FIDELIO De geschiedenis van of de operatie-Leonore Toneelhistorie met gebreken o fl fl Mi Jubileum-uitgave van Toneelverbond u BI 1 ^-11 L-w 16 Tg:5 •O ZATERDAG 30 JANUARI 1971 Erbij Als een baksteen Hulpeloze Florestan BeneHce-voorstelling Operatie-Leonore Milder beter bij stem „Facetten A A .AV,;''', ■F'A4AA- ,A: <iiï Franz Grillparzer (1805) J. H. MOOLENIJZER AL EVEN ONJUIST en onvolledig Evenmin schijnt hij te weten dat Co- SIMON KOSTER De nieuwe opera viel als een bak steen na drie voorstellingen, die door Beethoven zelf gedirigeerd wer den, gingen de deuren van het thea ter weer dicht. Toch, het zou niet juist zijn om al leen het Franse leger de schuld te geven van deze mislukking, want er mankeerde wel het een en ander aan de voorstelling. „IN DIE DAGEN was hij nog slank, donker en in tegenstel- lin tot zijn latere gewoonten was hij zeer elegant gekleed. Hij droeg een bril, dat viel mij toen bijzonder op, want in latere jaren gebruikte hij dit hulpmiddel voor bijziendheid niet meer”. nia van zijn bestaan heeft uitge oefend, is geleidelijk tot het nul punt gedaald; zelfs het vroeger zo informatieve tijdschrift is lang zaam maar zeker te gronde gegaan. Portret van Beethoven uit 1805, het jaar dat zijn Fi- delio in Wenen in premiè re ging. Anna Pauline Milder, wat ouder en wat beter bij stem, vierde triomfen als „Leonore” en zij werd zelfs uit genodigd om in Berlijn op te treden. Beethoven wilde graag aan een vol gende opera beginnen, maar hij kon geen geschikt libretto vinden. Aan- gemoedigd door het succes van Pau line Milder schreef hij haar in ja nuari 1816: „Wanneer U Baron de la Motte Fouqué uit mijn naam zou wil- Don Fernando, Minister Don Pizarro, Gouverneur Florestan, een gevangene Leonore, „Fidelio” Rocco, cipier Marzelline, zijn dochter Jacquino, portier „FIDELIO”, opera in twee bedrijven van Ludwig van Beethoven Mile. Milder Hr. Rothe Mlle. Müller Hr. Cache Hr. Weinkopf Hr. Meier Hr. Demmer F'***' De beroemde sopraan An na Pauline Milder, die in de eerste voorstelling van FIDELIO de rol van LEONORE vertolkte. Zij werd in 1785 in Constan- tinopel geboren en zong in 1805 de première in het theater an der Wien. Ook in 1814 zong zij de eerste voorstelling van de op nieuw bewerkte opera in het Karntnerthor Thea ter. Zij had een prachtige volle sopraan. Haydn zei tegen haar: „Lieve kind, je hebt een stem zo groot als een huis!” OEN IN 1870 het Nederlands Toneelverbond werd opge richt, was dat te danken aan een besluit van het Noord- en Zuidnederlands taal- en letterkun dig congres dat het jaar tevoren in Leuven was gehouden. Het was een tijd van grote ontevredenheid over de toestand van het Nederlandse toneel en van verlangen naar gron dige hervorming ervan. Nu het Toneelverbond honderd jaar be staat, is er weer een zelfde onte vredenheid en hervormingsdrang, al komen die deze keer niet, zoals een eeuw geleden, voornamelijk van letterkundige kant. Maar de honderdjarige heeft al lang de kracht verloren om ook nu een be langrijke positieve bijdrage tot ver nieuwing te leveren, zoals hij dat destijds wel heeft gedaan door de oprichting van de Toneelschool en de (later Koninklijke) Vereniging Het Nederlands Toneel en door de uitgave van een eigen toneeltijd schrift. De stimulerende invloed die het verbond in de eerste decen- geheugen, soms aan onzorgvuldigheid, soms ook aan de persoonlijke instelling van de bewuste toneelkunstenaar kun nen worden geweten. Rolverdeling voor de voorstelling van 12 februari 1971 in Amsterdam Don Fernando, Minister Don Pizarro, Gouverneur Florestan, ein Gevangene Leonore, zijn vrouw, onder de naam van Fidelio Rocco, cipier Marzelline, zijn dochter Jacquino, portier „FIDELIO”. opera in drie bedrijven van Ludwig van Beethoven Rolverdeling voor de voorstelling van 20 november 1805 in Wenen voor. Alleen C. A. Schilp, die in zijn boek over Heijermans ook een belang rijk stuk Nederlandse toneelhistorie verwerkte, schreef een bijdrage; die gaat echter niet over het speciale gebied van Schilps deskundigheid, Heijermans, maar over Royaards. Pauline antwoordde niet en Beet hoven gaf zijn pogingen om een opdracht te bemachtigen van het Ber- lijnse Theater al spoedig op. Hij is er nooit toe gekomen een tweede opera te schrijven en dit komt wellicht het succes van „Fidelio” ten goede. „Leonore” werd geamputeerd, zij moest een acte missen maar daar werd zij niet slechter van. Op 29 maart 1806 verscheen zij opnieuw op de planken en nu schreef de „Allge- meine musikalische Zeitung”: „Beet hoven heeft zijn opera „Fidelio” met veel veranderingen en verkortingen opnieuw ten tonele gebracht. Een hele acte is opgeofferd, maar het geheel heeft erbij gewonnen en is nu ook beter ingeslagen”. Er ontstond echter een meningsverschil over Beethovens aandeel in de entreegelden met het gevolg dat de theaterdirecteur, Baron Braun, van verdere voorstellingen af zag. Nieuwe Opera Heden woensdag 20 November 1805 zal in het Theater an der Wien gegeven worden voor het allereerst FIDELIO of De echtelijke Liefde. Een opera in drie bedrijven. Vrij naar het Frans bewerkt door Joseph Sonn- leithner. De muziek is van Ludwig van Beethoven. De hoofdrollen waren slecht bezet de heer Demmer was een in alle opzichten hulpeloze Florestan en de later zo beroemd geworden juffrouw Milder telde toen nauwelijks twintig jaren. Zij had grote moeilijkheden met de door Beethoven voorgeschre ven coloraturen. In de krant kon men lezen, dat de muziek ver beneden de verwachtingen was gebleven„er waren enkele aardige passages, maar het geheel was verre van geslaagd”. De (Leipziger) „Allgemeine musikali sche Zeitung” was boos op de com ponist vanwege de zeer teleurstellen de en veel te lange Ouverture. Zoals bekend werd bij deze première de Ouverture Leonore No. 2 gespeeld, die als de minste van de vier ouvertures beschouwd wordt. HET VERBOND heeft zijn eeuwfeest dan ook met de daarbij passende be scheidenheid gevierd. Als een blijvend aandenken heeft het alleen, met steun van het ministerie van C.R.M., de uit gave tot stand gebracht van een boek, „Facetten van vijftig jaar Nederlands toneel, 1920-1970”, een boek dus dat juist gaat over de tweede helft van dat 100-jarig bestaan, d.w.z. over de periode waarin het Toneelverbond géén be langrijke rol meer speelde. Een eigen aardig uitgangspunt voor een jubileum uitgave. Maar nog eigenaardiger is de opzet van het boek. Er hebben namelijk geen toneelhistorici aan meegewerkt, maar alleen toneelrecensenten. De namen van mensen als Albach, Hunningher, de Leeuwe, Pos, deskundigen juist op het gebied van de toneelgeschiedenis, ko men in de lijst van medewerkers niet ONGELUKKIGERWIJZE viel de eerste uitvoering van „Fidelio” samen met de intocht en de bezetting van de Franse troepen in Wenen. De theater voorstellingen werden bijna uitslui tend bijgewoond door Franse officie ren. De Weense burgerij bleef thuis; het hof, de hofhouding en de adel hadden Wenen verlaten. nerthor Theater”. Het succes was verrassend groot en al spoedig namen andere theaters „Fidelio” op het re pertoire. DE GEKOZEN VORM bood aldus G. J. de Voogd, de samensteller van het boek, in zijn Proloog „de mogelijk heid tot een gevarieerde behandeling: een twintigtal toneelrecensenten hebben personen geïnterviewd die óf zelf een rol speelden (in letterlijke én figuurlijke zin) bij belangrijke momenten uit deze halve eeuw, óf deel uitmaakten van gezelschappen die bepaalde perioden duidelijk hebben gemarkeerd”. Natuur lijk zijn er op deze manier verscheidene zeer lezenswaardige bijdragen ontstaan, vooral voor zover ze werden geschreven door mensen die uit eigen waarneming vertrouwd waren met hun onderwerp, zoals wanneer Ben van Eysselsteijn schrijft over Cor van der Lugt Melserts Hofstadtoneel, Anton Deering over Het toneel in Rotterdam, of Ben Stroman over het Centraal Toneel. Maar bij de andere artikelen, die geheel of bijna geheel op de uitlatingen van de geïnter viewden berusten, stoot men nogal eens op onjuistheden, die soms aan een slecht IN HET ALS geheel zeer goede stuk van Elsa den Hertog over Eduard Ver- kade als toneelvernieuwer en bezieler van jongeren, gebaseerd op gesprekken met mevrouw Verkade en Kommer Kleyn, merkt laatstgenoemde b.v. over de oorzaken van de onzalige toneelsta- king van 1920 op: „Het ging uiteinde lijk om een kleinigheid een paar gulden séjour meer, of zoiets”. Kommer Kleyn, destijds zelf een van de stakers, is blijkbaar vergeten dat de voornaam ste reden van die staking niet de te lage vergoeding van reiskosten was maar het streven naar een behoorlijke pensioenregeling voor toneelspelers. Naast die pensioenkwestie waren er weliswaar nog andere motieven (o.m. het ..séjour”) bij de staking in het spel, maar die waren niet doorslaggevend. In elk geval is het historisch volstrekt on juist, dat het bij die staking, die de Nederlandse toneelwereld destijds ern stig en langdurig heeft ontwricht, „uit eindelijk om een kleinigheid” zou zijn gegaan. HET LAG VOOR de hand, dat Beethoven niet bereid was om genoe gen te nemen met de miskenning van zijn talent en hij besloot de nodige veranderingen aan te brengen om zijn „Fidelio” te rehabiliteren. De „operatie Leonore” vond plaats in het paleis van de beschermheer van Beet hoven Prins Carl Lichnowsky. Een maand tevoren had de eerste voor stelling plaats gevonden, maar de „chirurgen”, waaronder twee zwagers van Mozart (Meyer, regisseur en ac teur Lange), oordeelden het noodza kelijk om onmiddellijk in te grijpen. Over enkele weken, op 12 februari, zal in de Stadsschouwburg te Amsterdam het doek opgaan voor de afscheidsvoorstelling van Gré van Swol-Brouwenstjjn (rechts op de foto). Zij is haar opera-carrière begonnen met „Fidelio” en zij wil er mee eindigen. Toen in 1955 in Wenen het feit werd herdacht dat 150 jaar geleden „Fidelio” voor het eerst werd opgevoerd, werd Gré Brouwenstjjn uitgenodigd „Leonore” te zingen. De voorstelling stond onder leiding van Herbert von Karajan. Het is niet overdreven te zeggen dat dit het hoogste succes is dat een opera-zangeres kan bereiken. HET IS JAMMER dat het boek door zulke ernstige fouten wordt ontsierd, want het bevat ook een aantal bijdra gen van uitstekende kwaliteit, zoals het interview van André Rutten met Al bert van Dalsum en dat van Pierre H. Dubois met Johan de Meester. Maar de redactionele opzet van het geheel laat veel te wensen over en de opmerking „Dit boek streeft bewust niet naar vol ledigheid” is geen excuus voor het feit dat b.v. het werk van Karl Guttmanns „Ensemble’’ met een half regeltje wordt afgedaan en dat de artistieke betekenis van de Haagse Comedie geenszins dui delijk wordt uit het in badinerende toon geschreven stuk van Paul Beugels over Paul Steenbergen en de „Haagse stijl”. Te meer jammer omdat de jubi- leum-uitgave van het Toneelverbond bij een betere redactionele opzet en nauw keuriger controle een waardevol docu mentair werk had kunnen worden. In elk geval is het mooi uitgegeven (door Moussault, Amsterdam) en bevat het een schat van illustraties, meren deels uit de archieven van het Toneel- museum in Amsterdam afkomstig. JARENLANG bekommerde nie mand zich om de opera die Beethoven al zoveel hoofdbrekens had gekost, totdat hem verzocht werd zijn mede werking te verlenen aan een bénéfice- voorstelling ten bate van de drie zan gers van het Hoftheater de héren Saai, Vogel en Weinmüller. Hij stem de toe in een wederopvoering van zijn „Leonore”, echter onder voor waarde, dat hem de tijd gegeven zou worden de partituur te verbeteren. Bijgestaan door Georg Friedrich Treitschke, secretaris van het Hof theater, slaagde hij erin om „Fidelio” andermaal op de planken te brengen. Op 23 mei 1814 vond de langverwach te voorstelling plaats in het „Karnt- Pieter van den Berg Bert Bjjnen Anton de Ridder Gré van Swol-Brouwenstjjn Arnold van MUI Maria Franssen Jean van Ree len verzoeken te speuren naar een onderwerp voor een grote opera, die ook voor U geschikt zou zijn, dan zou U zich zeer verdienstelijk maken te genover mij en het theater in Duits land antwoordt U mij snel, zeer snel, spoedig, zeer spoedig, zo spoedig mogelijk, op zijn allerspoedigst in dien dit binnen Uw bereik is”. W AW is wat W. Hartering schrijft over het gezelschap Comedia van Cor Hermus, dat van 1945 tot 1953 heeft bestaan en dat, op het laatste seizoen na, al die tijd de voornaamste bespeler van de Haarlemse Stadsschouwburg is ge weest. Maar Hartering, die nog wel beweert het na-oorlogse toneel zo goed gevolgd te hebben, noemt Comedia sa men met de Nederlandse Comedie „deze twee hoofdstedelijke gezelschap pen”. Hij schijnt niet te weten dat het gloednieuwe Comedia, vooral dank zij de toenmalige directeur van de Haar lemse StadschouwburgHerman Dei- num, vier maanden na de bevrijding al over een vaste basis in Haarlem kon be schikken en daar toen in achttien da gen een opzienbarend entree maakte met vier premières, waaronder twee van meer dan voorbijgaande betekenis (een stuk van Calderon en een van Jean Sarment). media op grond van de eerste na-oor logse subsidieregeling officieel „het” Haarlems-Utrechtse toneelgezelschap werd en dat het in 1952 als zodanig niet „opgevolgd” maar uit die positie verdrongen werd door de groep die de in 1949 uitgetreden Guus Oster intussen onder de naam Nederlandse Comedie had gevormd. Het is een merkwaardig soort van geschiedschrijving dat in het hele artikel over Comedia en de Neder landse Comedie het woord „Haarlem” zelfs niet voorkomt. - <- ‘K K’ AA - -• A' SS- ;j“ AAA AA" AAl'-/. ';A 1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1971 | | pagina 16