DichtErbij
prof. M. J. G.
D
TABOE OM
CENTRAAL
THEMA IN
WERK VAN
NU „OMZICHTIG DOORBROKEN"
„DE DOOD EN HET MEISJE”
I
Verhelderend essay
van
De Jong
over
probleem-Achterberg
|lli|
z
16
Mythe
Verhelderend
Onwerkelijk respect
-Fl w
ZATERDAG 31 JULI 1971
Erbij
99
(Onder redactie van Hein Steehouwer)
I
OOR VAKANTIE een wat late juli-aflevering van deze rubriek
Niet door gebrek aan inzendingen, want dat waren er verras
send veel. Dat aantal is vermoedelijk los gemaakt door de
publikaties over het bundeltje met gedichten uit deze rubriek en de
litteraire avond in de Waagtaveerne waar „iedereen iedereen ont
moette”. Er zijn nog steeds dichtbundeltjes beschikbaar tegen de
zelfde (lage) prijs van f 3,25.
I ^11^:^111^11
xooais ik
a
I
4
GERRIT ACHTERBERG
BEZINNING
ANNEMIEKE HUSSLAGE
STIL
MARLIES BOS
Volgens
HEIN STEEHOUWER
MARIA BRINK
YVONNE KOLDEWIJN
De rijmprent „Woord”, getekend door Siep van den Berg, uitgekomen in 1950.
wel gesproken van „het centrale the
ma” in zijn poëzie, een thema dat zou
bestaan uit het zoeken van contact met
Daarmee en er is reeds veel over geschreven verandert het inzicht in
het zogenaamde „centrale thema”. De dichtbundels hebben niet alleen het
meisje Bep tot onderwerp, maar zijn geschreven rond een verkeerd gericht
anima-complex, dat reeds veel eerder speelde. In het voor de „daad” ver
schenen bundeltje „Afvaart” schrijft de dichter reeds over de gedode geliefde.
Met anderen zinspeelt prof. De Jong er op, dat eens het opgeroepen noodlot
in vervulling had moeten gaan.
WIE OVER DIT VERSCHIJNSEL, een versie eigenlijk van het eeuwenoude
„De dood en het meisje” wil worden ingelicht, kan bij Gustav Jung en diens
anima-theorie evenzeer terecht als bij Denis de Rougemont in diens boek „Ken
Uzelf”, waarin het Tristan- en Isolde-motief bij een aantal schrijvers wordt
toegelicht.
In een ander gedicht is hijzelf de dode, die door de achtergebleven geliefde
wordt gewekt, een omkering dus van zijn „eeuwige motief”.
Achterberg, omstreeks 1930 en (linksboven) kort
voor zijn dood in 1962.
kelijke gang van zaken, want al in de
oorlogsjaren was er praktisch geen se
rieus lezer van Achterbergs poëzie of
hij wist wel ten naaste bij (zie Bever
sluis) wat er aan de hand was.
zen uit Avereest en andere inrichtin
gen, heeft hij hierbij betrokken.
DE STUDIE VAN prof. De Jong is
voor de Achterbergstudie een nuttig en
verhelderend boekje. Toch is het jam
mer dat de schrijver de kans voorbij
heeft laten gaan om het nog iets nutti
ger en verhelderender te maken. Hij
doorbreekt een taboe, maar hij doet dit
uiterst omzichtig. Kennelijk wil hij al
les vermijden wat zweemt naar sensa-
tiemakerij.
zijn dit
zegt ze,
Omdat het aantal inzendingen zo groot was, zal ik een inhaalprogramma op
stellen. De volgende aflevering komt dus zo snel mogelijk na deze, anders is
de stroom inzendingen niet bij te houden. Omdat de debutanten, die er ge
lukkig weer bjj zjjn, het meest benieuwd zjjn naar deze rubriek, volgen die
hieronder het eerst. De „ouderen” met overigens bijzonder waardeerbare
inzendingen komen dan in de volgende aflevering aan de beurt.
Voor de augustus-aflevering weer graag nieuwe gedichten binnen twee
weken aan: Hein Steehouwer, Kunstredactie Haarlems Dagblad, Grote Hout
straat 93, Haarlem, met in de linkerbovenhoek op de enveloppe „Dichterbij”.
Beslist je leeftijd erbij vermelden, want het is een rubriek voor jongeren en
de maatstaven worden aangelegd in verband met die leeftijd, die moet liggen
tussen 16 en 24 jaar.
In een vorige aflevering schreef ik al over een terugkeer bij veel jongeren
naar „vormvaste” maatstaven en herwaardering van een hang naar meer
romantiek.
Dat blijkt ook nu weer het geval te zijn bij een debutante van 19 jaar,
Annemieke Husslage, die eenzelfde levensgevoel vertolkt als men vindt bij
sommige vooroorlogse dichters. Dit geldt niet alleen de woordkeus als bij
voorbeeld „morgenrozenhout”, maar ook een zintuig voor het sprookjesach
tige in combinatie met natuurverering.
Duidelijk minder soepel in poëtische woordkeus, maar wel met een (al
thans in dit geval) diep gevoelde behoefte tot het uiten van een eenzaam-
heidsbeleving, waaraan het gedichtje zjjn waarde ontleent, spreekt Marlies
Bos zich uit. Ze is zeventien en daarom vermoedelijk niet gereserveerd
Kennelijk schrijft ze sterker vanuit haar noodzaak tot expressie dan uit be
hoefte typerend aan „woordkunst” te willen toegeven.
Nog een debutante in deze rubriek is de twintigjarige Maria Brink. Dit ge
dichtje koos ik om der wille van de eerlijkheid eerder dan om de dichter
lijke kwaliteiten. Die eerlijkheid gaat namelijk gepaard met een korte
woordenval en het is moeilijk met weinig woorden veel te zeggen. Eenvoud
in woordkeus valt in sommige gevallen en vooral als het motief zoals
hier tot de „vaste programma-onderdelen” behoort te prefereren.
Nog een nieuwe naam, maar niet van een debutante. Yvonne Koldewjjn
(24 jaar) schreef enige maanden geleden haar eerste verzen voor deze ru
briek onder de schuilnaam José van Hierden. Nu de schroom is overwonnen
mag vindt zij haar échte naam er wel bij. Die schroom is overigens
overbodig, want haar werk wint snel aan waarde. Zij bestrijkt in haar
onderwerpen een steeds ruimer gebied, waarop ze zich gemakkelijker be
weegt, zonder dat haar werk aan indringende gevoelswaarde inboet. Uit een
aantal gedichten koos ik er één, mede omdat het onderwerp van zo heel an
dere aard is, dan men meestal in deze rubriek vindt. Het is geschreven naar
aanleiding van de dood van een jong meisje.
Boordevol Liefde
een stukje geluk
uit jouw hand
een beetje begrip
aan de late kant
verkeken kans
een stroom ingehouden woorden
in een vuist vol vechtlust
een spoor uitgebarsten tranen
in een handje vol gemoedsrust
ik wil je terug
mijn ontdekte schat
ik heb je lief
zo lief gehad
HET TABOE WERD bij het leven
van de dichter gerespecteerd. Er werd
IN DE BESPREKING op deze pagina van het boek van prof. Martien
J. G. de Jong over de dichter Gerrit Achterberg is Hans van Straten aan het
woord, die de dichter persoonlijk heeft gekend. Uit bescheidenheid verzwijgt
hjj, dat hij als jonge Leidenaar tijdens de oorlog Achterberg heeft leren kennen
en zich met onder anderen Jan Vermeulen, heeft ingespannen om aan het werk
van de dichter meer bekendheid te geven dan het reeds had. Een der gevolgen
van hun inspanning was het bundeltje „Morendo”, in 1943 uitgekomen.
De straten
zijn stil
En stil
Is het hier
Alsof er
Geen mensen bestaan.
Hoe zou dat zijn?
Hoe zou het zijn
Geen mensen die praten
Geen mensen met ruzie
Geen mensengelach
Nee, helemaal niets
Ondanks mijn weerzin jegens mensen
Moet ik bekennen
Dat ook dat me gek zou maken.
EVENMIN ALS PROF. DE JONG doorbreekt Hans van Straten het taboe
geheel. Hij schrijft over de „verpleegster”, die de weduwe van Achterberg is.
Ik verklap geen geheim, dat deze Cathrien van Baak is, die al het mogelijke
heeft gedaan om Achterberg uit diens isolement als „verpleegde” te verlossen
en daarna alle zorg op zich nam om hem het leven voor zover mogelijk draag
lijk te maken. Zij kon dit doen, omdat ze hem kende uit zijn jeugd en meer
dan anderen de draagwijdte besefte van zijn neurotische inslag, die hem agres
sief tegenover meisjes en zichzelf kon doen zijn
Een verzachtende omstandigheid dus,
maar ook een omstandigheid die een
ander licht werpt op het drama. En
tevens een ander licht op wat nog al
tijd „het centrale thema” in Achter
bergs poëzie moet blijven heten
HANS VAN STRATEN
.van het meisje van zestien jaar
de borsten; neem ze maar,
je handen dorsten er naar.
NAGEL HAD GESCHREVEN: „De
mythe van het „centrale thema” kan
men vergeten. In de eerste plaats omdat
de gestorvene de geliefde niet was".
De Jong maakt aannemelijk dat er op
dit punt gerede aanleiding bestaat tot
twijfel. Achterberg had, hoewel ver
loofd, zeer waarschijnlijk een verhou
ding met zijn veertigjarige, door haar
man verlaten hospita. De Jong citeert
een gedicht, dat een herinnering bevat
aan de eerste bezichtiging van het kost
huis, met de omineuze regel: „We ston
den waar we eertijds zouden leven”.
Al in 1934 had Achterberg zijn in
trek in het huis genomen. De verstand
houding was op een gegeven moment
zo gespannen geworden dat hij het huis
had moeten verlaten. Maar hij was er
na enige tijd toch weer teruggekeerd,
naar de vrouw tegenover buren deed
voorkomen, omdat zij het kostgeld niet
kon missen.
Ik sneed mijzelf een fluit
van morgenrozenhout
waarmee ik tevens
in het bezit kwam
van het gouden gefluister der bomen
en van hun harde handen.
En ik speelde de vogels uit hun boomwoningen
en de paarden van hun haver weg
en zelfs wel eens mensen
Maar soms voel ik mij een kat
en wil ik klauwende nagels
en bang schreeuwende vogels horen
en alles kapot slaan!!!
dan leg ik stil mijn fluit
weg
en speel weer Handel
OSTGANGER schiet zijn hos
pita neer”, meldde met een
zware kop het Utrechtsch
Nieuwsblad van 16 december 1937.
De vorige avond had in een huis
aan de Boomstraat de 32-jarige
crisisambtenaar A. twee revolver
schoten gelost, één op zijn hospita,
één op haar zestienjarige dochter.
De vrouw werd in de linkerzij ge
troffen en overleed tijdens het
transport naar het ziekenhuis, het
meisje liep een niet-gevaarljjke
schotwond op aan de hals. De da
der, die zich nog diezelfde avond
bij de politie heeft gemeld, is niet
gestraft. Hij werd na psychiatrisch
onderzoek ontoerekenbaar ver
klaard en ter beschikking van de
regering gesteld, „om van harent
wege te worden verpleegd”, zoals
de gebruikelijke formulering luidt.
Deze „crisisambtenaar A.” was een
man die nu geldt als een van onze
belangrijkste dichters van de twin
tigste eeuw, Gerrit Achterberg. Hij
is jarenlang verpleegd, maar kreeg
in 1943 alweer zoveel vrijheid dat
hij overdag de inrichting Ende-
geest bij Leiden mocht verlaten.
HANS VAN STRATEN noemt „Afvaart” de eerste bundel van Achterberg en
werkt daardoor mee aan een ander taboe. In het genoemde Maatstafnummer
van 1964 is reeds melding gemaakt van een eerder bundeltje „De zangen van
twee twintigers”, gedichten van Achterberg en diens jeugdvriend Arie Jac.
Dekker. Maatstaf dateert het verschijnen foutief, twee jaar voor de eerste ge
dichten in De Gids van 1925. Het bundeltje verscheen echter in 1924. Het voor
woord van ds. A. Dekker, vader van de vriend, is namelijk gedateerd 10 no
vember 1924. Dit bundeltje is door Achterberg zelf echter zelden of nooit ge
noemd.
Intussen was er in snel tempo een
aantal dichtbundels van hem versche
nen alleen zijn debuut „Afvaart” ligt
vóór het gebeuren in Utrecht en
zijn faam begon zich snel te versprei
den. Vooral het nog tijdens de oorlog
verschenen essay „De dichter van de
sarcophaag” van Bertus Aafjes, in 1948
gevolgd door de bundel „Commentaar
op Achterberg”, van verschillende
auteurs, heeft zijn poëzie in ruimere
kring toegankelijk gemaakt.
Na het verscheiden van de dichter is
het zwijgen over deze zaak het eerst
doorbroken door Simon Vinkenoog in
een artikel in de Haagse Post. Dit was
aanleiding om bij een Achterberg-num-
mer van Maatstaf, dat in 1964 is ver
schenen, de Leidse criminoloog prof,
mr. W. M. Nagel (de dichter J. B.
Charles) een voorwoord te laten schrij
ven, waarin de voornaamste feiten kort
en zakelijk werden weergegeven. Ken
nelijk een concessie aan de openbare
mening, gezien ook Nagels aanteke
ning: „Dit is voorlopig voldoende”.
de overledene („en nochtans moet het
woord bestaan/dat met u samenvalt”),
maar bijzonderheden werden niet ver
meld. Een kiese, maar ook wat onwer-
Duidelijk ook in die typische jeugdwerkjes komt Achterbergs hang naar de
dood naar voren, bijvoorbeeld het méésterven met de geliefde als in deze
regels over een begrafenis: „Ze sleepen de liefde van mij óók mee, z’is ge
storven, een schoone doode”.
Gisteren nog speelde je in de zon
vrolijk en onbezorgd
met een lach
diep in je blauwe ogen.
Nu ben je bleek en stil,
een stilte die ik niet begrijp!
Je tere blonde haar omringt je ogen
waaruit het licht geweken is.
Je liet me achter met een diepe wond
die geen dokter ooit kan helen.
Misschien God?
Ik weet het niet!
Na de oorlog is Achterberg getrouwd
met een verpleegster. Zij woonden
eerst in de Achterhoek, later bij Leus
den, waar hij in 1962 aan een hartaan
val is overleden. Tot op dat moment
was er van het drama in zijn leven
door niemand in geschrifte gerept (be
halve door Martien Beversluis, die in
1942 in het naziblaadje „De Misthoorn”
een vuile aanval deed op de toenmalige
poëzie en daarbij vermeldde, dat Ach
terberg „de dochter van zijn hospita
had doodgeschoten”.
De situatie werd nog gecompliceer
der door de aanwezigheid van de 16-
jarige dochter. De Jong heeft verschei
dene relevante gegevens van haar ver
nomen. In elk geval blijkt de bekende
cyclus „Zestien”, opgedragen aan
„Bep”, op haar te zijn geschreven.
Dit valt in hem te prijzen, maar nu
blijven de feiten toch nog in de sche
mering, in plaats van in het licht dat
hij er op wil laten schijnen. Wat hij
in elk geval had moeten achterhalen,
nu hij toch eenmaal op het speurders-
pad was gegaan, was, dat de dichter
toen hij in het bijzijn van de vrouw
zijn revolver te voorschijn haalde, de
bedoeling had zelfmoord te plegen. Pas
toen de vrouw het raam opengooide en
luidkeels om de politie begon te roepen,
richtte hij het wapen op haar.
De Jong moeten we in die
„ze” in de derde regel de moeder zien.
Dit lijkt mij een twijfelachtige inter
pretatie. Er is geen enkele reden om
aan te nemen dat „ze” iemand anders
is dan de zestienjarige zelf.
Daarmee heeft prof. Martien J. G. de
Jong blijkens zijn studie „Bewijzen uit
het ongerijmde; het probleem-Achter
berg” (Nijgh en van Ditmar) geen ge
noegen genomen. Hij heeft, nu ook op
litteratuur-wetenschappelijk n iveau,
het taboe doorbroken en een beschou
wing gewijd aan dit centrale thema, dat
wil zeggen aan de relatie tussen de re
volverschoten in de Boomstraat en
Achterbergs poëzie. Ook de postuum
verschenen bundel „Blauwzuur”, ver-
a-
g|