Eenzame opsluiting is nog altijd een de kindertehuizen normale" straf in Commentaar van „Justitie”: cel heeft pedagogisch nut vernedering” „Eén nachtmerrie van straf en Directrice Hunerberg: 3 weken cel is onwaar kweekt nog „Opsluiting meer angst” ZATERDAG 12 JUNI 1971 99 Dubbeltje snoep Heimwee? Concentratiekamp Vernedering 0 Tralies Vrijheid afzondering een WIL PETRI’S JEUGD (Van een onzer verslaggevers) IN DE TEHUIZEN 33 (als de leeftijd van 14 nog niet is bereikt) of ten hoogste veertien dagen (voor de overigen). zelf ervaren unaniem eenzame op sluiting als een bijzonder zware straf. In het „tehuis voor werkende meis jes” in Amsterdam Wil was veertien toen ze naar deze inrichting ging voelde ze zich fijn. „Ik had daar langer mogen blijven, als ik gewild had. Maar door bepaalde familie-omstandigheden moest ik na een jaar weer weg. moest. Nou, als je daar eenmaal zit, kom je er voor je eenentwintigste niet meer uit. Ik werd zo angstig en agres sief, ik zei tegen iedereen: „Godver domme, lazer op, ik geef je een opso demieter.” Nijmegen: „De Hunerberg”, werd Wil’s laatste tehuis. Ze liep er verschei dene keren weg. Meestal keerde ze uit zichzelf terug. Op 18 januari van dit WIL ZEGT: „Met veel 'plezier lees ik altijd die passage uit Ciske de Rat. Die beschrijving van dat tehuis in Nijme gen klopt helemaal met wat ik zelf in „De Hunerberg” heb meegemaakt. In dat boek werd er toen al schande van gesproken dat Ciske een maand lang eenzaam zou worden opgesloten. Toen al werd er gezegd dat die wet uit 1955 zwaar verouderd is.” stuk door komen er psychologen bij je. Die vragen je het hemd van je lijf.” „Die week in „vk” is verschrikkelijk. Dat vind ik tenminste. Je komt toch al in een vreemde omgeving. Je hebt alles wat je kende in het andere tehuis achtergelaten. Je hebt geen vriendin nen, je hebt helemaal niks.” „ALS JE die ellendige rotweek achter de rug hebt mag je naar de chambret- te. Dat is een grote zaal, verdeeld in kleine slaapkamertjes. Dan begint het normale leven in „De Hunerberg” ’s Morgens werk je je de pleuris in de keuken, ’s Middags moet je handwer ken, gymnastieken of studeren. Om half zes is het eten. Tot kwart voor negen mag je doen wat je wilt. Om negen uur zegt de leiding welterusten en je vertrekt naar de chambrette. Daar is een nachtwacht die de boel in de gaten houdt. Als je een beetje water wilt drinken, als je je rot voelt, als ie naar de wc moet, moet je de nachtwacht zien te bereiken. Om het uur komt ze de ronde doen. Kijken of je wel op je ka mer bent.” „We eten al, heb ik gezegd, om half zes. Nou, tegen tien uur verrek ik dik wijls van de honger. Maar je moest bidden en smeken om een boterham. Je mocht van geluk spreken als je er één kreeg.” DE DIRECTRICE wijst erop dat meisjes, die naar „De Hunerberg” komen, uiterst moeilijk opvoedbare kinderen, snel een bepaalde maat regel als „straf” ervaren. „Het is onze taak om deze meisjes van hun „strafcomplex” af te brengen. Je moet beginnen, deze kinderen te leren dat het noodzakelijk is een regelmatig leven te leiden. Er moet een lang proces worden doorge worsteld. Dan pas wordt deze meis jes duidelijk dat afzondering hele maal geen straf behoeft te zijn”. Mej. Papma zegt dat ze haar hart WIL VERTELT over het weglopen: „Ik heb in die tehuizen heus ook wel prettige momenten beleefd. Vergeet niet dat je veel vrienden opdoet. En dat je je vaak rotlacht Maar steeds weer was er die heimwee naar Am sterdam. Ja, in Amsterdam ben ik ge lukkig, het is alles voor me. Ik ken alle straten, ik voel me hier thuis. Als het me te veel werd, dan moest ik naar Amsterdam. Dan sloegen we een ruitje in en dan stonden we op straat te liften.” „De straf voor dat weglopen vind ik afschuwelijk. In Nijmegen ben ik drie of vier keer weggelopen. Ik kwam steeds uit mezelf terug, dan hoop je dat je niet op „a.z.” hoeft, in afzonde ring. Ja, je werkt in tehuizen altijd met afkortingen, net concentratiekam pen. Maar of ik nou uit mezelf terug kwam of niet, je ging altijd weer naar a.z.” was echt duidelijk dat ze er voor het geld zaten. Met mijn groepsleider of onderwijzer kon ik veel beter gesprek ken voeren.” MR. H. W. VAN HIJLKEMA, hoofd van de directie kinderbescherming van het ministerie van Justitie, wijst er desgevraagd op dat in „De Huner berg” in Nijmegen, de enige rijksinstelling in ons land voor meisjes met ontwikkelings- en aanpassingsmoeilijkheden, inderdaad „isoleerafdelingen” bestaan. Maar volgens hem zijn die „cellen” niet zo griezelig als sommigen willen doen voorkomen, DE HEER VAN HIJLKEMA: „Het glas in de vensters is inderdaad on breekbaar, maar de zin van zo’n isoleercel is toch dat de meisjes niet weg kunnen lopen, lijkt me. In zo’n afzonderingsruimte worden de kinderen overigens continu begeleid door psychologen en psychiaters. En volgens mijn recente informatie komt het hoogst zelden voor dat de meisjes langer dan twee of drie dagen worden opgesloten". „UITERAARD”aldus de heer Van Hylkema, „oordelen wij niet licht vaardig over de afzonderingskamers. Als ons situaties ter ore zouden komen, waarin een dergelijke straf ten onrechte zou worden toegepast, dan zullen wij niet schromen, de noodzakelijke maatregelen te nemen. In het algemeen echter worden, voor zover ons bekend, celstraffen in kinder tehuizen nog maar hoogst zelden gegeven”. DE HEER VAN HIJLKEMA benadrukt het feit, dat meisjes die in „De Hunerberg” terecht komen, „globaal genomen erg lastige meisjes zijn". „Ze hebben bijvoorbeeld de neiging om voortdurend weg te lopen. We kunnen toch onmogelijk zeggen als ze terug komen: Ga je gang maar weer? Nee, van de aanwezigheid van een afzonderingscel kan wel degelijk een zekere pedagogische waarde uitgaan’’. DE DIRECTRICE van het rijks- internaat voor meisjes „De Huner berg” te Nijmegen, mej. T. Papma, ontkent dat het in haar tehuis is voorgekomen dat meisjes drie we ken bij wijze van straf (voor bij voorbeeld weglopen) zijn opgeslo ten. Ze zegt: „Dat is pertinent on waar". Op de vraag of ook een meisje als Wil Petri inderdaad nooit drie we ken „a.z.” (afzondering) heeft ge kregen, antwoordt zij: „Dat lijkt me niet. Daar was het ook het kind niet naar!” stil lens ila- ne- fen) el- 'es- itor :erd ge- eite i de en- be- WIL PETRI is deze maand 17 ge worden. Ze is blond en heeft een lief gezicht. Ze is redelijk gelukkig met wat ze nu heeft: een gezellig aangeklede dakkamer op een vier de verdieping van een flat in Am sterdam-West. Met „beneden” kan ze behoorlijk opschieten. Ze vragen nog wel eens: „Wil, je bent toch om half twee thuis, hè?” Volgens Wil bedoelen die mensen het goed, maar het is soms verdraaid lastig. Waarom altijd die vragen? Ze heeft een kamer, ze betaalt er huur voor en daarmee uit! Ze heeft nu vrijheid. Die vrijheid moet, als het even kan, zo volledig mogelijk zijn. DIT IS HET VERHAAL van een 17-jarig Amsterdams meisje, voog dijkind. Ze heet Wil en maakte zes kindertehuizen mee. In het laatste tehuis, een rijksinstelling te Nij megen, werd zjj wegens weglopen een aantal malen in „a.z.” (afzon dering) geplaatst. Eenzame opslui ting, die soms drie weken duurde. „Hoe kunnen mensen elkaar zoiets aandoen?”, vraagt ze zich af. OP EEN KAST ligt een rood notitie boek. „Herinneringen van Wil”, staat er in blauw ballpoint op, „Het tehui zenleven”. Binnenin de opmerking aan de lezer of lezeres: „Dit boek mag op één voorwaarde gelezen worden: het is niet om medelijden te hebben, want als u dat wilt, kan u het beter laten liggen. Ik wil graag, als u dit boek gelezen heeft, uw oordeel horen. Bij voorbaat dank, Wil Petri.” „Eén keer heb ik 21 dagen afzonde ring gehad. De eerste vier dagen heb ik gewoon achter elkaar liggen janken van ellende. Je zit de hele dag op dat klerekamertje. Op de stenen vloer staat een bed en een stoel. De ruiten zijn van dat onbreekbare, ondoorzichtige glas. Als je naar de wc moet of als je je wilt wassen moet je bellen Het duurt dan een hele tijd voordat er „Maar ze vergeten dat het allemaal nog gewoon bestaat. Toen ik in „De Hunerberg” aankwam, werd ik om te beginnen een week lang in „v.k.” (het voorkamertje) gestopt. Dat is volgens de regels van het huis. Je wordt afge zonderd om je zogenaamd tot rust tf laten komen. Voor de ramen zitten ijzeren spijlen. Je hebt een tafel en een ijzeren stoel. Er is een wasbak. De deur is natuurlijk op slot. Als je naar de wc wilt moet je dat vragen. De dag wordt gevuld met kleren merken, tes- goed blaadje komen. Ik moest iedere dag het hele huishouden doen. Als ze binnenkwamen, moest de koffie klaar staan. Ik ging steeds meer kapot. Ik had alleen een beetje hulp aan mijn oma, die woonde aan de overkant. Ik werd door hen geslagen; ik had zulke blauwe plekken en heel vaak een bloedneus. Niemand deed wat aan de toestand. Toen heb ik een keer gepro beerd om me van kant te maken. Ik zag het allemaal niet moer. Ik vond het wel genoeg.” voor de toekomst van Wil Petri vasthoudt. „Release heeft haar het hoofd op hol gebracht. Wij hebben in samenwerking met de voogdij- vereniging „Kinderhulp Amster dam” uiteindelijk besloten, dat ze haar gang kon gaan. Maar naar onze mening is ze nog helemaal niet toe aan een zelfstandig leven, een eigen kamer en een eigen baan. Maar als Wil spijt heeft van haar vertrek, mag ze terugkomen”. Achter in het „boek" heeft een on derwijzer zijn oordeel gegeven. Het luidt als volgt: „Vergeet het verleden niet, vergeef hen die het „deden”, her inner en onthoud de fijne en mooie dingen uit je jeugd” Wil moet er een beetje om lachen. „Nou ja”, zegt zie, „het is goed bedoeld. Da’s waar verrichte „steekproef” onder kin deren van tehuizen. INTUSSEN heeft de heer Wie- benga een gesprek gehad over de toepassing van eenzame opsluiting van kinderen met de staatssecreta ris van Justitie, mr. K. Wiersma. Deze heeft er op gewezen dat vol gens de „Beginselenwet Kinderbe scherming” (1961) kinderen in een ryksinrichting door de directeur kunnen worden gestraft met afzon dering in een „strafvertrek” ge durende ten hoogste vier dagen WIL PETRI heeft zes kindertehuizen achter de rug. Toen ze tien jaar was, stierf haar moeder aan niervergiftiging. Wil zegt: „Het is een goed mens ge weest, ook in de oorlog heb ik ge hoord”. Het gezin viel volkomen uit elkaar. Haar vader hertrouwde snel. Met haar stiefmoeder kon ze aanvan kelijk redelijk opschieten. Maar de verhouding met haar twee broers en zuster werd steeds slechter. jaar verdween ze weer uit het tehuis. Ditmaal was het definitief. Ze zou niet meer teruggaan. „Release” een in stantie die steun verleent aan mensen die „in moeilijkheden verkeren omdat hun rechten en vrijheden worden aan getast” ving haar op. Wil Petri is sinds 1 februari caissière bij een filiaal van Albert Heijn. Ze heeft nu een eigen kamertje, vier-hoog, in Amsterdam- West en voor het eerst van haar leven zo iets als vrijheid: dingen kunnen doen en laten, naar je zelf wilt. „Vernederend is ook die dokter. Als je als nieuweling in een tehuis komt, of als je bent weggelopen moet je je helemaal uitkleden en alles afgeven, en moet je onder de douche. Dan moet je naar de dokter. Dat gaat zo van: ga maar liggen, broek uit! Nou ik ken de gang van zaken een beetje van andere tehuizen, maar stel je nou een griet voor, die het allemaal nog nooit heeft meegemaakt. Die schrikt zich toch we zenloos! Die kunnen zich helemaal niet ontspannen bij zo’n kerel, waardoor dat inwendige onderzoek nog pijnlijker wordt. Dat onderzoek krijg je altijd als je maar even de deur uit bent ge- bent of wat hebt opgelopen. Dat is vaak kolder, zo’n onderzoek. Of je nou beweert dat je niets hebt uitgespookt, altijd maar weer naar die dokter! En altijd weer zo’n bloedprik.1 WIL PETR1 brengt het plotseling, zonder emoties, onder woorden: „Hoe kan dat nou in een moderne maat schappij, eenzame opsluiting van een kind? Een burger mag toch zo maar niet een andere burger opsluiten? Als je nou werkelijk iets ernstigs zou heb ben uitgehaald, maar eenzame opslui ting alleen voor weglopen of agressi viteit? Nee, dat mag niet, vind ik. Jt kan mooi zeggen: dat zijn nou eenmaal de regels van het huis. Maar dat heeft er niets mee te maken. Opsluiting: het is net alsof je een gevaar voor je mede mens bent, of dat je op dronkenschap bent betrapt. Maar je bent alleen maar een keer weggelopen. Dat is alles.” „TERUG NAAR een tehuis zou ik natuurlijk niet meer willen. Maar als me op de man af zou worden gevraagd: voel je je nou eindelijk vrij om een gelukkig leven te beginnen, dan weet ik het niet. Eigenlijk heb ik de moed opgegeven om ooit nog eens echt ge lukkig te zijn Getrouwd zijn, kinderen hebben, dieren houden, alles hebben wat ik me er van heb voorgesteld ik geloof er eigenlijk niet in. Ik heb zo veel gehoord en gezien, zo veel rotzooi, ik kan me niet voorstellen dat ik me er ooit nog bovenuit zal werken Vervolgens kwam Velp („De goede Herder”) aan de beurt. Ze bleef er drie maanden. „Op zichzelf wel aar dig, die nonnen. Maar je werd er wel gek van, hoor! Iedere dag weer: zit ten, knielen, opstaan, en galmen. Toen ik in Velp aankwam, zei een of andere vrouw tegen me: „Ik ben moeder die- en-die.” Ik zeg tegen d’r: „Sodemieter op mens, je bent me moeder niet!" En dat accepteerden ze. Ik mocht ’r ge woon zuster noemen. Er kwamen ook tijden voor dat ze een week niet moch ten kletsen. Dan nam ik ze constant in de maling en dan riep ik altijd: he, joh, zeg eens wat lolligs.” „Het enige wat die psychologen mij vroegen was of ik goed geslapen had en of ik soms veel gedroomd had. „Die Wil zegt nooit wat”, riepen ze altijd huilerig, „die kropt altijd alles op.” Het spijt me, maar ik kon met die kerels niet praten. Je had nooit de vrije keus wat je wilde bespreken. Je moest steeds maar weer je hele leven voor ze blootleggen. En daar voelde ik geen pest voor, op den duur. Trouwens, ik kan dat ook niet zo op commando. Nee, er ging van die lui niks uit, ze waren er met hun hart helemaal niet bij. Het HET „TEHUIZENLEVEN” heeft za definitief de rug toegekeerd. „En toch, hoe gek het ook klinkt, lig ik nog wel eens in m’n nest te dreinen”. Wil heeft een keurige baan, is vrij, kan pesterig tegen haar baas zeggen „Hé,kale” heeft een eigen dakkamer met een fle« sherry en chips, een voogdes, veel „vrienden” in het clubhuis. Ze heeft „Release” en de „Belangenvereniging Minderjarigen”. Maar toch. „Ik heb alles wat ik altijd graag wou. En toch voel ik me niet gelukkig. Ik ben, geloof ik, te lang in tehuizen ge weest. Hoe gek het ook klinkt, ik mis die grieten uit Nijmegen. Ik kan niet meer lekker schelden, zoals toen. Je had toch een band met die meisjes. Als er moeilijkheden waren, kwamen ze bij je. Ze beschouwden je als een oude re, als ingewijde. Ik weet niet hoe dat kwam. Ik wist het altijd wel, zeiden ze. Ze hebben zitten huilen toen ik uit Nunspeet wegging.” OVERIGENS meent mej. Papma dat „Release” bepaald goede dingen doet. „Maar in het geval van Wil Petri heeft men haar gewoon uit een ontwikkelingsproces gerukt. We hadden haar liever nog wat langer gehouden. Dan had ze het leven volgens mij veel beter aan gekund”. i Ze pakt haai schildpad op, het enige huisdier dat ze van „be neden” op haar kamertje mag hou den. „Dieren hè”, zegt ze, „Op die ren ben ik eigenlijk het gekst. Ze MEVROUW EISEL1N, psycho loge, zegt over opsluiting van kin deren in tehuizen: „Door eenzame opsluiting wordt de band met de wereld en de mensen weggenomen. Juist niet-volwassenen hebben de confrontatie met de werkelijkheid hard nodig. Als kinderen worden geïsoleerd, levert men ze over aan een eigen wereld, aan gedachten en angsten, die moeilijk of niet meer onder controle te houden zijn. In plaats van „rustig worden”, zoals directies van kindertehuizen aan voeren, wordt juist een hevige toe neming van angst of andere des integratie bewerkstelligd. In feite wordt zo een hopelijk tijdelijke afbraak van de persoonlijkheid in de hand gewerkt. Bovendien, de kinderen bij wie eenzame opsluiting wordt toegepast, zijn toch al vaak het voorwerp geweest van wissel vallige labiele beïnvloeding vanuit het milieu door de wisseling van opvoeders, tehuizen, enz.”. BIJ DE „STEEKPROEF” zijn als aanleidingen tot afzondering ge noemd: weglopen, LSD-gebruik, weigeren een toneelstukje te leren, leidster voor de gek houden, in bed praten, na het eten nog naar buiten gaan. Door de instellingen wordt als argument voor aangevoerd: reacties observeren, kind tot rust laten komen, voorbeeld stellen, enz. De kinderen HET EERSTE TEHUIS was een in ternaat voor meisjes in Nunspeet. Ze bleef er anderhalf jaar. Daarna kwam ze in een kindertehuis in Bloemendaal terecht. In Haarlem ging ze naar een huishoudschool. Ze zegt er nu van: „Dat Bloemendaal was altijd keet schoppen. Daar ben ik altijd voor te porren. Op die school had ik één vol doende, voor „verzuimen”. Ik deed niets, of ik kwam niet. Nee, zo’n huis houdschool was niks voor me. Niet dat ik een uitgesproken hekel aan kokke rellen heb. Je moest er ook naar de kerk. Dat was erg vervelend, want je mocht er niet roken. Van de twee kwartjes zakgeld mocht je tien cent versnoepen. Ik ben in Bloemendaal erg veel weggelopen, iedere keer weer op de fiets naar Amsterdam.” Wil vertelt: „Het waren rotzakken. Ze wilden bij mijn stiefmoeder in een „Boven het knopje voor de portier heb ik geschreven: Als je niet weet waar je bent, je bevindt je hier in ho tel a.z. Je hoeft maar te bellen, ze komen direkt. Op de muren stond altijd van alles te lezen. Dat was wel leuk; had je tenminste wat te doen.” „Het allerergste van afzondering is dat je geen enkel contact met de andere meisjes meer hebt. Je mag weliswaar soms de vloer vegen of een beetje stu deren of lezen, maar daar blijft het bij. En dan die ontzettende afhankelijkheid. Voor ieder wissewasje op een bel druk ken. Afschuwelijk. Als ik misselijk was, heb ik vaak de neiging gehad om ge woon, zonder te waarschuwen, de hele klere bende onder te spugen. Nee, ik kan niet zeggen hoe rottig ik me die weken in zo’n kamer voelde.” ANNO 1971 komt het in Neder landse kindertehuizen, zowel parti culiere als rijksinstellingen, nog geregeld voor dat kinderen voor straf alleen in een kleine ruimte worden opgesloten gedurende een periode, variërend van enkele da gen tot enkele weken. Het PSP- Kamerlid Wiebenga stelde er kort geleden vragen over aan de mi nister van Justitie. Dat gebeurde op grond van een in samenwerking met de „Belangenvereniging Min derjarigen” door de PSP-fractie NA VELP het observatiecentrum „Aarhorst” in Zetten (bij Geldermal- sen). Wil zegt nu: „Daar heb ik een enorme rottijd gehad. Ik lag erg met mezelf overhoop. Ik heb veel met me zelf moeten vechten. Ik kreeg een of andere psychologische behandeling, ze wisten al een boel van me, want m’n zuster had er ook gezeten Ze gingen na boe ik in werkelijkheid was, zeiden ze. Ik was heel agressief in die tijd. Ik liep steeds vaker weg. Ik kreeg in die periode helemaal geen post of bezoek Ik mocht niet meer met weekend. Ik zag helemaal geen uitweg meer. Ik

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1971 | | pagina 19