The Philantrophist van Christopher Hampton Het toneelseizoen Londen (II) GEEN PLAATS IN DE SAMENLEVING VOOR ZACHTAARDIG MENSENVRIEND s in J i DINSDAG I JUNI 197 1 „One at night” Shaw, nieuwe en oude stijl „Kean” van Dumas en Sartre ET DEFTIGE Londense May Fair Hotel had vroeger een zaal voor grote diners die de „Candlelight room” hee|te. Enige jaren geleden is die zaal, met enige aangrenzende ruimten, verbouwd tot een juweel van een schouw burgje met 310 zitplaatsen, een ideaal theater voor de opvoering van intiem toneel. In dit May Fair Theatre loopt nu al sedert vorig jaar september en iedere avond voor een uitverkochte zaal het nieuwste stuk van Christopher Hampton, de jonge Engelse toneel schrijver (hij is nu 25) die al op 19-jarige leeftijd een opvallend succes behaalde met zijn eersteling „When did you last see my mother?” (in ons land door de to neelgroep Centrum gespeeld). Dat nieuwe stuk heet „The Philanthro pist” en heeft als ondertitel „a bourgeois comedy”, wat misschien meer bedoeld is als een sneer op het publiek van het May Fair Thea tre dan als omschrijving van de inhoud. Een schrijver van de vorige generatie zou het waarschijnlijk „a comedy of manners” hebben ge noemd. De „mensenvriend Philip (George Cole) en zijn verloofde (Annabel Leventon) in The Philanthropist van Christopher Hampton. Edmund Kean (Alan Badel) ontvangt twee bewonderaar sters in zijn kleedkamer (Lisa Daniely en Felicity Kendal); een scène uit Kean van Alexan dre Dumas Père en Jean-Paul Sartre. De patiënt Blanch (Roy Do trice) wordt ondervraagd door het vrouwelijke lid van de com missie van onderzoek (June Jago) in „One at night” van Denis Cannan. Van links naar rechts in Captain Brassbound’s Conversion: Nik Zaran als de sjeik, Ingrid Bergman als Lady Cicely, Renu Setna als de cadi en Joss Ackland als kapitein Brassbound. woord wil laten ontgaan. En het wordt, vooral door George Cole als Philip, meesterlijk gespeeld. er, met alle charme van haar persoon lijkheid, eenvoudig een lichte, amu sante blijspelrol van en daarmee past zij zich voortreffelijk aan bij het ove rige ensemble, met Joss Ackland als een mooie quasi-schurkachtige Brass bound, die uit een oud melodrama lijkt weggelopen, aan het hoofd. IN DE OLD VIC is het meer de vroegere Shaw, die men in de opvoe ring van „Mrs. Warren’s profession” door de National Theatre Company tegenkomt. De regisseur Ronald Eyre heeft dit nog oudere stuk (het stamt uit 1894), dat in Engeland ruim dertig jaar verboden is geweest, niet kunnen of willen ontdoen van zijn „sociale boodschap”, hoewel die haar betekenis toch ook grotendeels heeft verloren. Het is nog altijd wel begrijpelijk dat stuk, waarvoor men in Engeland al tijd een beetje bang was geweest ge zien de legendarische reputatie van de grote Kean, eindelijk hét Londense toneel. Niet ten onrechte zag men in de titelheld de geniale kunstenaar die geestelijk niet tegen zijn roem is opgewassen en te gronde gaat aan de drank, de vrouwen en zijn gebrek aan artistieke zelfbeheersing een glans rol voor Badel, die er danook een triomfantelijk succes van maakte. AAN DEZE ALAN BADEL is het overigens te danken, dat Londen dit seizoen kennis heeft kunnen maken met een stuk, dat het produkt is van twee zo radicaal verschillende Franse toneelschrijvers als Alexandre Dumas Père en Jean-Paul Sartre. De grootste Engelse acteur van het romantische tijdperk, Edmund Kean (1787-1833), werd drie jaar na zijn vroege dood door Dumas vereeuwigd in het toneel spel „Kean”, in ons land in 1881 door Louis Bouwmeester gespeeld. In 1953 maakte Sartre daar, door veel toevoe gingen en weglatingen, een moderne bew'erking in komediestijl van. Een paar maanden geleden bereikte dit schrik van haar leven krijgt als ze hoort dat het door haar moeder opge bouwde massabedrijf uit bordelen be staat, al is het dan met een deftige cliëntele. Maar erg dramatisch is het niet, komisch evenmin, en de „zede lijke waarschuwing’ die Shaw ermee heeft bedoeld, zal de Londense prosti tuees van nu ook wel weinig schade berokkenen. De attractie van de op voering ligt in dit geval dan ook weer voornamelijk in de spelprestaties. Bo venaan staat de Australische Coral Browné, die de rol van mrs. Warren niet (zoals nogal eens is gebeurd) in watten verpakt maar er een onver valste, zij het ook rijk en elegant ge worden, hoerenwaardin van maakt, met een cockney-accent en een tong zo scherp als een scheermes. Bill Fra ser is heel goed als de vuige kapitalist Sir George Crofts, en mrs. Warrens dochter Vivie wordt fris en sympathiek gespeeld door Sarah Badel, de veelbe lovende dochter van de prominente acteur Alan Badel. richt tot de commissie, tot de samen leving, tot de wereld, tot God. Want zijn werkelijke „ziekte” is, dat hij niet kan berusten in de onwaarachtigheid waaruit een groot deel van de maat schappij is opgebouwd en dat hij, des noods ten koste van zichzelf, wil ont dekken waar de leugen ophoudt en de waarheid begint. De commissieleden staan daar nogal sceptisch tegenover. Ze hebben geen tijd en ook geen zin om diep in Blanchs problemen door te dringen. Hun auto’s en hun honden, hun lunchafspraken en de kans om aan de koningin te worden voorge steld, zijn dingen, die hen méér be zighouden dan de diepere oorzaak van wat Blanch in de inrichting heeft doen belanden. Tenslotte beslissen zij dat hij kan worden ontslagen, als zijn vrouw hem weer in genade wil aanne men, en daar is zij toe bereid. Maar die voorwaarde wijst Blanch af. Dan blijft hij liever vrijwillig in het gesticht. men. Tot overmaat van ramp laat een ander meisje, de nymfomane Aramin- ta, er zich niet van afhouden „met de afwas te helpen” en vervolgens Philip te verleiden. Met tegenzin gaat Philip ook alweer om haar niet te kwet sen daarop in, maar door zijn ge brek aan enthousiasme wordt het een seksuele mislukking en bijgevolg is Araminta nu meer dan ooit gekwetst. Als Celia de volgende ochtend de verloving verbreekt, stort Philip zijn hart uit bij Donald, die hem tevoren had gezegd dat hij zo’n aardig meisje voor hem wist dat beter bij hem zou passen dan Celia. Maar dat meisje dat ook al vergeefs op enige aanmoe diging van Philip had gewacht is intussen door Donald zelf ingepikt. En de nu door iedereen in de steek gela ten Philip, die eindelijk grimmig be seft dat hij weliswaar van iedereen houdt maar niemand van hém, moet nog dankbaar zijn dat hij bij Donald mag komen eten, samen met diens nieuwe vrouwelijke aanwinst. DE EIGENLIJKE handeling speelt zich af voor en na een etentje, dat Philip voor een paar vrienden geeft. Die handeling bestaat grotendeels uit conversatie, maar dan uit heel geesti ge, vlijmscherpe conversatie waarin de karakters van de aanwezigen mees terlijk worden onthuld. Het gesprek gaat al gauw buiten de onhandige, in troverte Philip om. Zelfs met zijn ver loofde, Celia, heeft hij nauwelijks enig contact. En hij begaat de stommi teit van zijn leven als Celia hem dui delijk te verstaan geeft, die nacht bij hem te willen blijven („om te helpen met de afwas”) en hij dat aanbod weigert omdat hij haar geen moeite wil bezorgen, waarna de teleurgestel de Celia zich uit ergernis door een walgelijk arrogante romanschrijver mee naar huis en naar bed laat ne- HET ROYAL COURT Theatre op Sloane Square, vele kilometers ver van de grote Londense schouwburg- wijk, is al meer dan tachtig jaar oud. Maar de internationale roem die het theater tegenwoordig geniet begon pas in mei 1956, toen de English Stage Company er haar intrek nam en stuk ken van nog onbekende Engelse schrij vers, zoals John Osborne, Arnold Wes ker en Edward Bond ging spelen. Die onderneming viert deze maand dus haar vijftienjarig bestaan en doet dat met het nieuwste stuk van een schrijver die weliswaar géén onbeken de in de Britse toneelwereld is (jaren geleden zijn enige van zijn stukken met succes opgevoerd), maar die toch altijd enigszins op de achtergrond is ge bleven: Denis Cannan. Het stuk dat nu in het Royal Court wordt gespeeld, „One at night”, brengt hem terecht weer meer op de voorgrond, want Cannan is een schrijver die ons stellig iets te zeggen heeft. „ONE AT NIGHT” speelt in een psychiatrische inrichting (een mooier woord voor krankzinnigengesticht) en Cannan heeft het stuk als motto mee gegeven: „Het enige dat met zekerheid omtrent krankzinnigheid kan worden gezegd, is dat sommige mensen bewe ren dat anderen eraan lijden”. Daar mee is het hoofdmotief aangeduid: is de hoofdpersoon, James Blanch, wel of niet krankzinnig, althans gevaarlijk voor zijn omgeving? Dat moet worden uitgemaakt door een commissie van vijf personen in verband met de aan vraag van Blanch om uit de inrichting te worden ontslagen, Hij is daar twee jaar tevoren in opgenomen als een vorm van „terbeschikkingstelling” in plaats van gevangenisstraf, omdat hij een minderjarig meisje, Wynne, zou hebben verleid. De commissie, be staande uit een advocaat, een huisdok ter, een psychiater, een dominee en een vertegenwoordigster van het gemeen tebestuur, laat Blanch vertellen wat hij tot zijn verdediging kan aanvoe ren en dat gebeurt in een reeks flash backs betreffende zijn verleden. Daar uit blijkt dat het huwelijk van Blanch uit sleur kapot is gegaan, dat hij toen seksueel in de greep is geraakt van een operazangeres die intussen aan verdovende middelen is bezweken en dat het dienstmeisje Wynne hem heeft wijsgemaakt dat zij meerderjarig was en bovendien eerder hém heeft ver leid dan hij haar. DOOR DAT ALLES, en natuurlijk vooral ook door zijn voorwaardelijke veroordeling, is Blanch wel overspan nen geraakt en dat zijn verblijf in de inrichting hem in dat opzicht geen goed heeft gedaan, bewijst hij duide lijk door zijn heftige, opgewonden ma nier van spreken. Hij onderbreekt zijn eigen betoog voortdurend met vragen en nog eens vragen, afwisselend ge- WAT HAMPTON MET dit stuk schijnt te willen zeggen, is dat er in onze samenleving geen plaats is voor vriendelijke, ongecompliceerde men sen die niet voor zichzelf willen vech ten en liefst overal buiten willen blij ven. Dat Philip filologie doceert en opgaat in zinloze spelletjes met woor den, kenmerkt hem als een „outsider”, een vluchteling uit de harde werke lijkheid. In zo verre is het begrijpelijk dat Hampton bij het schrijven aan Molière’s „Misantroop” heeft gedacht. Even onbekwaam tot maatschappelijke aanpassing als de misantroop Alceste is de filantroop Philip, maar uit pre cies de tegenovergestelde richting be zien. Toch is Hamptons stuk, ondanks deze bittere ondergrond, in overwe gende mate een blijspel. Het is prachtig en zeer boeiend geschreven, de dialo gen zijn bijzonder spiritueel en alle karakters, ook die van de kleinere rol len, zijn perfect getekend. Toegegeven: het is een praatstuk, maar dan toch een praatstuk waarvan men zich geen Maar toen Badel ten gevolge van een voetkwetsuur de rol moest laten overnemen door zijn „understudy”, Philip Voss, verraste deze nog weinig bekende acteur het publiek met een eveneens grandioze creatie. Sartre heeft in het oude romantische drama van Dumas niet alleen een flinke dosis humor geïnjecteerd maar ook de kwel lende, Anouilh-achtige vraag: Besta ik echt of acteer ik alleen maar? Waar houdt de werkelijkheid op en waar begint het toneelspel? Deze verschil lende aspecten van de rol de vrou wenjager, het wispelturige genie, de dronken uitdager van adellijke mede minnaars, de innerlijke twijfelaar aan zichzelf werden ook door Philip Voss schitterend uitgebeeld. In het stukje toneel-op-het-toneel waarin Kean, nog niet helemaal nuchter na een drinkpartij, Othello speelt tegen over een volkomen talentloze Desde mona en woedend uit zijn rol valt om dat hij in een loge de prins van Wales met een door hèm beminde vrouw ziet flirten, gaf Voss onvergetelijk spel te zien En „onvergetelijk”, ondanks de vele andere mooie vertolkingen die ik in dit overzicht heb gememoreerd, wil heel wat zeggen. SIMON KOSTER HET IS EEN WRANG stuk, waarin harde woorden worden gezegd over onze samenleving. Blanch krijgt op zijn vragen geen enkel antwoord dat zijn ongeruste, gekwelde geest enige rust zou kunnen geven. In plaats daar van reageert zijn omgeving met het gemakkelijkste middel dat zij kan be denken: kalmeringspilletjes, elke avond één, „one at night”. De vragen worden niet beantwoord, de proble men niet opgelost, de leugens niet ont maskerd. Iedere avond een pilletje en men merkt er niets meer van. Met deze ernstige beschuldiging aan de maatschappij herdenkt de English Stage Company haar vijftienjarig be staan. Voor het uitspreken van die be schuldiging heeft zij uit de naar het schijnt onuitputtelijke menigte van grandioze Engelse acteurs Roy Dotrice gekozen. Zijn gepassioneerde vertolking van de man die niet zo zeer voor zijn eigen vrijheid als voor de waarachtigheid van het menselijk be staan pleit, vormt in deze opvoering (die overigens ook wel enkele zwakke kanten heeft) een fascinerend middel punt „THE PHILANTHROPIST” gaat over een docent in de taalwetenschap aan een Engelse universiteit, een man van in de dertig die een „filantroop” is in de letterlijke zin van het woord, dus een mensenvriend, iemand die van zijn medemensen houdt, geen weldoe ner. Deze man, Philip, wil vriendelijk en hulpvaardig zijn voor iedereen, wil iedereen ontzien, niemand kwetsen of teleurstellen met het onvermijde lijke gevolg dat hijzelf altijd degene is die gekwetst of teleurgesteld wordt. Het stuk begint met een heel eigen aardig „voorspel”: een van Philips vrienden heeft een slecht toneelstuk geschreven en leest dat aan Philip en een van diens collega’s voor; die twee zien duidelijk de fouten van het stuk en de collega, Donald, spaart zijn kri tiek dan ook niet. Maar Philip draait er omheen en probeert de fouten goed te praten om zijn vriend te ontzien. Maar deze kan die zachtzinnige halye lof nog minder goed verdragen dan Donalds harde kritiek en pleegt daar om al is het schijnbaar bij onge luk zelfmoord. De moraal is duide lijk, maar tot Philip dringt die niet door. IS HET EEN KWESTIE van smaak of van een tekort aan nieuwe toneel stukken dat Ibsen en Shaw de laatste tijd in Londen opeens weer zo in zwang zijn gekomen? Van Ibsen zijn kort na elkaar „Peer Gynt” en „Hedda Gabler” gespeeld, nu gevolgd door „De vrouw van de zee”. En Shaw is nog zelden zo populair geweest als de laat ste twee seizoenen: vlak na de succes volle reprises van „The apple cart”, „Arms and the man” en „Major Bar bara” trekken nu „Captain Brass bound’s conversion” en „Mrs. War ren’s profession” avond aan avond stampvolle zalen. Naar „Captain Brassbound’s conver sion”, in het Cambridge Theatre, stroomt het publiek waarschijnlijk niet in de eerste plaats om het stuk, maar omdat Ingrid Bergman er de vrouwe lijke hoofdrol in speelt. Toch is ook het stuk zelf zeer zeker de moeite waard, al behoort het bepaald niet tot Shaws meesterwerken. Maar er is iets wonderlijks mee aan de hand. Shaw schreef het in 1899, dus in de glorietijd van het Britse imperium, voornamelijk als een satire op kolonialisme in het algemeen en de paternalistische hou ding van de Engelse „upper classes” tegenover de rest van de mensheid in het bijzonder. Na 72 jaar is er van die satire niets overgebleven omdat de on derwerpen ervan praktisch niet meer bestaan. Wat er wél is overgebleven is: een doodgewoon, een beetje ouder wets, maar toch nog heel onderhou dend en vermakelijk blijspel, veel zoetsappiger dan Shaw zich ooit had kunnen dromen. Wat destijds scherpe shaweske hatelijkheden waren, zijn nu alleen nog maar leuke grapjes, waar geen sterveling aanstoot aan kan ne men. En ook helemaal in die geest geregisseerd door Frith Banbury is het stuk ruimschoots het aankijken waard. Ook Ingrid Bergman heeft begrepen dat lady Cecily, de vrouw die gelooft dat al je medemensen „nice” zullen worden als je zelf maar „mee” tegen hen bent, niet meer zoals oorspron kelijk door Ellen Terry als een pa rodie op een bepaald Engels vrouwen type kan worden gespeeld. Zij maakt een keurig opgevoed jong meisje de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1971 | | pagina 11