E HOE ELIAS ANNES BORGER, LETTERLIJK PER ONGELUK EEN PLAATS VEROVERDE IN DE LITTERATUUR-H1STORIE D I O zoon Fatal Grootvader, vader en stierven in hetzelfde bed aan precies dezelfde kwaal Tragiek en triomf van een dichtende dominee „UITNEEMEND GENIE”, ZICH „prikkelzone” in slaapkamer PUZZELEN DE WETENSCHAP „AARDSTRALEN” 10 M MAANDAG 25 JANUARI 1971 e I ‘i I k- DR. P. H. SCHRÖDER ZO’N HONDERDVIJFTIG JAAR 1 IRONISCH was natuurlijk wèl vijf tig jaar later Cornelis Paradijs, ach ter welke schuilnaam zich Frederik van Eeden verborg, toen hij in zijn Predikantenlied zong: Alleen door dit ene gedicht is Ber gers naam bekend gebleven, maar hij blijkt een zeer veelzijdig man te zijn geweest, zoals uit zijn levensbericht duidelijk wordt Zoo rust dan eindlijk 't ruwe Noorden Van hageljagt en stormgeloei. En rolt de Rhijn weer langs zijn boorden, Ontslagen van de winterboei. Wie kent Borger niet van ‘t „Rijntje"? Oók een dichter en geen kleintje! GELUKKIG kwamen twee ooms onder de indruk van Elias’ „onver- doofbare ijver, zijn zeldzame bevat ting, vaardig oordeel en weergaloos geheugen”. Zij boden aan de kosten op zich te nemen der voorbereidende studie van hun neefje en zo kwam de jongen in de kost bij een predi kant die een grondig geleerde en een waar mensenkenner bleek te zijn. Met weinig moeite overwon de jonge Borger de bezwaren verbonden aan de studie van het Latijn en het Grieks en al snel onderhielden onderwijzer en leerling zich niet dan in de La tijnse taal. NA VIER JAAR had Borger, de thans zeventienjarige jongeling, „rijk in kennis, rijker in deugd en overrijk in liefde tot God”, zijn leertijd vol bracht. Nu moest hij dingen naar een beurs, want de bijdrage der beide ooms hield op. Dus reisde hij in 1801 naar Leiden en meldde zich aan als mededinger in de wetenschappelijke kampstrijd. Maar nu deed zich een eigenaardige moeilijkheid voor: Borger was bijna geluksbed Inderdaad van zijn omgeving onderscheidt, kwamen het Hygiene- Instituut van de universiteit van Hei delberg en het Elektrofysisch Insti tuut van de Technische Hogeschool in München fn actie. de droeve lot beschoren. Binnen het jaar moest hij haar èn hun doodge boren dochtertje ten grave dragen. Het is deze ramp die hem inspireer de tot de regels in zijn elegie Aan den Rhijn: Ik heb mijn dochtertje opgegraven Wat God vereent, zal ik niet scheiden; En sloot in de urn den dubblen schat. om dan te eindigen met de strofe waartoe mevrouw Dorbeen al rol lende en brouwende en zingende en gillende gekomen was, toen het speel werk in de lamp haar onderbrak: Noem’ hij deze aarde een hof van Eden Wie altijd mocht op rozen gaan: Ik wensch geen stap terug te treden Op de afgelegde levensbaan. Ik reken iedren dag gewonnen, Met moeite en tranen doorgesloofd. God dank, mij draaiden boven ’t hoofd Toen 't pleit der moeder was beslist, En lei het in de groote kist En aan de borst die 't wicht moest laven Dat nimmer laafnis noodig had. Ik dacht, één huis behoort aan beiden: deren wat hem belieft”. Maar toen luidde de laatste regel nog: e r r i 1 3 1 de „B n g Ii d v o z 1 e den, evenals het bodemgeleidingsver- mogen, het aardmagnetische veld en de radioactieve straling. Vreemd ge noeg was zowel de ramma- als ook de HP'lltr'"”* ir» <T<* nr?Irlrnl-rnnA fjp ene keer sterker, dan weer zwakker dan de straling van de omgeving. za w< te go ne sti dc da re d v li geenszins om een macabere gril van het noodlot Precies onder het sterfbed van de drie boeren zo beweert de Eberbacher arts be vindt zich een „prikkelzone” Deze prikkelzone, vanwaar alle moge lijke meetbare en niet meetbare stralingen uitgaan, heeft volgens zijn mening de maagkanker veroor zaakt. I bel ecc wo pal ka: ter lijl be< vei me zot tel set mo op „R zei pe: bej orr de: de: lijl WE bo: rie eei da gir ke de K VIND het altijd weer een bij zonder genoegen levensbeschrij vingen te lezen en vooral is dat het geval wanneer ze schrijvers uit de 19de eeuw behandelen en zelf ook in die tijd geschreven zijn. Zulke bio grafieën zijn wat de inhoud betreft werkelijk niet altijd belangrijk en de persoon die er het middelpunt van vormt, is dikwijls al volkomen ver geten. Het is de stijl waarin ze ver vat zijn, die mij zo boeit In de eerste plaats is die stijl uitstekend verzorgd, maar ook dat is voor mij niet de hoofdzaak. Ik vermaak mij vooral met de opgeschroefde verheerlijking van de man aan wie de levensbe schrijving is gewijd; ik amuseer mij met de hoogdravende, gezwollen, bombastische taal van de bewonde rende auteur. Reeds meer dan vijf en dertig zonnen! De tijd rolt, als deez’ bergstroom voort. Druk zacht mijn dooden, lijkgesteente! En dek ook eerlang mijn gebeente Bij 't overschot dat mij behoort. VOOR DE geleerden van beide in stituten zijn deze ondubbelzinnige re sultaten reden genoeg, het wichelroe- defenomeen verder te ondcr^noken. DAT HET „RIJNTJE” zo lang ver maard is gebleven, dankt het „hart roerende meesterstuk des grooten Borgers” mede aan de voordracht er van door mevrouw Dorbeen op het „avondje” van familie Stastok. Nico- laas Beets, de schrijver van de Ca mera Obscura waarin het verhaal voorkomt, heeft later verklaard dat hij het gedicht hogelijk bewonderde en de hierboven geciteerde woorden helemaal niet ironisch heeft bedoeld. Hij dreef de spot met de wijze waar op mevrouw Dorbeen reciteerde, haar manipulaties met de schaar en haar door verlegenheid hese stem waarmee zij aanving: VV\AA/VWVWWV\A/WWVWV\AAAAA/WWWVVVtAA/WVVWWtA/VV\A/VVWV^ JVWVVVVVWVWVVWVVV\AAA/VW¥VVVVVVVVVWVV\AAAA/VWVVVVVVVVVVVVWVWV\A/V^ DAN STIJGT zijn ster snel: in 1813 werd hij buitengewoon hoogleraar, in 1815 gewoon hoogleraar in de god geleerdheid en nogmaals twee jaar later werd hem de leerstoel der ge schiedenis en die der oude letteren opgedragen. Toen was hij reeds weduwnaar: na een huwelijk van nog geen jaar had de jonge geleerde zijn vrouw in het kraambed verloren en toen hij twee jaar later opnieuw trouwde, was zijn echtgenote hetzelf- Nu waren onze voorouders beter thuis in de bijbel dan het huidige ge- ■>»r toch vond Tollens de slotregel te moeilijk en veranderde die in: Bij ’t overschot dat mjj behoort waarbij men zich dan moet voorstel len dat de dichter wenst te worden begraven bij het stoffelijk overschot van zijn vrouw en zijn kind, die hem toebehoren, die van hem zijn. Mooi is de regel niet, maar ze is wel wat duidelijker dan de oorspronkelijke. Zoals Borger zelf zeide: „De regel van Tollens is voor westersche ooren verstaanbaarder, en dus beter". Dat hij slapper is heeft Borger misschien niet gevoeld, maar dat is hij wel. En het gehele gedicht is al niet sterk, retorisch als het ons in de oren klinkt Maar dat hoort bij de tijd waarin het werd geschreven, hon- derdvijftig jaar geleden. Men mag niet twijfelen aan de oprechtheid van Borgers gevoelens, aan de diepte van zijn droefheid, aan zijn oprecht ver langen weldra met de zijnen te wor den verenigd. Die laatste wens ging weldra in vervulling: een half jaar na de dood van zijn geliefden over leed de jonge geleerde, nauwelijks 36 jaar oud. zen in de prikkelvrije gebieden 105 na komelingen voortbrachten, werden bij de prikkelzone-muizen slechts 33 na zaten geboren. Bovendien toonden de knagers in het nrikkelgehied een voor muizen zeer ongewoon gedrag zij vraten hun eigen jongen op. Ook Duitslands geleerden zijn objec tief genoeg om toe te geven dat er ondanks veel exacte kennis nog veel is dat men niet weet. DE GELEERDEN van de Techni sche Hogeschool stelden allereerst in en om de door de w’"*'-',roede1oper af gebakende nrih’-"1zone alle hen ter be schikking staande soorten meetinstru menten op. En inderdaad was de si tuatie onder het sterfbad geheel an ders dan direct daarnaast De elek trische veldsterkte toonde andere waar- Waar ’s drijvers stem niet wordt gehoord. Borger had die ontleend aan het boek Job, het boek waarnaar hij in zijn zielenood gegrepen had. In hoofdstuk 3 beklaagt Job zich dat hij niet dadelijk na zijn geboorte is ge storven. Dan zou hij ingeslapen zijn en rust hebben daar waar zij wier kracht uitgeput is rust vinden, waar „nen vrij zijn van zorgen en de stem des drijvers niet horen. MEN ZAL het woord gevangenen hier moeten begrijpen als: dwang arbeiders, niet als: mensen die we gens een vergrijp in de gevangenis zijn opgesloten. De drijver wiens stem niet wordt gehoord, is dus de slavendrijver en de gehele regel wil zeggen: waar de slaven niet worden opgejaagd, dus: waar zij rust hebben. I ma afh eer val me zul I ,,Ri Nei om gre dit dat gre de vei vragen zijn bekwaamheden op de proef te stellen en zijn oordeel te scherpen, nooit werd de knaap mis troostig en op de vraag of het zou lukken was steeds zijn antwoord: ,,’k sil 't is besijkje, master” (ik zal het eens proberen, meester). Zo oefende hij zich in het schoonschrij- geleden was het verschil tussen schrijftaal en spreektaal oneindig veel groter dan nu. Het bestaat na tuurlijk nog, maar de kloof tussen beide is steeds smaller aan het wor den. Misschien moeten wij zeggen: helaas. Zelfs onze predikanten be oefenen niet meer de redekunst zoals ven, in de Franse taal, de meetkunde en het tekenen van geografische kaarten. Maar toen het kind dertien was wilde zijn vader, „vermenende dat hjj alsnu genoeg geleerd had en reeds te veel wist voor een hand werksman”, hem in de jeneverstoke rij opnemen. Elias was een gehoor zaam knaapje en bovendien wist hij nog niet precies wat hij worden wil de: zeeman, schilder, beeldhouwer of dominee. Tenslotte voegde vader Borger zich naar het verlangen van zijn zoon: het zou de theologie wor den. Daartoe moest de jongen in de eerste plaats Latijn leren. Daar zou de arts van Joure voor zorgen, maar het bleek dat die „niet meer kon dan Latijn lezen zonder het zelf te ver staan" en met hem schoot Elias dus bitter weinig op. Maar door de La tijnse tekst van de bijbel met de Statenvertaling te vergelijken, kreeg hij het Latijn toch aardig onder de knie. TOEN WILDEN de onderzoekers van het Heidelbergse Hygiëne-Instituut het ook heel precies weten. Zij zetten hun proefmuizen in het geheimzinnige boerenhuis: een mv’'--nilie mid denin de prikkelzone. een andere er naast. Het resuHaat was verbluffend. In dezelfde periode, waarin de mui- ving hij echter thans onverwachte steun Nadat dr. Hartmann met hulp van een wichelroedeloper bewijzen kon, dat zich een sector onder het on- DOOR ZIJN collega’s werd de stoutmoedige theorie van dr. Hart mann niet serieus opgevat. Uit ande re gebieden van de wetenschap ont- VER DIE SLOTREGEL is het een en ander te doen geweest. Borger heeft namelijk zijn ge dicht ter plaatsing in de toen zeer bekende Muzenalmanak gezonden aan de uitgever daarvan, Immerzeel, die een goede vriend was van Tollens. Wij hebben de brief nog, die het dichtwerk begeleidde en daarin staat: „De Heer Tollens mag er in veran- terugstotend lelijk; zijn kinderach tig blozend gezicht met boerse geel blonde haren miste elk zweem van uitdrukking. Zó dom en onnozel zag hij er in zijn boerenkleding uit, dat een der curatoren meende hem te moeten ontraden aan het examen deel te nemen en hem zelfs aanbood de kosten van zijn reis uit eigen zak te vergoeden. Maar ook hier was Bor gers repliek: ,,’k Sil 't is be st/ k j e” en daartoe had hij het recht. Dus onderwierp hij zich aan het onderzoek en al spoedig bleek dat „in het nederige kleed des een- voudigen Fries een geest stak die al zijn mededingers verre achter zich liet”. Het eenstemmige oordeel van curatoren was dan ook dat, als er niet dertig, doch slechts één beurs toege kend kon worden, deze aan de jonge Borger toekwam. IN DE HERFST van 1801 vertrok Elias als student naar Leiden. Zes jaar later promoveerde hij cum laude in de theologie. Curatoren verklaar den hem toen reeds „tot een sieraad van deze hoogeschool, onder welker uitnemende genieën en verstanden hij ten allen tijde met een vereerende gedagtenisse zal worden genoemd". Een jaar later benoemden zij hem reeds tot lector in wat men toen noemde: de gewijde uitlegkunde. Borger was toen 23 jaar oud. E BEOEFENAARS der weten schap betreurden het voor tijdige heengaan van een man wiens uitgebreide kennis op theolo gisch, historisch en taalkundig gebied niet alleen bewondering afdwong, maar ook verbazing wekte. Boven dien genoot hij als kanselredenaar een reputatie groter dan die van Van der Palm. En dat wil wat zeggen, want de stem van de laatstgenoemde spreker deed, zegt Nicolaas Beets, „door een zacht braauwen aan het geluid van tortelduiven denken". Maar wanneer Borgers genie, geheel ontgloeid door de verhevenheid des onderwerps zich in hemelmelodij uit stortte men zal begrijpen, dat ik opnieuw zijn biograaf citeer wer den zijn hoorders beurtelings ge schokt en ontroerd en spraken nog dagenlang over het gehoorde. DE REDENAARSROEM van Bor ger is natuurlijk ras verbleekt. Dat lot deelt hij met zangers en toneel spelers: hun kunst sterft met hun dood. Ook als geleerde leeft hij niet in de herinnering voort. Het is uit zijn kleine dichterlijke nalatenschap alléén zijn elegie Aan den Rhijn die hem een plaats in de geschiedenis onzer letterkunde heeft verzekerd. Terecht of ten onrechte, daarover kan men van mening verschillen. Te vre zen valt dat het meer de ongelukkige sympathieke man en vader dan de dichter is geweest, die velen ont roerde. vroeger, zij kennen niet meer de stijl die als een kleurige guirlande van woorden voor onze verbaasde ogen wordt opgehangen. Ook zij willen eenvoudig zijn. DIT ALLES kwam mjj in de ge dachten bij het lezen van de biogra fie welke kort na 1820 door de hoogst middelmatige dichter S. J. van den Bergh als Voorbericht werd toege voegd aan de uitgave der Gedichten van Borger, die op 12 oktober 1820, dus nu 150 jaar geleden, overleed. In de hier volgende samenvatting zal ik trachten van zijn stijl iets te bewaren. DRIE GENERATIES, groot vader, vader en zoon, werden door dezelfde ziekte geveld. Alle drie stierven nadat zij jarenlang in het zelfde huis en op dezelfde plaats geslapen hadden, aan dezelfde kwaal maagkanker. De doktoren die de drie mannen uit Eberbach aan de Neckar behandeld hadden, noemden dezelfde doodsoorzaak een puur toeval Maar hun collega dr Ernst Hartmann, eveneens uit Eberbach, is een andere mening toegedaan. Voor hem gaat het hier R ZIJN in de Nederlandse letterkunde twee gedichten, beide uit het eerste kwart van de negentiende eeuw, die een bekend heid en een populariteit hebben ver worven volstrekt onevenredig aan hun poëtische waarde. Het zijn Tol lens’ Overwintering der Hollanders op Nova Zembla, in 1819 bekroond met de gouden erepenning der Hol- landsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, en Bor gers Aan den Rhijn, in de lente van het jaar 1820. Appelleerde het eerste aan krachtige vaderlandslievende sentimenten in de tijd na de Franse overheersing, het tweede deed een beroep op algemeen-menselijke ge voelens. Tollens herinnerde zijn volk aan een episode waarin het voorge slacht duidelijk blijk gaf van zijn moed, doorzettingsvermogen en gods vrucht; Borger perste velen een traan uit het oog toen hij bezong hoe hij binnen het tijdsbestek van luttele jaren tweemaal afscheid moest nemen van een gade die stierf bij de geboor te van haar eerste kind en in het laatste geval haar pasgeborene mee nam in het graf. Het leed van de een zame man en vader heeft jarenlang velen ontroerd en heeft hen aan de uiting van dat leed in dichtvorm een waarde doen toekennen die er vrijwel geheel aan ontbreekt. BORGER werd uit eenvoudige, brave en deugdzame ouders geboren. Zijn vader was jeneverstoker en hoe getrouw hij ook zijn plichten als christen waarnam, het ijverig zoeken naar het koninkrijk Gods gold voor hem minder dan voor de moeder, wier hoofddoel in het leven was de nauwgezette toepassing der lessen in de gewijde bladeren der Heilige Schriften. Toen Elias drie jaar was las hjj reeds verstaanbaar en vlug. Bij zekere gelegenheid maakte hij, terwijl hij in de tafelstoel aan het ontbijt zat, de aanmerking dat zijn broer die uit de bijbel voorlas, zich vergiste. En dat niet alleen. Hij ver beterde ook de fout Een griezelig knaapje, zou men zo zeggen. Geluk kig wordt ook van hem verteld dat hij als jongen een voortreffelijk knikkeraar en een liefhebber van zei len was, dat hij zwom als een vis en als goede Fries uitmuntte in hef schaatsenrijden. Dat verzoent ons weer wat met de kleine Borger, wiens leergierigheid, bevattelijkheid en wonderbaar geheugen „een iegelijk” versteld deden staan. Wat zijn onder wijzer op de lagere school ook deed om door ingewikkelde of vreemde

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1971 | | pagina 10