiaal op zijn bureau liggen
Het nog geheime rapport-Donner,
het verweer van prof. Wieberdink.
de meningen van insiders die het
er de laatste weken niet bij gelaten
hebben en die in allerlei publikaties
hun visie gegeven hebben.
inkomens die voor wetenscnappelijk
geïnteresseerden en capabelen de ver
gelijking met de mogelijkheden elders
kunnen doorstaan
IN 1963 KON NIEMAND voorzien
welke kant het op zou gaan en hoe en
waar de conflicten tot een uitbarsting
zouden komen. Maar het weer van gis
teren kennende, is het niet moeilijk
voor die dag een weersverwachting te
geven. En de SAZU-explosies van de
afgelopen jaren kennende, is het vrij
gemakkelijk te constateren dat het
stuklopen van de ontwikkeling in het
Academisch Ziekenhuis Utrecht voor
spelbaar was. Want hier stonden par
tijen naast, nee, tegenover elkaar, die
in hun karakterstructuur en daaruit
voortvloeiende opvattingen voldoende
dynamiet met zich meedroegen voor
vernietigende botsingen.
AAN DE ENE KANT, als vanouds,
de concentrerende figuur van prof.
Nuboer, daarnaast, als nieuwe hoogle
raar, prof. Wieberdink, die als chef de
clinique in het Wilhelmina Gasthuis
met zijn leermeester prof. Boerema zo
in conflict gekomen was, dat hij tegen
het oude academische gebruik in bij
mina Gasthuis in Amsterdam.
Intussen was het 1963 geworden.
Niet alleen de cardiologie in het alge
meen en de chirurgie van de hart- en
vaatziekten in het bijzonder hadden
zich verder ontwikkeld, ook in de tho-
raxchirurgie tekenden nieuwe wegen
zich af en ingewijden maakten zich zor
gen over de achterstand die ook daarin
in het Academisch Ziekenhuis Utrecht
dreigde te ontstaan. Vergelijkingen
werden gemaakt met het voor Neder
land baanbrekende longwerk, dat in
die andere Utrechtse kliniek, het St.
Antoniusziekenhuis, werd verricht.
DE STROMING DIE het wenselijk
vond ook de longchirurgie af te split
sen van de algemene chirurgie kreeg
in zoverre voet aan de grond dat be
sloten werd dit onderdeel over te gaan
hevelen naar de nieuwbenoemde hoog
leraar. Weliswaar niet direct, maar uit
referentie voor de keizer-kampioen
van de algemene chirurgie die toch al
zijn werkterrein zag af brokkelen, met
ingang van de datum waarop prof. Nu
boer zou aftreden. Dat zou dus worden
per 1 september 1970.
EEN VAN DE grieven van prof.
Wieberdink tegen de werkwijze van
de commissie: de commissie-Donner
heeft van het begin af gesteld niet
te willen ingaan op de geschiedenis
en zich niet te willen verdiepen in
enigerlei schuldvraag. Uitgangs
punt vormde voor de commissie: de
toestand van het moment. Het doel:
het vinden van een oplossing om
uit de moeilijkheden te komen
waarin faculteit en ziekenhuis zich
door het conflict bevonden.
ambtenaarschap alleen ten aanzien van
het salaris „full-time” is. Zozeer is
deze wantoestand ingeburgerd dat het
verontwaardiging wekt indien een
hoogleraar weigert dat de werktijd
van een verdienstelijk, onmisbaar me
dewerker wordt aangepast aan het ver
gelijkenderwijs te lage ambtenarensa
laris, doch verlangt dat het salaris in
overeenstemming wordt gebracht met
de noodzakelijke full-time-werkzaam-
heid
NA HERHAALDE vertraging vol
tooide de commissie-Donner haar
rapport aan curatoren eind 1970. De
inhoud van het rapport is geheim.
Eén ding is naar buiten getreden:
de commissie adviseert tot eervol
ontslag van prof. Wieberdink en de
curatoren van de universiteitzijn
het daarmee eens. Basis van het
ontslag: onverenigbaarheid van ka
rakters (artikel 99 van het Algeme
ne Rijksambtenarenreglement).
zijn inauguratie in Utrecht zijn leer
meester niet noemde. Voor karaktero-
logen een aanwijzing omtrent het ka
rakter van prof. Wieberdink, waarvan
zich misschien ook iets weerspiegelt
in het verhaal van een medische rela
tie en goede vriend van hem, die één
keer bij een wetenschappelijke publi-
katie in de litteratuuropgave vergat
een artikel van prof. Wieberdink te
vermelden, dat over een verwant on
derwerp handelde. De vriend bood zijn
verontschuldigingen aan; prof. Wie
berdink heeft daarna nooit meer één
woord met hem gewisseld.
KORT EN GOED: geen gemakkelij
ke figuur. Maar een gemakkelijke fi
guur was naast om niet te zeggen
in de schaduw van de nog steeds
oppermachtige keizer van de chirur
gie ook wel de laatste die binnen de
faculteit de weg had kunnen openbre
ken naar aan de moderne normen aan
gepaste structuren.
voor het
(inclusief
DE HUIDIGE faculteiten zijn
zeer grote bedrijven waarin het hoog
leraarschap beladen is met een wan
verhouding tussen vakmanschap en
macht. Ongeacht vele andere aspecten
van de universitaire structuur die aan
gepast moeten worden aan de gewij
zigde functie van het hoger onderwijs
in de maatschappij, verdient de ont
aarding van het hoogleraarschap hier
onze aandacht
IN DAT VERBAND kan het interes
sant zijn nog te wijzen op de recente
uitspraak van prof. Wieberdink, dat hij
in bepaalde kringen wel onvermijde
lijk de naam van vechtersbaas krijgen
moest omdat hij na zijn beoeming in
1963 in strijd met alle toezeggingen
aanvankelijk noch een behuizing voor
klinisch werk, noch onderwijsmoge
lijkheden, noch patiënten kreeg. Al
leen een leeg bureau en een stoel. Prof.
Nuboer zette zo lang mogelijk de ge
bruikelijke alleenheerschappij voort
en binnen het faculteitsbestuur waren
er buiten prof. Plate nauwelijks figu
ren die enige invloed op de naleving
van de gemaakte afspraken uitoefen
den, aldus prof. Wieberdink, die bij
het vele cat in de opbouwperiode van
zijn kliniek aanvankelijk ontbrak ook
het gemis aan een centrale bloedbank
noemt. Een gemis waarin overigens de
laatste jaren door een uitstekend ge
outilleerde afdeling is voorzien.
NAARMATE IN DE jaren ’50 de
cardiologie (de leer van de hartziek
ten) zich ontwikkelde en nieuwe tech
nieken het werken aan een opengelegd
hart binnen bereik begonnen te bren
gen, groeide hier en daar het inzicht
dat er ook aan de Utrechtse universi
teit een nieuwe koers moest worden
ingeslagen. Binnen het Academisch
Ziekenhuis leidde dat tot toenemende
spanningen tussen de afdelingen car
diologie en chirurgie. In het begin van
de jaren ’60, lang voor de benoeming
van prof. Wieberdink, was het voor
ingewijden een uitgemaakte zaak, dat
instelling van een aparte leerstoel in
de hart- en vaatchirurgie (naast die
van de onder prof. Nuboer ressorteren
de algemene heelkunde) onvermijde
lijk een bron van nieuwe spanningen
zou gaan worden.
TOCH WAS HET instellen van die
leerstoel hard nodig. De radioloog, dr.
C. Lameer van Saumeur, die van 1961
tot 1968 gewerkt heeft in achtereen
volgens de kliniek voor heelkunde, de
afdeling radiotherapie en radiologie en
in de staf van prof. Wieberdink bij de
voorbereiding van de nieuwe kliniek
voor hart- en vaatchirurgie, heeft
daarover verlegden jaar verklaard:
MINISTER Veringa moet het nu
verder maar uitzoeken. Op zijn bu
reau liggen de stukken van „de
zaak-Wieberdink”. Voor de buiten
wereld is het moeilijk of onmoge
lijk zich een juist oordeel te vor
men. Is de Utrechtse hoogleraar-
hartchirurg een querulant die in
zijn eerzucht bijna letterlijk over
lijken gaat? Of is hij de man die
in een gigantisch gevecht tegen
verouderde structuren en ideeën
wel vijanden maken moést om zijn
idealen te verwezenlijken? Is het
een volkomen onaanvaardbare zaak
dat in Utrechts Academisch Zie
kenhuis de modernste kliniek voor
hart- en vaatchirurgie van Neder
land driekwart jaar nagenoeg on
gebruikt staat? Of zou een nog veel
onaanvaardbaarder toestand voor
hartpatiënten zijn ontstaan als het
ziekenhuisbestuur verleden jaar
prof. Wieberdink de open hartchi-
rurgie niet onmogelijk had ge
maakt? Moet prof. Wieberdink weg
of moet prof. Wieberdink blijven
en moet er met zijn ideeën meer
DE MINISTER moet het nu maar
uitzoeken en zeggen. Op deze pagi
na’s een poging tot rangschikking
van een aantal bekend geworden
ontwikkelingen, feiten en menin
gen.
feite zijn hele opleiding in de interne
geneeskunde wankelen.
VERSCHILLENDE uitlatingen die
prof. Wieberdink de afgelopen weken
gedaan heeft» wijzen erop dat hij meer
dan in eigen falen de feitelijke achter
grond van „zijn zaak” ziet in de com
petentiestrijd binnen de faculteit en in
de strijd om faciliteiten, ruimte en
bouwkundige voorzieningen. Ook wie
allerminst geneigd is voetstoots prof.
Wieberdinks gelijk te aanvaarden, kan
ruimte voor twijfels vinden in een uit
lating die dr. Lameer van Saumeur
verleden jaar gedaan heeft. De radio
loog schreef toen in een artikel in de
NRC dat als kop had „Uitverkoop in
een faculteit”: „Indien Wieberdink zou
vertrekken, zal het de faculteit niet
lukken een opvolger te vinden die be
reid is in deze puinhopen verder te
werken. Wellicht speculeert de facul
teit erop dat zowel hart- en vaatchirur
gie als thoraxchirurgie en heelkunde
onder één leiding kunnen worden on
dergebracht in het pas sinds kort ge
moderniseerde en uitgebreide gebouw
voor algemene chirurgie. Daarmee zou
het de faculteit dan niet alleen gelukt
zijn in Utrecht de klok terug te zetten
tot 1960, maar ook zou het nieuwe ge
bouw voor hart- en vaatchirurgie ter
beschikking komen voor de röntgeno
logie. Het gebrek aan toekomstvisie
zou daardoor misschien verborgen
kunnen blijven.”
1968 door de benoeming van dr. H.
D. de Reus (hij heeft zijn functie nooit
aanvaard), in januari 1970 door de be
noeming van dr. Klinkhamer. Evenmin
als De Reus heeft prof. dr. A. Klinkha
mer zijn benoeming voetstoots aan
vaard. Hij stelde, toen hij gepolst werd
voor het Utrechtse hoogleraarschap,
een aantal voorwaarden op het gebied
van kliniekbehuizing en apparatuur,
constateerde na het verschijnen van
het benoemingsbesluit, dat er nog
steeds geen volwaardige afdeling rönt
genologie boven Utrechts universitaire
horizon te bekennen was en heeft tot
dusver, evenmin als zijn voorganger,
zijn ambt aanvaard. Het ziet er overi
gens naar uit dat dat binnenkort gaat
gebeuren.
EEN ACADEMISCH ziekenhuis dat
zijn orthopedistenopleiding verloren
heeft, dat zijn amnesthesistenopleiding
verloren zag gaan en nog maar op voor
lopige basis hersteld zag, dat geen op
leiding röntgenologie heeft zolang de
daarvoor benoemde hoogleraar geen
ruimte en apoaratuur toegewezen
heeft gekregen, zo’n ziekenhuis ziet in
TWEEDE GRIEF van prof Wie
berdink: de geslotenheid van het
onderzoek waardoor het hem on
danks maandenlang aandringen
niet gelukt is inzage te krijgen in
de herkomst van de tegen hem in
gebrachte bezwaren.
IN ZIJN DE laatste weken afge
legde verklaringen houdt prof. Wie
berdink met grote klem staande
ook tegen anders luidende verkla
ringen van het universiteitsbestuur
in dat in zijn kliniek geen we
zenlijk andere resultaten zijn be
reikt dan in andere moderne hart-
centra en dat de verklaringen van
de drie hartchirurgen tegenover de
commissie-Donner zijn zienswijze
bevestigen
ZO’N UITLATING kan afgedaan
worden met de kwalificatie: bittere
woorden van een in Utrecht teleurge
steld man die jarenlang zelf te nauw
met de ontwikkeling verbonden is ge
weest om er onbevooroordeeld tegen
over te staan. Ze kunnen ook be
schouwd worden als de goed gewor
telde mening van een man die als in
sider weet waarover hij spreekt.
VAN DEZE BITTERE woorden naar
andere bittere woorden die dezer da
gen door prof. Wieberdink uitgespro
ken zijn: „Toen ik voor de rel die er
om mij ontstaan is in Amerika was,
heeft er in Utrecht een vergadering
plaatsgehad van een aantal gezagheb
bende instanties. Doel was het nieuwe
gebouw voor hart- en vaatchirurgie
dat vrijwel klaar was, voor een ander
doel te bestemmen. Gerekend werd op
mijn verdwijnen.”
DEZE WOORDEN sluiten vrijwel
volledig aan op de verleden jaar in de
publiciteit gekomen visie van de radio
loog. Nogmaals: het is voor buiten
staanders volstrekt onmogelijk derge
lijke uitspraken op hun juiste waarde
te toetsen, al was het alleen maar om
dat faculteits- en universiteitsbesturen
zich vanouds, evenals prof. Nuboer, uit
de hoogte van hun grandeur nooit ver
waardigd hebben opening van zaken
te geven over dergelijke en vele ande
re kwesties.
OP MEDISCH gebied hebben
de hoogleraren in de faculteit feodale
macht gehad en behouden
.OOK DE ZEGGENSCHAP der
hoogleraren in niet-medische aangele
genheden is rampzalig geweest voor de
ontwikkeling der academische zieken
huizen
VERBAND TUSSEN dat met een be
vel gelijkstaand verzoek en geruchten
over abnormaal hoge sterftecijfers on
der de door prof. Wieberdink behan
delde patiënten lag voor de hand en tot
op de dag van vandaag spitst zich voor
belangstellende buitenstaanders de
vraag van het gelijk of ongelijk voor
een groot deel toe op de vraag of prof.
Wieberdinks sterftecijfers inderdaad
als abnormaal en onaanvaardbaar hoog
gekwalificeerd moeten worden.
„Nee”, zegt hij zelf (cijfers niet noe
mend).
ER IS WEL DEGELIJK verband,
zeggen curatoren (evenmin cijfers
noemend) en zich beroepend op de ge
heimhouding waartoe zij verplicht zijn
nu het rapport-Donner nog bij de mi
nister ligt.
ONDERTUSSEN stellen Kamerleden
vragen in de geest: wat doet de minis
ter om te zorgen dat prof. Wieberdink
zo spoedig mogelijk weer aan de slag
kan gaan, spreken groepen hartpatiën
ten over verwaarlozing van hun belan
gen door de sluiting van een splinter
nieuwe kliniek, wijst het universiteits
bestuur erop dat juist de belangen van
de patiënten ertoe geleid hebben open
hartoperaties tijdelijk stop te zetten,
verklaart ziekenhuisvoorzitter Diepen
horst dat de stopzetting geen ernstig
nadeel voor hartpatiënten met zich
mee gebracht heeft omdat voor urgen
te gevallen de medewerking van an
dere klinieken is ingeroepen en ver
kregen, terwijl alle andere operaties
dan die aan het open hart normaal
kunnen worden uitgevoerd en wijzen
prof. Wieberdink en zijn staf erop dat
op een enkele uitzondering na de af
gelopen negen maanden niet één hart
operatie van welke aard ook is uitge
voerd, omdat de toeleverende cardio
loog Meijlei) geen patiënten meer
naar het team verwijst.
van de jaren zestig gebleken, door de
ondergang van de afdelingen anesthe
siologie en röntgenologie. Wat de
röntgenologie betreft,, luidde in 1966
het vertrek van prof. De Waard, hoog
leraar in de radiologie, die met veel
moeite een moderne afdeling voor
hoog voltage-therapie op poten had
gekregen, de verspreiding in van acht
gespecialiseerde of bijna gespeciali
seerde radiologen en daarmee het eind
van de bevoegdheid tot opleiding bin
nen het Academisch Ziekenhuis
Utrecht van deze steeds belangrijker
wordende specialisten.
WAT DE ANESTHESIOLOGIE be
treft, liggen in Utrechts Academisch
en ziekenhuiswereldje nog vers de
krasse uitspraken in het geheugen van
prof. dr. B. Smalhout. Hij noemde ver
leden jaar oktober de toestand zoals hij
die bij zijn benoeming in 1969 moest
gaan bevechten een „afschuwelijke er
fenis”, waarvoor hij de primaire ver
antwoordelijkheid rondweg bij prof.
Nuboer legde. Begin 1967 bleek bij een
bezoek van de Centrale Specialisten
Registratiecommissie, dat in de sector
van de anesthesiologie in het Acade
misch Ziekenhuis niets aanwezig was
dat een opleiding van afgestudeerde
artsen tot specialist kon rechtvaardi
gen. De opleidingsbevoegdheid van het
ziekenhuis werd ingetrokken.
SINDSDIEN HEEFT prof. Smalhout
een voorlopige opleidingsbevoegdheid
gekregen, hoofdzakelijk gebaseerd op
zijn werk in het militaire hospitaal.
Pikant detail in combinatie met de
zaak-Wieberdink: behalve in de neuro
logische afdeling, waaraan prof. Smal
hout al vele jaren verbonden was,
functioneerde juist in de kliniek voor
hart- en vaatziekten de anesthesiolo
gie zodanig, dat er ook opgeleid had
kunnen worden. Maar de operaties in
die afdeling behoren tot de zwaarsten
die er zijn en zijn daardoor niet ge
schikt voor de beginfase van de specia
lisatie. Trouwens: de laatste driekwart
jaar is er in de kliniek voor hart- en
vaatchirurgie geen enkele hartoperatie
meer verricht.
IN DE SECTOR van de röntgenolo
gie hebben faculteit en curatoren naar
een oplossing gezocht. Eerst in mei
NAAR DE MENING van prof.
Wieberdink ligt juist in de historie
de oplossing waardoor hij met een
deel van zijn omgeving wel in een
conflictsituatie moést komen.
rekening worden gehouden? Of is
misschien de enige oplossing: prof.
Wieberdink weg, maar tegelijker
tijd wel meer dan in het verleden
rekening houden met zijn ideeën,
omdat die in wezen heilzaam zijn
voor de academische structuur en
meer in het bijzonder
Academisch Ziekenhuis
de patiënten)?
PROF. DR J. F. NUBOER. keizer
van de chirurgie, heeft jarenlang tot
ver buiten zijn eigen kliniek de struc
tuur bepaald van Utrechts Academisch
Ziekenhuis. Onverschillig of hij afge
schilderd wordt als briljant chirurg of
als nauwelijks verlicht despoot: vóór-
en tegenstanders zien hem over het al
gemeen als overtuigd aanhanger van
de stelling dat er in feite maar één
■chirurg is: de algemeen chirurg, die
alles kan.
„DESTIJDS ZAG HET ernaar uit dat
zonder ingrijpende maatregelen er
nimmer vooruitgang zou komen op het
gebied van hart- en vaatchirurgie en
dit stond niet alleen het voortbestaan
van de afdeling cardiologie in de weg,
maar betekende tevens devaluatie van
het onderwijs in de geneeskunde in
Utrecht. Ook voor de opleiding in de
specialismen cardiologie, anesthesiolo
gie en röntgenologie zou dit verstrek
kende gevolgen hebben. Het instellen
van een aparte leerstoel in de cardio-
chirurgie leek een voor de hand lig
gende en elegante oplossing. Toen om
streeks 1962 prof. Wieberdink eindelijk
en in goed vertrouwen bereid was ge
vonden deze plaatsen te bezetten, was
ogenschijnlijk het probleem opgelost.”
HOEZEER DE SCHIJN oedrogen
heeft, is intussen wel gebleken. De
voortekenen daarvoor waren er al bij
de benoeming van prof. Wieberdink
die niet de eerste man van deze leer
stoel geweest is. Nadat in 1959 de me
dische faculteit tot de overtuiging ge
komen was dat naast prof. Nuboer een
tweede hoogleraar benoemd moest
worden, koos zij daarvoor dr. M. W.
van Weel en hoewel prof. Nuboer het
met het principe van een nieuwe man
niet eens was, kon hij tegen de per
soon van die man nauwelijks bezwaar
maken: het was één van zijn beste
leerlingen.
DR. VAN WEEL, chirurg in het
Bergwegziekenhuis in Rotterdam, wil
de voor alle zekerheid zijn Rotterdam
se praktijk aanhouden en bracht als
chef de clinique dr. J. Zaaijer mee, die
bij prof. Nuboer gepromoveerd was.
Hoewel alle voorwaarden voor rede
lijke samenwerking aanwezig leken,
kwam er van de overeengekomen
werkverdeling tussen prof. Nuboer en
dr. Van Weel (bekrachtigd door de
toenmalige faculteitsvoorzitter prof.
Westenbrink) niets terecht. Prof. Nu
boer kon noch mocht patiënten
delegeren. Hij bleef zelf alle patiënten
behandelen met het resultaat dat het
team Van Weel-Zaaijer, voor wie hij
zo al niet de enige, dan toch veruit de
belangrijkste toeleveraar van patiën
ten had moeten zijn, nagenoeg niets te
doen had.
DR. VAN WEEL had er al in 1960
genoeg van en nam ontslag dat hij vrij
gemakkelijk doen kon omdat hij zijn
werk in Rotterdam achter de hand ge
houden had. Zijn voornaamste risico:
het stempel van mislukte prof. Voor
dr. Zaaijer lag het moeilijker, want hij
had zijn eigen praktijk in het vooruit
zicht van zijn Utrechtse carrière opge
geven. Maar ook hij ging na een paar
jaar weg, in eerste instantie naar de
Vrije Universiteit van Amsterdam.
Wie bleef: prof. Nuboer, machtiger dan
ooit.
TOCÈI KON OOK prof. Nuboer de
ontwikkeling in de richting van steeds
meer gedifferentieerde super-specialis
men binnen en na de algemene heel
kunde niet tegenhouden. Opnieuw
werd op voordracht van de medische
faculteit naast hem een man benoemd.
Dat was dr. J. Wieberdink, op dat mo
ment chef de clinique in het Wilhel-
VERDER HIER dan nog een paar
citaten uit een artikel van prof. Wie
berdink over affiliatie in het blad
„Universiteit en hogeschool” van juni
1969. Het zijn niet zulke erg vleiende
opmerkingen over de opvattingen van
een aantal (de meeste?) hoogleraren
en in een op behoud gerichte kring
moesten ze wel helemaal verkeerd val
len:
TOT HET DOSSIER-Wieberdink
van de minister van Onderwijs en
Wetenschappen behoort sinds begin
januari in de eerste plaats het rap
port-Donner. Dat rapport is samen
gesteld door een commissie die zich,
met medewerking van drie hart
chirurgen, verdiept heeft in het
rondom prof. Wieberdink ontstane
conflict. En meer algemeen: in de
hele problematiek rondom de hart-
chirurgie in het Academisch Zie
kenhuis Utrecht.
De commissie-Donner is 1 juni
1970 ingesteld door het college van
curatoren van de universiteit
Utrecht en bestond uit mr. dr. J.
Donner, oud-voorzitter van de Hoge
Raad, de Utrechtse cardioloog C. L.
C. van Nieuwenhuizen en prof. dr.
A. Querido. Voor de beoordeling
van de hartchirurgische details
heeft de commissie als medisch
deskundigen de hartchirurgen prof,
dr. A. Brom (Leiden), prof. dr. J.
Homan v.d. Heide en A. Schaep-
kens van Riempst ingeschakeld.
..DE MACHTSPOSITIE der
hoogleraren dient plaats te maken
voor een gezonde werknemers-verhou-
ding tot het bestuur van de universi
teit, waarin mij voor de gezagsdragers
der medische faculteit organisatorische
competentie belangrijker lijkt dan het
veel bepleite medische of hoogleraars-
verleden. Met deze verandering gaat
medezeggenschap (en uiteraard mede
verantwoordelijkheid) van weten
schappelijk personeel en studenten ge
paard. Het aantal professoraten dient
te worden aangepast aan de stand van
de hedendaagse geneeskunde, dat wil
zeggen wellicht opgevoerd te worden
tot een veelvoud van het huidig aan
tal leerstoelen. Even rigoureus als en
kele decennia geleden het universitai
re volontairschap werd af geschaft
dient thans een eind gemaakt te wor
den aan part-time-werkzaamheid van
wetenschappelijke medewerkers, zeker
indien deze gepaard gaat met „full-
time-honorering”. In de praktijk vergt
dit het vasthouden aan volle uagtaken
in het Academisch Ziekenhuis tegen
DE HOOGSTE gunst van een
verdienstelijk medewerker, niet zelden
de feitelijke pijler van een nieuw me
disch gebied, was veelal de professo
rale toestemming om „privépraktij-
ken” te doen. Daarmee werd de ont
wikkeling in het Academisch Zieken
huis natuurlijk vertraagd, soms zelfs
in de waagschaal gesteld en meer dan
eens ten dode gedoemd. Het gevolg is
dat verschillende hedendaagse specia
lismen in academische ziekenhuizen
een noodlijdend bestaan voeren door
de haastige supervisie van weten
schappelijke medewerkers, wier
DERGELIJKE MENINGEN, uitge
sproken bijna twee jaar geleden, moes
ten prof. Wieberdink helemaal af
gezien van zijn gelijk of ongelijk in
de kwestie volgens sommige ken
ners van de universitaire wereld wel
in conflictsituaties brengen. Ze worden
hier aangehaald omdat ze iets duide
lijk maken van de zeer uitgesproken
eigen ideeën die de omstreden hart
chirurg erop na houdt. En tegelijk van
de achtergronden waartegen het nu
aan de orde zijnde conflict zich af
speelt.
DAT CONFLICT is de afgelopen we
ken uitvoerig van vele kanten bena
derd. Na jarenlang geijverd te hebben
voor een eigen kliniek leek na een
stagnatie in 1965 (wegens geldgebrek)
in 1970 het moment van de eigenlijke
ontplooiing van de hart- en vaatchi
rurgie in Utrechts Academisch Zie
kenhuis nabij. Maar een paar maan
den voor de kliniek geopend werd,
spitsten moeilijkheden tussen prof.
Wieberdink en de cardioloog van het
SAZU-hartteam, prof. dr. F. Meijler,
zich zo toe dat prof. Wieberdink cura
toren in de zaak mengde waarna het
ziekenhuisbestuur bij monde van zijn
voorzitter prof. dr. I. A. Diepenhorst,
prof. Wieberdink „dringend verzocht”
geen open hartoperaties meer uit te
voeren.