l w a IE Niemand kan groei van autobezit afremmen” 1 Ir ft #4 toga Verkeersexpert van de massa prof. Volmuller geen probleem mits overheid bij de ruimte- planning snel je niemand het de bakens van recht ontnemen het huidige verkeersbeleid waar en wanneer verzet. het hem zint! t i |teg ft® I 1 „Motorisering I O r de auto kunnen I we niet missen ipr en daarom kun erin te rijden ZATERDAG 22 MEI 1971 Erbij - s KW BS *s s li& ft O Afwegen H Wijsheid gevraagd Dwang nodig t n Meer spreiding t t Consequenties Geen verstikking Geen „luxe” meer liml - F BSö n n t-, X Rijker leven (Door prof. ir. J. Volmuller*) over de ontwikkeling van het autoverkeer. Afsluiten van binnensteden, het instellen van voetgangersgebie den en andere maatregelen tegen dat autoverkeer worden als heilbrengend geponeerd. Het scheelt wei nig, of het bezitten van een eigen auto wordt als een asociale daad gebrandmerkt, aldus de Delftse hoog leraar prof. ir. J. Volmuller (foto). -- f’ ft® TT'EN VAN DE MEEST opvallende zaken van deze IT tijd is, dat de problemen rond het moderne ver keer met een sterk negatieve/ ja bijna wan hopige gevoelsstemming zijn omringd. De woorden chaos, overlast, geluidshinder, luchtverontreiniging zijn niet van de lucht Vele politieke partijen geven in hun programma’s uiting aan hun grote bezorgdheid Éaffl Rrift ft M.:ft Openbaar vervoer I i I m. F E««g‘»HSS i -. 2jr ft? UUK i£ IS 1”1 - a ?t MR e t c jgg-SR-r 1 r». t. l I l i 1 l e n n n 5. t— n n UIT ALLE onderzoekingen in ons land en daarbuiten blijkt, dat om de hier bovengenoemde reden de auto een ui terst begeerd goed is. Men wil er een hebben, niet omdat men een duidelijk idee heeft wat men ermee wil gaan doen, maar omdat het plezierig is het HET IS, ten eerste, duidelijk en men mag menselijkerwijs gesproken niet veel meer verwachten dat de autofa brikant in zijn strijd om het bestaan steeds weer een vehikel op de markt brengt, waarmee enerzijds de klant ge noegen neemt, en anderzijds maar net aan de overheidsvoorschriften, zo die al bestonden, wordt voldaan. Zou hij méér HET TWEEDE bezwaar de ver stikking van onze steden betreft het grote aantal auto’s dat tegelijkertijd op de weg is, waardoor straks overal con gesties zouden optreden en het leven onmogelijk zou worden. Hier bereikt het pessimisme zijn dieptepunt. Maar in zijn somberheid vergeet men een aantal heel simpele zaken. Een enkele zullen we hier noemen. Die toekomstige auto’s komen niet allemaal tegelijkertijd op de weg. De (toekomstige) winkelende huis vrouw gebruikt haar auto niet in het ochtendspitsuur de winkels moeten eerst open zijn noch in het avond- spitsuur, want dan staat ze in de keu ken om op tijd het eten op tafel te heb- Dit betekent dat het autoverkeer zo wel in tijd ais in plaats meer gespreid zal zjjn dan nu. Het zal overal en op elk uur van de dag drukker worden, ook in de binnensteden, maar daar relatief het minste! MOETEN WE ONS dan geen zorgen maken, en hoeven wjj dan niets bijzon ders te doen? NATUURLIJK WEL! Die toekomstige autobezitters hebben net zoveel recht hun auto te gebruiken als degenen die er nu al een hebben. Zij zullen zeker ook bereid zijn, hun bijdragen in de kosten voor de nodige voorzieningen te leveren. Maar behalve financiële en technische staan hier ook andere, zeer grote belangen op het spel. Al is de auto stankloos en geruisloos geworden, hij blijft ruimte in beslag nemen, zowel rijdend als stilstaand. En op verscheidene plaatsen zullen wij die ruimte niet kunnen bieden zonder ande re zaken geweld aan te doen. In de te saneren stedelijke gebieden zal de nodi ge verkeersruimte kunnen worden ge schapen. Men zal dan wel de soort be bouwing, de daaruit voortvloeiende ver voersbehoeften en de verkeersvoorzie- ningen voor fiets, auto en openbaar ver voer in evenjvicht moeten brengen, nu en in de toekomst. Maar dat is te bere kenen, en dus bij een goed ruimtelijk beleid te bereiken. Maar als men een binnenstad in haar structuur wil behouden, zal men die ruimte niet kunnen scheppen en dan zal de verkeersdeelnemer dus met min der dan hij wenst genoegen moeten ne men. Als het behoud van een natuur gebied belangrijk is, zullen de gewen ste verkeersverbindingen niet kunnen worden gebouwd. De verkeersbelangen moeten dan dus yoor andere wijken. 5 t 1 T t c I. it ;t a e e J1 J d •t Ir e I ttaaus—cuu. EN WELK EEN verrijking heeft de auto reeds niet gebracht, en zal hij nog brengen, in het leven van velen! Hoe veel intenser kunnen de contacten met andere mensen zijn, familie, vrienden en kennissen, ook al wonen ze wat verder weg. Hoeveel gemakkelijker kan men aan het verenigingsleven deelnemen, of zelfs boodschappen doen. Hoeveel vrijer is men in het kiezen van de plaats waar men zijn vrije tijd en zijn vakantie wil doorbrengen. De moderne mens, met zijn betere op voeding, zijn grotere politieke mondig heid, zijn hogere inkomen, zou niet de helft van zijn menselijke mogelijkheden waar kunnen maken, ware het niet door de fiets en de auto. Deze twee eigen vervoermiddelen hebben sinds het be gin van deze eeuw een revolutie van de menselijke mogelijkheden veroor zaakt, zoals de trein en de tram dat in de vorige eeuw hebben gedaan. Dat daarbij die gezellige trekschuit en de avontuurlijke diligence van het toneel verdwenen, ondervond toen veel ver zet, waarbij nu niemand meer stilstaat. MAAR DE sociaal-economische „in houd” van de binnenstad zal zich ook moeten aanpassen, wil men het histo risch aspect levend houden. Instellingen en bedrijven die afhankelijk zijn van autobezoekers, zullen uit de binnen stad verdwijnen. Winkels, bedrijven, so ciale en culturele instellingen die ty pisch afhankelijk zijn van de binnen- stadssfeer, zullen de openvallende ^ruim ten moeten opvullen. JEW HET MERKWAARDIGE daarbij is, dat de „gewone” Nederlander dagelijks naar het tegenovergestelde handelt. Het aantal Nederlanders dat een auto aan- schaft wordt per jaar steeds groter. Niet alleen neemt het aantal auto’s zodoen de steeds toe, men rijdt er even lustig mee als 10 jaar geleden, rond 18.000 km per jaar gemiddeld. Niets wijst erop dat dit getal snel zal afnemen; ook niet als we in het jaar 2.00Ö circa 8 miljoen auto’s, dat is rond 500 per 1.000 inwo ners, in plaats van nu rond 2’/i mil joen (180 auto’s per 1.000 inwoners) zul len hebben. Deze auto’s zullen beter en betrouwbaarder zijn dan de huidige en per stuk nauwelijks meer kosten dan thans, terwijl tegelijkertijd de gemid delde Nederlander door het toenemen van de welvaart tweemaal zoveel zal verdienen. Wie zich in 1938 nauwelijks een (nieuwe) fiets kon veroorloven, kan in 1990 een (tweede hands) auto mak kelijk betalen. ben als manlief soms met een auto van zijn werk komt. De man die per auto naar zijn werk gaat, kan niet op datzelfde moment met vrouw en kinde ren op stap gaan. En zo zijn er zovele andere redenen, waarom het aantal mensen dat gelijktijdig op de weg zit beperkt wordt. De toeneming van het autoverkeer zal dus vooral buiten de spitsuren vallen. Deze laatste zullen relatief minder „spits” worden. EEN TWEEDE punt dat men vergeet is, dat het aantal mensen dat naar een binnenstad wil gaan op welke wijze dan ook haast niet groter kan wor den. Die stadsdelen zijn al bijzonder dicht gebouwd, in vele gevallen onaan vaardbaar dicht, zowel in de woonruim ten als in de werkruimten. In sane ringsplannen komen dan ook altijd veel minder inwoners en-of arbeidsplaatsen terecht dan er vóór de sanering waren. Reeds nu baart de ontwikkeling wo ningen en bedrijven de bestuurders van onze grote steden ernstige zorgen? WAT WIJ NU BOUWEN, zal over 20 jaar nog staan. In onze ruimtelijke verkeersplanning moeten we er dus van uitgaan dat dat volledige autobezit ,er komt, en vermoedelijk nog sneller dan de meest progressieve prognose die men tot nu toe heeft durven opstellen. Waarom heeft men dan in bepaalde kringen tegen deze niet te stuiten ont wikkeling zo’n bezwaar? Waarom ver guist men de auto als een onding, dat rook, stank, lawaai en onveiligheid met zich brengt en de steden „verstikt”? Bij het beantwoorden van deze vraag doet men goed, twee aspecten in dit bezwaar te onderscheiden. umn-.uii F vooral de auto, dan kan men de gevol gen in belangrijke mate opvangen door de toegankelijkheid via het openbaar vervoer en vooral ook per fiets en bromfiets duidelijk te verbeteren door ongelijkvloers openbaar vervoer, apar te fietsroutes e.d. NATUURLIJK kunnen er in sommige gevallen grote structurele veanderingen plaatsvinden, b.v. als plotseling hoog bouw wordt toegelaten. Ook zullen de bezoekers en bewoners van de binnen steden wat meer auto’s gaan gebruiken. Maar van dat verkeer zal de groei veel minder sterk zijn dan in „jonge” stads delen en op de buitenwegen. Hier voor al zullen de vele extra autokilometers worden verreden die de uitbreiding van het autopark met zich mee zal brengen. DE TOEKOMSTIGE Nederlander zal een nog groter algemene ontwikkeling en een nog groter inkomen met meer vrije tijd hebben, en zich duidelijk nog meer zijn eigen waarde als mens be- x wust zijn dan de huidige Nederlander. Te denken dat deze toekomstige Neder lander minder gauw een auto zou willen hebben, dan is ook even irreëel als te verwachten dat hij zijn sociaal-politieke en intellectuele verworvenheden zou willen verliezen. Dat men in vele krin gen dat denkt en wenst, en er zelfs po litiek naar wil handelen, lijkt tegen deze achtergrond van weinig realiteitszin te getuigen. Zoals de fiets ondanks het „belas- tingplaatje” in de dertiger jaren thans praktisch „gemeengoed” is, zo zal de auto dat over een 20-25 jagr ook zijn. Zoals zij dat al is in de VS, Canada, Zweden en andere landen die ons naar welvaart praktisch een generatie voor liggen. bij de hand te hebben. Het geeft een gevoel van vrijheid, ook al zal men vaak die vrijheid niet dadelijk willen uitbui ten. Het feit, dat je erop uit kunt als je dat wilt, is al voldoende. De auto valt daarom in dezelfde categorie van „duurzame verbruiksartikelen” als de' radio, de televisie, de wasmachine en zo vele andere zaken, die onze ouders nog als ongehoorde luxe zouden hebben ge kwalificeerd. ftp doen, dan zou zijn produkt duurder worden zonder dat het in de ogen van de klant aantrekkelijker zou zijn. En dan zou hij door de concurrentie onder de voet worden gelopen. Het feit dat ook thans „ingebouwde” veiligheid nog nauwelijks een verkoopsargument is, illustreert dit. HIER LIGGEN enorme ingrijpende problemen van velerlei aard. Een ver keerde beleidsbeslissing is daarbij in haar gevolgen nauwelijks meer terug te draaien. Het uiterste zal dan ook wor den gevergd van de economische, ver keerskundige en stedebouwkundige planners in hun adviezen aan de poli tieke bestuurders. En dezen zullen in de naaste toekomst hierover beslissin gen moeten nemen, die ons land voor generaties zullen tekenen. Prof. Ir. J. Vollmuller is hoogleraar weg- en waterbouwkunde aan de Tech nische Hogeschool van Delft met als leeropdracht aanleg en exploitatie van wegen, verkeerseconomie en algemene verkeerswetenschap. .-.ir OF DIT overal zo vanzelf zal gaan, is de beangstigende vraag van dit ogen blik. Wat moet men doen, ook verkeers kundig, om de binnenstad haar cen trumfunctie te laten behouden? En wat als dat toch het bouwen van veel nieuwe modern ingerichte gebouwen betekent, en veel sloopwerk voor verkeersruimte, omdat het moderne bedrijf in de oude omgeving niet meer „uit de voeten” kan? De nog weinig bestudeerde vraag komt dan naar voren of men dan van deze „bedwongen” binnenstad nog mag eisen dat zij ook in alle opzichten het sociaal-ecohomisch-cultureel centrum van de stad kan blijven, ook al groeit die stad van een paar 100.000 inwoners tot een agglomeratie van een of twee miljoen. ft 4, HET NIET voldoende ruimte geven aan het verkeer auto of openbaar vervoer heeft echter konsekwenties, en vaak ongewenste. Te weinig ver keersruimte betekent verminderde toe gankelijkheid, dus minder bezoekers, dus minder omzet en dus een kwijnend bestaan voor sommige, soms voor vele marginaal werkende bedrijven. Betreft die verminderende toegankelijkheid ZO LANG dus noch klant, noch over heid aanmerking maakt op stank- en lawaaiproduktie of op een manco aan veiligheidsmaatregelen, zal de autofa brikant weinig geneigd zijn, daar veel aan te doen. Verbetering kan alleen worden verkregen door de klant meer kwaliteitsbewust te maken en vooral (en waarschijnlijk voornamelijk) door dwingende voorschriften van de over heid. Technisch is in dit opzicht al zeer veel mogelijk. Men denke alleen maar aan de vermindering aan slechte uitlaat gassen die men in luttele jaren hoopt te zullen bereiken. Research zal nog veel meer mogelijkheden openen. Tegelijk zijn er aanwijzingen dat de benodigde voorzieningen, mits aangebracht bij het bouwen, slechts in geringe mate de kost prijs van de auto zullen verhogen. Dat is zeker geen bezwaar bij de sterke toe- nerhing van de welvaart der kooplusti gen. Men kan alleen verbaasd zijn, dat het zo lang heeft geduurd vóór men heeft ingezien dat er van de autoindu- strie niet te veel uit eigen initiatief verwacht mag worden. Men kan alleen maar wensen dat de overheid na het aarzelend begin nu snel uiterst strenge normen zal gaan voorschrijven waaraan uitlaatgassen, motorlawaai, veiligheids- uitrusting e.d. moeten voldoen. Men heeft te lang gewacht. ft t ft O

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1971 | | pagina 15