STILLE REVOLUTIE ACUTER MUREN VERNIEUWD VATICAANSE MUSEUM MARCEL PROUST I Directeur Redig de Campos: Dit is ’n „tentoonstellingsmachine” GENIALE HERVINDER VAN DE „VERLOREN TIJD” Honderd jaar na zijn geboorte ZATERDAG 19 JUNI 1971 Discussie Andere maatstaven Tijd als hoofdpersoon Litterair milieu Gevecht tegen de tijd Sophocles onder ideale belichting in het nieuwe gebouw. Marcel Proust in een karak teristieke pose. TÈ MARCEL PROUST was de oud- Iwl ste zoon van de medische autoriteit, Adrien Proust en zijn vrouw, geboren Jeanne Weil. Adrien Proust is vooral bekend om zijn voorname rol bij de cholera- bestrijding, de „cordon sanitaire” die hij om Europa wist te leggen. Jeanne Weil was geboortig uit een zeer cultureel joods milieu en het werd bij de belegering van Parijs veiliger geacht, in de zomer van 1871, intrek te nemen in het land huis van de Weils te Auteuil, waar Marcel 10 juli ter wereld kwam. Hij ontving de ongedeelde liefde van zijn moeder slechts enkele jaren tot de geboorte van Robert, die evenals zijn vader een medicus van naam werd. Het nieuwe Museo Gregori ano Profano met „vliegende schotel”. Een tijdgenoot Erbij Ik. k 9F (Van onze correspondent in Rome) zeer SIM TEUNISSE form, dat over de Vaticaanse tuinen uit ziet en dat op de commandobrug van een grote mailboot lijkt. HET WAS WEL onvermijdelijk dat er verschil van mening zou ontstaan over de aanpak van dit museum, dat officieel „Museo Gregoriano Profano” heet. Een oudere garde van experts, met aan het hoofd de in vakkringen be- OM HET GROTE WERK te voltooien dat hij in zich voelde groeien, heeft Proust enkele jaren na de dood van roemde Romeinse hoogleraar Bandinel- li, beklaagt zich er onder meer over dat de stalen binten niet voldoende re latie met de er op bevestigde kunstwer ken bezitten. Hierover valt te twisten. Maar volgens de leider van het Museo Gregoriano heeft de discussie in ieder geval met zich meegebracht, dat men weer met nieuwe ogen naar de beel den kijkt. Niet alleen was men er op uitgekeken geraakt aan de ene kant, maar aan de andere kant waren er toch zijn moeder in 1905 van het mon daine leven afstand gedaan om zich op heroïsche wijze alles te ontzeggen wat hem van zijn werk zou afhouden. heel wat mensen, die ze waarschijnlijk nog nooit een blik hadden waardig ge keurd. Nu is het moeilijk geworden deze vreemde marktplaats met gesticule rende, zwevende, wandelende en bijna levende beelden onverschillig voorbij te lopen. Alleen al het steeds wisselende en geraf fineerd binnenvallende daglicht maakt het Museo Gregoriano tot een werkelij ke ontmoetingsplaats met een kunst die men onder het stof bedolven waande. tole France was, zo koel bleven de ge voelens van de meester voor de jonge dandy, die evenwel een butiengewoon scherp opmerker was en reeds enige bundels opstellen had gepubliceerd. uit „De Drie Musketiers” was hij zich daarvan welbewust. In zijn jeugdwerk „Jean Santeuil”, de generale repetitie voor zijn „Re cherche”, had Proust zich ervoor ge wacht, blijk te geven van zijn gevoe lens voor leden van het eigen geslacht. Zo werd Albert bijvoorbeeld tot Alber- tine en Gilbert tot Gilberte. Ook daardoor al is de nieuwe vleugel niet alleen een tentoonstellingsmachine geworden. Ze is naast de andere delen van het Vaticaanse museum de meest recente fase in dit grootste museum der museologie dat er op de wereld be staat. was een de NA DE DOOD VAN ZIJN moeder bestond voor deze reserve geen grond meer, doch de schrijver moet het als zeer pijnlijk hebben ervaren, dat hij over zijn werk niet meer vrijuit met haar kon praten. De eens geweigerde nachtkus moet hem diep hebben ge schokt, want hoewel onbewust waar schijnlijk heeft hij zich op haar ge wroken in zijn diepgaande beschrijving van „Sodom en Gomorrha”, ook mis schien door de verkoop van een deel van het kostbare meubilair van zijn ouders aan één van zijn relaties, die in Parijs een „Bar met speciale facilitei ten” opende, door Proust overdag slapend ’s nachts wel bezocht. IN DIT ERG on-Vaticaans aandoen de complex zou het mogelijk moeten zijn in een maannacht alleen rond te wandelen. De beelden die er staan zijn na een flinke wasbeurt in een bijna doorschijnend crème-wit uit de tobbe te voorschijn gekomen. Ze staan opge steld alsof ze op een marktplaats te mid den van de bezoekers lopen. Hier staat men oog in oog met Sophocles en met saters, keizers, schrijvers en burgers uit het Oude Griekenland en Rome. De koppen zijn ontdaan van hun eenvormi ge grauwe bustes. Ze werden in een vormige donkerbruin gelakte staalcon structies gevat die door hun neutrali teit alle aandacht aan de tentoonstel- lingsstukken overlaten. Door het dak valt het licht via reflecterende kokers op de grote statuen, die men hier op de rug en van opzij kan zien, men kan ze de hand geven en de neiging voe len opkomen om een stapje voor ze op zij te gaan, zoals je dat in een groep mensen doet. In een verbeten strijd tegen de tijd heeft hij, geholpen door een scherpe intelligentie, de „verloren tijd” hervon den en het door hem geleefde en door leefde vinden wij neergelegd in dat monumentale werk dat, enkele jaren vóór zijn dood in 1922, met de Prix Concourt werd bekroond. Schrijver van enkele niet onverdien- stelijke werken wachtte de schoon heidsaanbidder tot de Académie hem tot lid zou kiezen. Doch hij wachtte tevergeefs, zodat hij tot grote ont steltenis van verscheidene figuren uit de grote wereld besloot, zijn mé moires te gaan schrijven. Proust had Montesquiou leren ken nen in het atelier van Madeleine Le maire. Hij besefte dat mannen als France en Montesquiou te oud waren om zijn werk te kunnen waarderen. Tot het eind van zijn dagen behield hij contact met de jongere generatie, Paul Morand, Cocteau, Rostand en de schep pingen van Picasso. Nieuwe contacten legde hij in de sa lon van de dichteres Anna de Noailles, Directe aanleiding tot Prousts monu mentale oeuvre is de sensationele „zin tuiglijke waarneming” bij het proeven van het in thee gedoopte madeleine- gebakje. In dit ogenblik, waarin hij zich als van de tijd ontheven voelde, hervond hij zich als kind, geliefkoosd door zijn oudoom in Auteuil. Hier ont dekte hij de onmetelijke schatkamer der herinnering; kwam hij tot het be sef, dat het doorleefde niet „verloren” is, doch sluimerend in ons. Hij zag de Tijd als verwoester, ook echter als bewaarder. Hij verhief de tijd tot hoofdpersoon en schiep het werk dat hem onsterfelijkheid bracht. WIE NOG NOOIT de moed heeft op gebracht langs de honderden tegen de wanden gedrukte beelden te wandelen in de klassieke zalen van de Vaticaan se musea én hier gaat het belang rijke voor de leek ten onder in het on beduidende zal in deze pas geopen de vleugel nieuwe gedachten krijgen over wat museum-kunst is. De alge meen directeur van de Vaticaanse mu sea, de Braziliaan Redig de Campos, noemt zijn nieuwe vleugel een „tentoon- stellings-machine” en hij denkt daar bij aan de architect Le Corbusier, die voor zijn huizen de term „woon-machi- nes” bedacht. Redig de Campos ver telt: „Een tentoonstellingsmachine ver liest zijn zin als er niets in is uitge stald. Daarom moeten bij dit nieuwe ge bouw ook heel andere maatstaven wor den aangelegd dan bij de rest van de musea, die tenslotte behalve als onder dak voor kunstschatten ook een func tie hebben als „museum van de museo logie”. De grote meerderheid van wat in de tentoonstellingsmachine staat ze werd ontworpen door de Italiaanse gebroe ders Passarelli komt uit de Lateraan- se paleizen. Die staan op de plaats waar de eerste pausen hun zetel had den al lang voor er van het huidige Va- ticaan sprake was. In deze paleizen was tot 1962 een in 1844 geopend mu seum geherbergd, dat opgravingen uit de kerkelijke staat bevatte. Nadat de kerkelijke staat in 1870 had opgehou den te bestaan, vloeide de stroom van kunstschatten uit dit gebied de musea van het koninkrijk Italië binnen. Paus Joannes XXIII had opdracht gegeven de Lateraanse paleizen weer in te scha kelen in het Vaticaanse bestuursappa raat en daarom moesten de stenen gó den, boeren, burgers en buitenlui het veld ruimen. Proust heeft verkeerd met ontelbare anderen uit de Franse letteren, als Maurice Barrès, Henri de Régnier, Paul Bourget en Charles Péguy. Het be vreemdt dat tussen Proust en Gide wei nig hartelijke betrekkingen hebben be staan. Gide’s „Corydon”, „Nourritures” en „Caves du Vatican” wekten in Proust weinig enthousiasme. Gide daarentegen verweet Proust „onwaarachtigheid” om de wijze waarop hij in zijn werken zijn ware gevoelens verborg. WAS ROBERT een „normale” jon gen, die studeert, zijn weg en een vrouw kiest, zonder dat zich daarbij bijzonde re problemen voordoen, bij Marcel was dat anders. Van meet af aan eiste hij meer dan gewone aandacht en teder heid van zijn moeder, die hem haar „petit loup” noemde, terwijl Robert al leen maar haar „andere loup” was. Voorwaarde voor een goede nacht rust was voor de ziekelijk-gevoelige Marcel de nachtkus van zijn moeder en toen zij hem deze eenmaal onthield, leidde dit bij de jongen tot de crisis, die hij tot openingsscène van zijn gro te romancyclus maakte. Op geniale wijze voert Proust hier afwisselend het herinnerde ik en het zich herinnerende ik ten tonele, vindt er in lange, ingewikkelde zinnen een vervlechting plaats van het heden en het doorleefde en aanstonds blijkt dat hier een auteur aan het woord is die zijn stijl heeft gevormd in een har de leerschool bij de zeer groten uit de Franse en de Engelse letteren. Van de eerste bladzijde af toont hij zich in al zijn grootheid. ER WORDT VAN PROUST gezegd, dat hij liever over het leven las dan er zelf aan deel te nemen, doch dit is maar ten dele waar, want bij al de formidabele belezenheid had hij zijn grote werk „A la Recherche du Temps perdu” nauwelijks kunnen schrijven, als hij aan het Parijse societyleven geen deel had gehad. Evenmin had hij het kunnen schrijven, als hij zich aan zijn herinneringen niet sterk emotio neel gebonden had gevoeld. Zocht hij als kind de stilte om zich aan de „ongestrafte zonde”, de lectuur over te geven, in Illiers in het mei- doornlaantje, aan de stranden van Franse badplaatsen en in de tuin van het grote huis in Auteuil, weldra open baarden zich bij hem de astma-aanval- len, die hem tot eenzaamheid dwongen. Zo kon de zwaar-zieke door buitenge wone aanleg, poëtische overgevoelig heid en gedwongen afzijdigheid van de wereld, uitgroeien tot de geniale kun stenaar, wiens honderdste geboortedag deze zomer niet alleen in Frankrijk, doch feitelijk over de hele wereld wordt herdacht. Proust nooit karig lof, heeft hij nimmer bewierookt als Anna De romancier Proust is feitelijk zijn levenlang „lyceïst” gebleven. Op latere leeftijd met vrienden dinerend in het Ritz-hotel, bracht hij bij het lachen nog de hand vóór de mond, als was hij bevreesd, door de leraar te worden betrapt. Misschien heeft het ook maar weinig gescheeld, of Proust was zijn leven lang een ietwat snobistische dan dy gebleven, zoals hij met zijn inne mende manieren, donkere haardos, ogen van een Perzische prins en orchi dee in het knoopsgat de salons bezocht van Madame de Caillavet, of de gravin de Caraman-Chimay, die hem model evenals de prinses de Caraman-Chimay dochter van de prinses de Brancovan, die Marcel had ontmoet op één van zijn weinige reizen. Eén van deze voer de hem naar Dordrecht en Delft. Ruys- daels „Gezicht op Delft” had hem bekoord. Ze verdwenen in 1962 in grote krat ten waaruit ze niet voor midden vorig jaar weer te voorschijn kwamen in het langzaam gestalte aannemende mu seum van de fratelli Passarelli. De broe ders wisten weliswaar niet helemaal wat er allemaal in de kisten zat, maar deze verrassing wisten ze architecto nisch handig te verbergen. Bovendien kan de leider van het museum, de Duit se archeoloog Georg Dalftrop, met zijn lego-achtig buizensysteem met weinig moeite in het museum alles weer ver plaatsen en veranderen. Uit de Vati caanse opslagplaatsen haalde dr. Dal- trop nog wat kunstwerken om de conti nuïteit van hetgeen toch maar toevallig bijeen kwam, te accentueren. De rode draad loopt nu van eopieën naar Griek se voorbeelden uit de Romeinse keizer tijd naar Romeinse sculptures uit de zelfde periode en naar reliëfs, urnen, grafaltaren en sarcofagen. In wat op een vliegende schotel lijkt is het werk nog aan de gang. Daar komen mozaïe ken uit de termen van Caracalla. Men zal ze kunnen bekijken vanaf een plat- Hoewel met zijn dichteres Noailles. Na de Montesquiou was hij een algemeen erkend „arbiter elegan- tiarum” geworden en Anna de Noailles meende dat hij haar tot de beste van haar werken had geïnspireerd. OP HET LYCEUM CONDORCET had hij het geluk, geniale vrienden te vinden, met wie hij enige revues sticht te, onder andere „Le Banquet”. Boven dien genoot hij het voorrecht, in de salons van zijn ouders en hun relaties enige groten der Franse litteratuur in levenden lijve te ontmoeten, bijvoor beeld Anatole France, die na de ver schijning van „Thaïs” grote populari teit genoot en in wie de jeugd een „op windende vernieuwer” zag. Prousts ro manfiguur Bergotte is een samensmel ting van de scepticus Anatole France en de geleerde, Henri Bergson, aan wie de Prousts door familiebanden waren gelieerd. De schrijver van „Le Crime de Syl vestre Bonnard” trachtte met zijn scep sis de jonge vereerder aan zijn voeten van zijn hang naar de bovenzinnelijke wereld te genezen, wat hem echter niet gelukte. Van France’s boek „Le Livre de mon Ami” heeft Proust gebruik gemaakt voor enige dramatische scènes in zijn „Recherche”. In France’s schildering van een overgevoelig kind dat in een bourgeois milieu opgroeit moet Proust zijn eigen kinderjaren hebben ontdekt. Groot als Prousts verering voor Ana- y^CHTER DE MUREN van het Vaticaanse museum heeft zich in alle stilte een revolutie voltrokken, die niet zal nalatten ver daarbuiten zijn invloed te doen gelden. Terzijde van het weinig inspirerende bouwwerk dat de Vaticaanse Pina- kotheek herbergt, is een laag modern gebouw verschenen dat uitloopt in iets wat op een net gelande vliegende schotel lijkt. EEN UITGESPROKEN AFKEER voelde France voor Prousts vriend, de excentrieke estheet, Robert de Montes quiou, door Proust op treffende wijze getransformeerd tot de groteske baron de Charlus, één der figuren uit zijn hoofdstukken „Sodom en Gomorrha”. Montesquiou stierf in 1921 en nam 40 jaar lang in de Parijse elegante we reld een voorname plaats in. Wat „fin- de siècle”-elegantie, exuberantie en snobistisch vertoon betrof, vond hij zijn gelijke niet. Hij spendeerde een vermo gen en een leven om te bewerken dat de wereld van hem een even hoge dunk zou krijgen als de graaf van zich zelf, maar aan het eind vond hij zich „onbegrepen, ongeliefd, onbekend en onvoldaan”. Doch zijn conversatie was briljant en waar hij verscheen, was hij het middelpunt. Afstammeling van zeer oude adel onder zijn voorvaderen bevond zich de ridder d’Artagnan, held stond voor de hertogin van Guer- mantes. Doch tot de elegante Parijse wereld van omtrent de eeuwwiseling behoorde hij slechts in schijn. In waarheid was hij reeds als lyceïst met heel zijn hart de litteratuur toege daan, verslond hij de werken van Hugo, Balzac, Gautier, Flaubert, de Saint Simon, Dickens en George Eliot. i. ■■-. y'-A'’ iii® - -

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1971 | | pagina 17