GOOISE KLEUTERS HET SCHRIJVEN LEREN VIOOLSPEL VOLGENS LUDIEKE METHODE-SUZUKI D Beroemde ballet- en andere sprookjes JEUGDBOEKENSCHOUW Zimnik: auteur op eenzame hoogte Sr DE NULGRAAD VAN JEUGDBOEKENSCHOUW W f Jh O 19 n De zangen van Maldoror en 1 In Nap de Klijns Larense school blijft pril talent de strijkstok hangen aan i J 1. ZATERDAG 15 MEI 1971 Erbij ft UB 4 I 1 Litteratuur en wereldbeeld De duivel in de toren 0 Nog geen subsidie Suzuki-leer 0 Landelijke zaak S Moeder speelt mee fck J Abstractie w Motariek ClU K TT, De dUivel g m de toren K 7 Kleine Muck een van 'l tf Dat komt wel als el 3t :e MIEP DIEKMANN bouwen en om te gooien, om lekker te knoeien met bellenblaaspijp, kleurkrijt en .(als moeder niet 'kijkt) met modder en zand. Allesbehalve een leeftijd om de kleintjes een viool in de worstvingertjes te stoppen, dacht u. n ,s it u ;e :e ts ig DE SCHRIJVER Reiner Zimnik, ook bekend als graficus door zijn prentenboeken, satirische prenten kinderen het dubbelconcert van Bach spelen. Hoe moet het in vredesnaam ge klonken hebben?’' den willen spelen zonder subsidie, dan zouden we zevenhonderd gulden moe ten vragen en dat is een onhaalbare kaart.” in ?r ei sn it n e n Jt t, ir it r- h -ï en tekenfilms werd in 193Q in Oppersilezië (Polen) geboren, werkt nu in Duitsland. Hij „heeft het dus allemaal meegemaakt” ,en wie zijn boeken voor de jeugd kent kan van daar uit het spoor terugvolgen naar de jongen, die al het menswaardige, en mens onwaardige intensief heeft ondergaan, én verwerkt. Dat laatste is vooral belangrijk, het heeft hem tot een auteur van eenzame hoogte gemaakt. En alleen kinderen vanaf 10 jaar die zo intens aan menselijke contacten kunnen opbranden, zullen zijn verhalen verstaan. Niet dat ze moeilijk zijn, het lijken eerder naïeve vertelsels, maar het is een naïviteit die alle franje en misleidende woorden overboord gezet heeft en het essentiële heeft over gehouden. OGENSCHIJNLIJK: Want de manier waarop kleintjes tussen drie en vijf in de Larense school van Nap de Klijn viool leren spelen heeft niets tegenna tuurlijks. Nap de Klijn: „Het gaat spe lenderwijs; wjj dringen de kleintjes die viool niet tegen heug en meug op; het is een leuk spelletje, waar iedereen ge weldig veel plezier aan beleeft”. DAT WIJ OOK ILLUSTRATOREN hebben waar we internationaal mee voor de dag kunnen komen, is jaarlijks te zien op de kinderboekenbeurs in Bo logna. Daar Is de laatste jaren ook de jonge Adri Hospes bij. Al zijn ze niet in kleur, haar tekeningen bij „De duivel in de toren”, door Johan Fabricius (uitgeverij Leopold) zijn van grote allure, en zo in dringend dat een grote Duitse uitgever geen kans zag ze in zijn land „voor kinderen nog wel!” te brengen. Maar de zeven sprookjes van Fabrieius hebben alle maal de vrolijke noot van de duivel te slim af te zijn, en het touwtrekken om zieltjes is allesbehalve si nister. Dit is na jaren weer eens een Fabricius- kinderboek van groot vertelniveau, met als hoogte punt het verhaal over de mislukte toneelspeler Ha rold. Wanneer de duivel na zeven jaar Harolds ziel komt halen, staat die net als satan in Faust op de planken, een zo goed gespeelde satan dat de echte afgaat als een amateur en door het publiek wordt uitgef loten. NAP DE KLIJN, internationaal be kend Nederlands violist en o.m. prima rius van het wereldberoemde Neder lands Strijkkwartet heeft er sinds no vember van het vorig jaar een extra functie bij. Die van directeur van de door hemzelf in zijn nieuwe en ruime huis aan de Rijksweg opgerichte school, waar kleuters volgens de principes van de Japanse muziekpedagoog Suzuki les krijgen. bekende deze Kleine Muck van Wilhelm Hauff, nu eens in een vertaling van Harriet Laurey (uitg. Hol land), en met al even indrukwekkende kleurillustra- ties, van weer een andere Tsjech Vladimir Machaj. Het schijnt niet op te kunnen bij de Tsjechen. Maar door de regeringspolitiek boeken, vooral voor de jeugd, goedkoop op de markt brengen en toch de schrijvers en illustratoren zeer goed betalen heb ben de illustratoren meer kansen dan bij ons. Boven dien hebben de grootsten onder hen zich tijdens de oorlog op het prentenboek toegelegd, omdat ze daarin „vrij” werken konden. Het is een achterstand die we wel nooit meer zul len inhalen of het grote wonder moet geschieden dat we een „lezend” volk gaan krijgen. Want bij grote oplagen kunnen de prijzen naar beneden! Nu zijn we nog meer in het stadium van de koning met zijn ezelsoren, die alleen op het materiële acht en denkt dat hij zo de dwerg Muck uit Nicea voorgoed in zijn macht kan houden. TOCH DRIJVEN ER nog genoeg wolkjes over de zo zonnig lijkende he mel boven Nap Klijns vioolschool. „Het vervelende is, dat we nog steeds geen subsidie krijgen, wel bijdragen van di verse instanties en particulieren, o.m. 13.000 van het Prins Bernhardfonds. Daarmee hebben we de kleine viooltjes, die speciaal uit Japan moeten worden geïmporteerd, kunnen aanschaffen. Het vervelende is echter, dat die bijdragen ook gebruikt moeten worden om onze docenten en de administrateur te beta len. Dat kan natuurlijk niet goed blij ven gaan, maar er is ook geen enkele muziekschool in Nederland, die het niet zonder subsidie kan stellen. Wij vragen nu een jaarlijks lesgeld van vierhonderd gulden met daarbij nog een klein bedragje aan huur voor een viooltje. De moeders moeten daarbij ook nog de extra uitgave doen van een viool te kopen. Maar als wij quitte zou- Docent Marcel Pinkse en zijn kleutervioolschool. UITGANGSPUNT VAN de Suzuki- leer is: Hoe jonger men vertrouwd raakt met de viool, des te gemakkelijker zal het vioolspel later lukken. Kinderen van acht negen, die vioolles krijgen en dan pas voor het eerst een instru ment onder hun kin krijgen geduwd, kunnen veel meer last van aanpassings moeilijkheden krijgen (ergo een grotere aversie tegen het vioolspel) dan kleuters van drie, vier jaar. En het resultaat zal zijn: Er zullen meer jongeren ge spaard blijven voor de vioolstudie, wat dan uiteindelijk moet resulteren in een op latere leeftijd groter beschikbaar violistenkorps. Het feit dat Japan, waar de leer van Suzuki al jaren wordt gepredikt, een surplus van goede violisten heeft (kijk maar naar onze beroepsorkesten: er is geeneen, die geen Japanse violisten heeft), spreekt in dit opzicht toch wel duidelijke taal. De school van Nap de Klijn is nu zo’n vijf maanden bezig en de belangstel ling is groot, zó groot dat er aanvanke lijk een wachtlijst nodig was. Maar nu docent Marcel Pinkse, die zelf een leer ling van Suzuki is geweest, een assis tente in Lucy van Dael heeft gekregen en er mogelijk nog een derde leerkracht kan worden aangesteld, kan er aan ruim dertig kleuters onderricht wor den gegeven. En aan dertig moeders: want de rol van de moeder, die als ze niet al viool speelt dit moet leren, is in dit leerplan ontzettend belangrijk. Er worden twee halve uren per week lessen gegeven: één privé, de ander is een groep van zo’n acht kleuters. Zijn eerste boek bij ons was „De man op de kraan”, dat de tijd ver vooruit was. „De beer en de mensen” en „De kleine brultjjger” zullen nu beter aanspreken. De bereman met zijn beer Medwietsch had maar drie dingen die niet gewoon zijn: hij verstond beretaal, had een goed hart Bovendien blies hij iedere avond op zijn hoorn één toon ter ere van God, en die speelde die toon dan terug tot een prachtige melodie. Op de kermissen konden zelfs de kunstenmakers niet tegen hem op, welke strikken ze hem ook span den. Als hij tenslotte sterft kan Medwietsch het niet bevatten. Hij wordt verkwanseld, mishandeld, opge jaagd, maar vindt via zijn hoorn een nieuwe, jonge bereman. Al is de afloop „gelukkig”, het blijft een verhaal over het goede, dat niét heldhaftig overwint, maar tegen de verdrukking in stand probeert te houden. NAP DE KLIJN wil er het ministerie van CRM van doordringen, dat de Su- zuki-methode een landelijk belangrijke zaak is. Hij wil beslist geen Nederlands patent er op hebben, maar juist de zaak landelijk uitdragen. „Kijk, er blijkt enorm veel belangstelling voor ons ex periment. De animo is zelfs zo groot, dat we telefoontjes uit Maastricht en Groningen hebben gekregen. Maar de mensen daar kunnen natuurlijk hun kinderen niet naar Laren sturen. En daarom heb ik de besturen van alle muziekscholen en conservatoria schrif telijk gevraagd of ze belangstelling voor de methode hebben. Ik heb al twintig reacties in de trant van „ja graag” gekregen. Misschien dat dat helpt om het idee van de Suzukiles- methode landelijk verspreiding te ge ven. En als er muziekscholen zijn, die er aan willen, dan geven ze ons de ge legenheid om docenten te kweken.” ■A. DE REST IS AAN DE MOEDER, die thuis met behulp van een grammofoon plaat samen met haar kind moet gaan oefenen. Niet als dwang, maar als spel. Dus nu eens niet puzzelen of voorle zen, maar plaatje opzetten en „Kort jakje” nafiedelen of een van de andere liedjes die op de LP staan: Dat zijn héél simpele wijsjes, die echter allemaal een afwijkende extra moeilijkheid be- ztten, zodat als het kind uiteindelijk alle mopjes kan spelen, hij ook al een aardige viooltechniek bezit. Maar uiteraard gaat dat niet zo vlug: In het begin lijkt het er soms wel op, dat die viool niet eens zo belangrijk is. De kleuters staan op een stoel en klap pen vrolijk in de handen: Van „tikke takke boem!” of iets anders dat de do cent hen voordoet. Dan wordt er van de stoel gesprongen („soms valt er wel eens een: drama-in-zakformaat”), de stok wordt gepakt en omhoog gesto ken, de piepkleine viooltjes worden op de stoel gelegd en dan gaat het met de stok van „tikke takke boem boem” over de a-snaar. pillllllllllllllllllllHilllllllllllUIIUIIIIIIIIIIIIlIllilllllllllillilllllllllllllllllllllllIIIIIHIllIllllllllllllN fllIllilllllllllllllllllilllllllilllllllillilülllllllllllllllllllIllilllllllilllllilIlillUllIlllllllIllillllllllM HET PROBLEEM van het genre van „De zangen van Maldoror”, of liever van het ontbreken ervan krijgt zo be zien een heel bijzondere betekenis. Men kan niet anders concluderen dan dat het een directe consequentie is van het inzicht dat de functie die het gen re veronderstelt niet meer wortelt in een maatschappelijke realiteit. „De zan gen van Maldoror” zijn daarom geen poëzie, d.w.z. gedichten die bij bepaalde gebeurtenissen worden voor gedragen. het is ook geen roman in de zin van een boek dat een leerschool is voor het leven. „De zangen van Mal doror” hebben van dat alles weliswaar iets maar de draad wordt telkens ver broken wanneer maar even de indruk van een functionaliteit wordt geves tigd. Dit kan ook het zo abstracte taalge bruik van Lautréamont verklaren. Over de klassieke taal schrijft Barthes: „De organisatie van de klassieke taal is relationeel, d.w.z. dat de woorden zoveel mogelijk geabstraheerd worden ten gunste van hun onderlinge rela ties. Geen enkel woord bezit er een eigen dichtheid, het is nauwelijks te ken voor een zaak, veeleer schakel van een verbinding. „Door dit pricipe te overdrijven ontdoet Lautréamont het van zijn functie, bij hem suggereert het abstracte taalgebruik geen doorzichtig heid maar komt als iets ingewikkelds tussen de lezer en de schrijver in te staan. Dat Lautréamont heel ver gaat in dit abstracte taalgebruik kan men il lustreren met bijna elke zin uit „De zangen van Maldoror”. De zinnen die ik hier laat volgen zijn nog betrekke lijk eenvoudig: „Dus, schuchtere ziel, voor u ver der binnendringt in zulke onontdek te gebieden, richt uw schreden ach terwaarts en niet voorwaarts, zoals de ogen van een zoon die zich met eerbied afwendt van de verheven aanblik van het moederlijk gelaat, of, liever, zoals een onafzienbaar grote hoek van kouwelijke kraan vogels, die veel overdenken en die gedurende de winter in een machtige vlucht met volle zeilen door de stilte trekt naar een bepaald punt van de horizon, waar plotseling een vreem de sterke wind komt opzetten, een voorbode van de storm”. Het spreekt vanzelf dat deze abstrac te taal die juist een van de verworven heden is van de Franse litteratuur in vertaling heel wat gekunstelder aan doet dan in het origineel. TENSLOTTE NOG een opmerking over het boek van Barthes. Naast „De nulgraad van het schrijven” bevat het ook het essay „Inleiding tot de semio logie”. Dit stuk, dat zoals de titel zegt een bijdrage wil zijn tot een algemene betekenisleer, lijkt me echter te specia listisch om hier te bespreken. Een na deel dat beide essays in één boek zjjn opgenomen is dat iemand die alleen „De nulgraad van het schrijven” aan aan wil schaffen meer moet betalen dan nodig zou zjjn. Ook „De zangen van Maldoror” is vrij kostbaar. De uit gave heeft echter een stevige omslag en is ingenaaid, iets wat voor een boek dat men vele malen ter hand moet nemen om er in thuis te raken geen luxe is. GERRIT BAKKER „DE NULGRAAD VAN het schrij ven”, zoals het boek van Barthes in vertaling is getiteld, beschrijft de mo derne Franse litteratuur in directe sa menhang met de grote zeventien- eeuwse klassieken. Barthes stelt dat de litteratuur zoals deze werd geschre ven door de schrijvers uit de klassie ke tijd, het wereldbeeld weerspiegelt van de opkomende en zegevierende burgerij. Daar aan deze periode in Frankrijk ondanks het communisme en het socialisme nog geen einde is geko men heeft ook de litteratuur nog geen a MARCEL PINKSE: „Dat klappen en dat werken met de stok, daarmee bren gen we de kleintjes het ritme, de moto riek, van de stokvoering bij. En dat klappen heeft nog een voordeel: Je kweekt concentratievermogen. Het is bekend, dat Suzuki-kleuters zich later op de lagere school veel beter kunnen concentreren dan andere jongeren. Als ze ietsje verder zijn, dan leren we ze een vinger zetten, dan twee vingertjes, soms zelf een tweede stem en uitein delijk moeten ze een melodietje kunnen spelen. Uit het hoofd, want het noten beeld is er niet bij. ze zo’n jaar of zeven zijn.” Nap de Klijn: „Het moet mogelijk ‘zijn, dat de talentvollen onder de kleu ters na drie jaar Suzuki-methode te hebben gevolgd, een leuk concertje kunnen spelen. Technisch moet het kun nen.” Gebeurt het nooit, dat de kleuters met de hun leeftijd typerende wispeltu righeid de viool afwijzen, er niets van moeten hebben? „Maar natuurlijk gebeurt dat wel eens,” zegt Nap de Klijn, „laatst hadden we nog een kleine driftkop, die het viooltje in een hoek smeet en op de strijkstok ging staan. Maar dat gaat wel over, wij dringen die viool niet op, het blijft éen spel, en dan accepteren ze de viool vanzelf.” Nap de Klijn: „Moeders en kleuters hebben ontzettend veel plezier met hun vioollessen. Als het deze maand mooi weer is, dan wil ik een stunt uithalen en in mijn tuin alle kinderen met hun viooltjes tegelijk laten spelen. Dat is nog niets bij wat Suzuki in Japan deed: In een stadion met een paar duizend IND VERLEDEN JAAR verscheen ter gelegenheid van de honderdste sterf dag van Lautréamont bij uitgeverij Atheneum-Polak en Van Gennep de vertaling die C. N. Lijsen van „Les chants de Maldoror” maakte en die in 1962 reeds bij „De bezige bij” verscheen. Het feit dat de nieuwe uitgave een herziene vertaling is, kan nauwelijks een reden zijn aan deze tweede druk een recensie te wijden. Dat ik dit toch doe komt omdat „De zangen van Maldoror” de boeken is waar ik het liefst in lees en dat naar mijn mening nauwe lijks genoeg aangeprezen kan worden. nieuwe basis gevonden. Schrijvers van deze tijd bevinden zich volgens deze gedachtengang dus in een zeer labiele situatie. Zodra zij de zijde kiezen van de arbeidersklasse, d.w.z. zodra zij zich revolutionair opstellen, voelen zij zich gedwongen zich tegen het me dium te keren waar zij zich zelf van bedienen. Hierbij sluit ook de opvatting aan die Barthes heeft over de litteraire genres zoals we die kennen. Ze zijn ontstaan in een tijd waarin er tussen de schrijver en zijn publiek een van zelfsprekende overeenkomst bestond over het doel waaraan een kunstwerk moest voldoen. „De klassieke taal komt altijd neer op een overredende opeenvolging”, schrijft Barthes, ze ver onderstelt de mogelijkheid van een dialoog, ze fundeert een universum waarin de mensen niet alleen zijn, waar de woorden nooit het ondraag lijke licht van dingen hebben, waar spreken altijd een ontmoeting met de ander is. De klassieke taal brengt euforie omdat ze onmiddellijk sociaal is”. En Barthes gaat verder: „Er is geen enkel klassiek genre dat niet een col lectieve en als het ware gesproken consumptie veronderstelt; de litte raire kunst van het klassicisme is een object dat circuleert onder personen die door hun klasse bijeenhoren, een produkt dat bestemd is voor mondelin ge overbrenging, voor een door maat schappelijke omstandigheden geregel de consumptie: het is in wezen een spreektaal, haar strenge codificatie ten spijt (Van een onzer verslaggevers) RIE JAAR: een leeftijd die overgang markeert van de peuter- naar de kleuterjaren, een leeftijd die ogenschijnlijk het meest geschikt is om met pop of beer te spelen, om torens van blokken op te „DE KLEINE BRULTIJGER” is bij de inzet al veel vrolijker. Het tijgertje dat zo graag zijn eigen stem hoort (trek de lijn maar door naar kleine kinderen die altijd schreeuwen om boven de groteren uit te komen!), wordt door de dieren in de waan gelaten dat hij een machtig stemgeluid heeft. Dat het de echo van zijn eigen zwakke stemmetje is, verklappen ze hem niet. Maar eenmaal beland in de mensenwereld is er niemand bang voor hem. Hij wordt gevangen, verkwanseld van dierentuin naar dierentuin tot de geheimzinnige nachtspringer hem bevrijdt. En uit wraak brult hij ieder jaar onder de betonnen brug om de mensen bang te maken. Het is een ideaal voorleesverhaal en voor de cracks onder de lezers vanaf acht jaar. Margreet Bruijn, die een zeer consciëntieus vertaalster is, hield er bij haar woordkeus rekening mee, dat ook jonge kin deren graag zo’n spannend en exclusief boek zelf willen lezen. In deze beide Ploegsma-uitgaven zijn alle tekeningen van het origineel overgenomen. Bij Zimnik kan het ook niet anders! MIEP DIEKMANN Daarbij komt dat het in menig op zicht een moeilijk boek is. De Neder landse lezer kan makkelijk af geschrikt worden door het ongewone karakter ervan. Alleen de vraag tot welk gen re men het moet rekenen stelt reeds onoplosbare problemen. Hoewel Lautréamont de zes gedeel ten waaruit zijn boek bestaat als „zan gen” aanduidt, kan men daaruit toch niet concluderen dat men met poezie te maken heeft. Het boek is echter evenmin een roman of verhalenbundel; men zou geneigd zijn het boek als een genre op zich te beschouwen als het begrip „genre” juist niet een meervoud veronderstelde. Het spreekt vanzelf dat een werk dat zoveel invloed heeft gehad op de vele avantgardegroepen van deze eeuw ook een centrale plaats inneemt in de litteratuurtheorie zoals deze aan de universiteiten wordt be oefend. Het heeft zin, lijkt me, nu van de Franse litteratuurtheoreticus Roland Barthes in de reeks „Permanente kri tiek” „Le degré zéro de l’écriture” in vertaling is verschenen, „De zangen van Maldoror” eens te beschouwen vanuit de optiek zoals deze uit dit essay naar voren komt. Al kan de vraag naar het genre van „De zangen van Maldoror” ook vanuit deze optiek niet beantwoord worden, de onoplos baarheid van de vraag kan er, dacht ik, wel door worden verklaard. VOOR DE DUIZENDEN leerlingen van balletcursussen goed nieuws: er zijn twee prachtig uitgevoerde boeken uitgekomen over twee beroemde balletten: Het Zwanenmeer, en De Notenkraker. Uitgeverij Holland bracht deze boeken samen met de Praagse uitgeverij Svoboda, en Annes van Battum maakte een Nederlandse bewerking, speels, luchtig en poë tisch, zó, dat ook jongeren, die geen enkele bin ding met ballet hebben, er van genieten zullen. De informaties over componist Tsjaikowski, de choreograaf, de herkomst van het verhaalgegeven maken de boeken tot meer dan een verhaal voor kin deren. Ludmilla Jirincova concentreerde zich in haar schitterende kleurenillustraties bij Het Zwanenmeer vooral op de karakters van de hoofdpersonen: Prins Siegfried: de betoverde zwanenkoningin Odette: Roodbaard, meester van Het Stenen Woud en diens dochter Odille, wie het bijna lukt Odettes plaats als geliefde van Siegfried in te nemen. De Notenkraker met zijn talrijke kleurrijke per sonen, heeft door zijn snelle situatieveranderingen een grotere spanning voor jonge lezers. Ook hier een prins, die eerst omgetoverd was in een zieke noten kraker, maar door het meisje Klara zijn oude ge stalte weer terugkrijgt wanneer zij hem redt uit de macht van de muizenkoning. Dagmar Berkova maak te zich met haar opvallende kleurillustraties los uit de voor de hand liggende lief lij k-mistige sprookjes sfeer; zorgvuldig uitgewerkte details en een fantas tisch kleurenspel geven urenlang kijkstof. GEEN BALLETSPROOKJE, maar wel een oude

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1971 | | pagina 19