SIR WALTER SCOTT twee eeuwen na DichtErbij zijn geboorte Hartstochtelijk voelende Schot schiep Ivanhoe Absurdisme bij Ionesco en Jarry Informatie levens over schrijvers in roman van korte verhalenbundel en FRANSE LITTERATUUR 17 ZATERDAG 28 AUGUSTUS 1971 Erbij Jeugdheri nnering Mysterie Beeldspraken „Gouden eeuw” Wielerwedstrijd Leven voor litteratuur SIR WALTER SCOTT 1 SIM TEUNISSE. II lil IV ALFONSA ZWART BLOEM WVWWWWWWWWWWWWWWWWWWWMWUV» AAAAAAAArtAA/VlAAAAAAAAA/WVWVVWVVVVVWVV MARIANNE GERRITS GERRIT BAKKER. BAS BAAN is weer terug na zijn studieverblijf in Los Angeles. Vanaf nu is hij als initiatiefnemer bij het ontstaan indertijd van deze rubriek natuurlijk weer betrokken bij het kiezen en commentariëren van de gedichten. Zoals voorheen berust de redactie dus nu weer bij hem en Hein Steehouwer. EERST WAT correspondentie, een briefwisseling die overigens in deze rubriek ongebruikelijk is, maar nu noodzakelijk. Een meisje van 17 jaar, schrijvende met lichtblauwe ballpoint, wil graag debuteren in deze rubriek. Ik kan haar naam niet noemen, want ze wenst uitsluitend onder pseudoniem mee te doen. Wel dat kan, maar dan moet ik die schuilnaam kunnen lezen. Het begint met Jannie, maar de rest is onleesbaar. Zou ze zich willen melden mét haar adres, dat ook ontbreekt. Was dat er geweest, dan was dit verzoek als brief aan haar gericht geweest. Raoul Kleyn stuurt, ook zonder adres, gedichten in die ons wel treffen, maar voor meer dan de helft onleesbaar zijn door een moeilijk hand schrift. Graag opnieuw inzenden, liefst getypt Dat is iedereen overigens aanbevolen, en dat bij voorkeur op één zijde van het papier. ALFONSA ZWART is het pseudoniem van een meisje van negentien, dat sinds heel kort gedichten schrijft We plaatsen er enkele, omdat haar resultaten zeer opmerkelijk zijn om twee redenen. De eerste is het diepe doorgraven in een heel moeilijk thema, eenzaamheid en dood, dat door anderen liefst wordt vermeden. De tweede reden is de grote direct heid van de gedichtjes binnen een zo korte woordenval, een geïnspi reerde bondigheid, die bij een debutante nog sterker treft Er ligt een geestelijke worsteling aan ten grondslag. IN EEN ANDERE meer gewone zin komt de dood vaker als thema voor, dan hierboven het geval is. Bijvoorbeeld in verband met de natuur. Wie kent niet van Kloos „Ik ween om bloemen in de knop ge broken”. Dit thema inspireerde een debutante, Gerian Dijkhuizen (negentien jaar) tot het vers: MARIANNE GERRITS van zestien zegt het met een „schijndood” binnen een natuurgebeuren. Haar laatste kreet in haar gedicht, waarin ze schijnt te willen ondergaan, is juist een oproep tot leven, „liefde uit dood gewonnen”. We plaatsen het, omdat het opmerkelijk geestig is binnen een volgehouden beeldspraak, waaruit veel spontane eenvoud en levenswarmte spreekt. Het is moeilijk uit verzwegen woorden te kruipen zolang de mensen de sleutel van de eenzaamheid verborgen houden. De geur van zoete dagen zal mij eens voorgoed bedwelmen, als ik de smaak verloren heb. Ik worstel met mijn woorden om tussen jouw zinnen te komen. Wanneer zal ik weer kleuren zien die het zwart vernietigen? In de beschrijving van deze ideale wijk vindt men nog niets ongewoons; welijks andere contacten had gehad dan met de punten van de speer. Als romancier bezat Scott evenwel formidabele kwaliteiten. In zijn meest pas in de volgende alinea komt het absurde om de hoek kijken. „Dat is hier, in deze buurt gewoonte, zei mijn metgezel, de gemeentear- chitect tot mij, het is hier altijd mooi weer. De grond is hier dan ook zeer duur verkocht, de villa’s met de beste materialen gebouwd: het is een wijk van gegoede, vrolijke gezonde en vriendelijke mensen”. Ionesco blijkt de belofte van de ad vertentie letterlijk te hebben opgevat. In de betreffende villawijk is het al tijd mooi weer, de mensen zijn er niet alleen in goede doen maar ook vrolijk, gezond en vriendelijk. Natuurlijk is het niet noodzakelijk om bij deze beschrijving van de villa wijk aan een advertentie te denken. De laatste jaren vóór zijn dood op 21 september 1832 betaalde hij, als gevolg van het bankroet van zijn uitgever, een enorme schuld af. Zijn droom, een nieuw huis „Scott of Abbotsford’ te stichten, ging bij gebrek aan zonen niet in vervulling. Ik plukte je af zonder te weten hoe dood ik je maakte je kijkt me nu aan zonder te weten hoe blij je me maakt. GERIAN DIJKHUIZEN Hoe zou ik nog kunnen lachen tegen de mensen als ik mijn masker heb af gezet nadat zij voortdurend mijn tranen hebben opgeroepen de mensen De volmaakte wereld die in de aanhef van het verhaal wordt opgeroepen is ook op te vatten als de wereld van de kunst. Het lijkt me toe dat deze sug gestie van volmaaktheid, eén sugges tie die bij uitstek litterair is, een be langrijke factor is in de absurde we reld van Ionesco. Bij hem is het vol maakte echter niet iets dat de men- OP ZIJN BEST IS Scott als zijn figuren doordringen in de „Hooglan den”, waar hij een sfeer schept van spanning, ontzag en mysterie. Het be wuste maakt hier plaats voor het on bewuste en de illusie van de vrije wil voor een noodlotssfeer. Een grens wordt overschreden van de realiteit naar het romantische; van het bere kende heden naar het impulsieve ver leden. OOK DEZE AFLEVERING verschijnt weer vlug, omdat de stroom gedichten gelukkig blijft aanhouden. Eigenlijk zou „Dichterbij” iedere week moeten verschijnen om in dit opzicht bij te blijven. Deze keer laten we de debutanten maar weer voorgaan. De „geoefenden” moeten dan maar even ook geduld oefenen. Natuurlijk willen we de debutantenstroom evenmin indammen en daarom, als steeds: inzenden aan Hein Steehouwer, kunstredactie Haarlems Dagblad, Grote Hout straat 93, Haarlem, met in de linkerbovenhoek van de enveloppe „Dichterbij”. Ouder dan 24 jaar en jonger dan 16 behoeft men beslist niet in te sturen, het is een jongerenrubriek. HOEWEL HET ABSURDE in de moderne litteratuur een van de moei lijks! te omvatten begrippen is en het in het bestek van een recensie on mogelijk is er definitieve uitspraken over te doen, bieden beide nu versche nen boeken toch een goede aanleiding in die richting een poging te doen. De bundel van Ionesco is wat dit aangaat waarschijnlijk het interessantst; het bevat niet alleen een aantal korte ver halen die zeer verwant zijn aan de to neelstukken van deze schrijver, het bevat ook een veel persoonlijker tekst, een verhaal dat geheel is opgebouwd uit dagboekfragmenten. Van ontelbare jongeren hebben de konen gegloeid bij het lezen van de avonturen van „Sir Wilfred van Ivan hoe”, onterfd door zijn vader, Cedric of Rotherwood, om zijn liefde voor de Lady Rowena, die hem kroont als hij incognito overwint in het toer nooi van Ashby, waarna hij gewond liefderijk wordt verpleegd door Re becca, even barmhartig als haar vader, Isaac van York schraapzuchtig is. De sfeer en geest van voorbije eeu wen zijn voortreffelijk weergegeven in tal van figuren, onder anderen Gurth, de zwijnehoeder, Wamba de hofnar, en Ulrica, die omkomt in de vlammen van Torquilstone, is één van die half-profe- tische, 'half heksachtige figuren die hij graag uitbeelde. De wijze waarop hij in zijn werken conflicten benadert, is allesbehalve ro mantisch. De manier bijvoorbeeld, waarop hij in „The Heart of Midlothi an” dat als zijn beste „Schotse” roman wordt beschouwd de hertog van Argyle als „deus ex machina” laat bemiddelen tussen de simpele Jeannie Deans en de wetten van „Whitehall” heeft veel kritiek uitgelokt. populaire echter niet zijn beste werk, het in 1820 verschenen „Ivan hoe”, legt hij voor het eerst het decor in het Engeland van de dagen van Richard Leeuwenhart. de, koppige Hooglander enerzijds en de „beschaving, orde en vooruitgang” brengende Engelsman anderzijds. Het beschaafde Engels van de ontwikkelde Edinburgher wordt in deze romans af gewisseld door Schots dialect. Ten onrechte heeft men Scott aan het hoofd van de romantische bewe ging in Engeland gezien. Doch, hoewel een groot dromer, had hij weinig van de zuchtend neerzittende romanticus. Zeker kende hij het nostalgisch ver langen naar de „Gothische” Middeleeu wen en ook naar dat oude Schotland dat met het machtige Engeland nau- DE TEKST die getiteld is „Lente 1939” en die is opgebouwd uit dagboekfrag menten laat een heel andere Ionesco kennen dan de verhalen uit „De foto van de kolonel”. Het dateert uit een vroegere periode dan de verhalen en bevat er nog niet de absurde elementen van. Het best kan men het opvatten als de strijd van de schrijver met wat hij ergens noemt „de duivel van de littera tuur”. De fragmenten waaruit het ver haal bestaat zijn evenzovele pogingen iets vast te leggen van de jaren die de schrijver als kind op het platteland heeft doorgebracht. Op de achtergrond speelt steeds de dreiging van de tweede wereldoorlog mee en zoals kan blijken uit de volgende overpeinzing zag Iones co al jong de betrekkelijkheid van de dingen: „Alles welbeschouwd, Frankrijk of Duitsland, waarom je daarover zor gen te maken: christendom, heiden dom, collectivisme, individualisme, voorbijgaande vormen, overgang. Enkele miljoenen doden meer of minder op de miljarden menselijke wezens die geleefd hebben en die zullen leven.En die toch in ieder geval, vroeg of laat, steeds te vroeg zullen sterven. Ik zou over niets meer willen horen spreken HET ABSURDE in de verhalen van Ionesco lijkt vooral te bestaan uit het letterlijk opvatten van bepaalde beeld spraken. Het titelverhaal van „De fo to van de kolonel” geeft hier een mooi voorbeeld van. Het verhaal begint met een beschrijving van een villawijk waarvan de ingrediënten zo lijken te komen uit de advertentie van een of andere bouwonderneming: „Ik was naar de mooie wijk gaan kij ken”, schrijft Ionesco, „met hel witte huizen, met kleine bloeiende tuinen eromheen. Langs de brede straten stonden bomen. Nieuwe, heel dure auto’s stonden voor de deuren en voor de ingangen van de tuinen geparkeerd. De lucht was helder, het licht blauw. Ik trok mijn jas uit en nam hem over mijn arm”. VAN DIT JAAR AF ontwikkelde Scott een verbazingwekkende produkti- viteit en zijn omvangrijke oeuvre schiep hij in knap achttien jaren. Jaar na jaar werd naar een nieuwe roman van Scott even reikhalzend uitgekeken als later naar een nieuw werk van Dickens. Zijn „Schotse” romans ontstonden uit zijn nostalgie naar de dagen van Schotlands „Gouden Eeuw”. In Scott leefde een conflict tussen de ongerem- VAN EEN APPEL.... uit zaad tot vrucht viel ik niet ver als appel van de boom met een blos van d’r op en d’r an vurig in elk geval verreweg op-eetbaar bied voor mij een rijpe prijs voor ik tot stekkie rot glans me voor je me eet dan eerst nog even schoon appel in de hand wrijf m’n bolle wangenblos vuurrood om en om met zorg uit zorg tot een spiegel op m’n vel neem me voor de ogen in de vingers van je hand en bijt me eet verkauw herkauw me Een verwijt dat Scott van de zijde van moderne lezers zal treffen is, dat hij tot het uitbeelden van een echte passie niet in staat was en dat zijn pen evenmin trouwens als die van Dickens nimmer de sex heeft be roerd. Dit deed geen gentleman uit de beste kringen van Edinburgh. Wij moeten hem echter nageven, dat hij door en door „gezond” was. Het uit beelden van het ziekelijke, afwijkende, lag hem niet. Zelden stond een schrij ver vóór, of na hem, dichter bij de gewone man. „De foto van de kolonel” een ver haal dat een veel dreigender afloop zal hebben dan het begin ervan doet vermoeden, legt een direct verband tussen deze ideale wereld van de kunst en de wereld van de rijken. De kracht van Ionesco ligt erin dat hij de zo tal rijke tegenstellingen die hij aantreft op dit terrein tot in het absurde door trekt. In het niemandsland dat zo ont staat weet hij de suggestie te geven van iets dat men, als het niet zo ver dacht zou klinken, onschuld zou noe men. „LE SURMaLE” de roman van Jarry die als „Superman” in vertaling ver scheen, vond ik minder verrassend dan het proza van Ionesco. In deze roman vindt men weinig of niets terug van de laconieke vanzelfsprekendheid van de toneelstukken van Jarry. Het absurde schuilt in dit boek minder in de stijl dan wel in de avonturen die de personen er van beleven. Een van die avonturen gaat over een wielerwedstrijd die een mens aangaat met een lokomotief. Dank zij de uitvinding van een bepaald soort voedsel, het zogenaamde Perpetual Mo tion Food zou de wielrenner de wed strijd hebben gewonnen, indien zijn snelheid niet zo groot geworden was dat hij in het niet verdween. Zowel de uitgave van „De foto van de kolonel” als van „Superman” bevat ten veel interessante informatie over de schrijver. Aan „Superman” is boven dien een nawoord toegevoegd van de vertaler Gerrit Komrij. Naast enige op merkingen over de roman bevat dit nawoord enige anekdoten uit het zo be wogen leven van Jarry. sen een voorbeeld geeft voor het da gelijks leven, het is eerder iets ver dachts. ELT IEDERE STERVELING onder zijn voor vaderen een bonte mengeling van karakters en bestemmingen, in het bijzonder was dit het geval bij Walter Scott, die 200 jaar geleden op 15 augustus ter wereld kwam als zoon van de rechtskundige Walter Scott en Anne Rutherford. Zijn voorvaderen vormden een bonte rij heiligen, zondaren, geleerden, sportsmen, krijgers, geestelijken, doctoren, Jacobijnen en Kwakers. Kort na Walters geboorte verhuisde het gezin, dat in de ongezonde omgeving van de „College Wynd” een bergpad waar hopen afval lagen te rotten en adellijke kinderen barrevoets door de goot liepen zes van de acht kinderen had verloren, naar een gezonder om geving, bij geurige weilanden, langs de boorden van de Perth. IN TEGENSTELLING tot de strenge echtgenoot, bezat de moeder, klein, wijs en vriendelijk, een uitgebreide kennis van oude balladen, zegswijzen en verhalen. Erfde Walter van de vader zijn we reldse ambities en koele berekening, de moeder bracht hem de liefde bij tot het oude Schotland, dat na de Unie met Engeland en de slag bij Culloden hard bezig was te verdwijnen. Voor Walter deed zij het recente verleden herleven en zij opende hem de wereld der poëzie. Met haar 80 jaren vormde zij een brug tussen vele generaties: in haar jeugd had zij een man gekend die getuige was geweest van Cromwells intocht in Edinburgh en in haar ouder dom beleefde zij „Waterloo” en Wel lingtons intocht te Parijs. Walter was anderhalf jaar, toen hij een verlamming kreeg in het rechter been. Ter genezing zond men hem naar de boerderij van zijn grootvader, in het groene dal van de Tweed, waar hij gezondheid opdeed en de robuuste op gewektheid die hem zijn leven zou bijblijven. Als achtjarige in de ouderlijke wo ning teruggekeerd, deed hij ouders en bezoekers door zijn zeldzame belezen heid versteld staan. De verlamming waar hij aan leed en die ook de wateren van Bath niet hadden doen genezen, verbitterde hem niet, zoals zij dat Byron zou doen. Op het college te Edinburgh was geen spel hem wild genoeg, geen boom te hoog. Hij groeide op tot een stoutmoedige ruiter. Ook tot een stevig drinker, want in het Schotland van die dagen werd van een vijftienjarige verwacht dat hij dronk als een „gentleman”. Walter hield van vrolijk gezelschap, dat hij vond in Edinburghse clubs, waar hij een tijdlang de bijnaam had „Colonel Grogg”. T'X E MEULENHOFFREEKS, de serie van smalle niet al te dikke I J boekjes die enige jaren geleden door de gelijknamige uitgever werd opgezet, lijkt wat de Franse litteratuur betreft, een voorkeur te hebben voor wat minder bekende werken van overigens zeer bekende schrijvers. Na de verhalenbundel „Ketterpaus en Cie” van de dichter Guillaume Apollinaire, verschenen nu een roman en een verhalenbundel van de toneelschrijvers Alfred Jarry en Eugène Ionesco. Van Jarry ver scheen de roman „Le surmale” in vertaling, van Ionesco de bundel „La photo du colonel”. Geen van beide schrijvers werd bekend om dit werk; Jarry oogstte zijn grootste roem met toneelstukken als „Ubu Roi”, Iones co met stukken als „La cantatrice chauve” en „La legon”. Tussen het toneelwerk van beide schrijvers bestaat een niet geringe overeenkomst. Jarry die zijn bekende stukken schreef omstreeks negentienhonderd wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van wat men later „le théatre de l’absurde” zou noemen, Ionesco als de schrijver die dit toneel van het absurde bijna een halve eeuw later weer opnam en een zeer brede weer klank vond. DE WARE OPLEIDING vond Scott echter in zijn avonturen met boeken. Hij las Ossian, Tasso en Ariosto en kende Spenser van buiten, zoals zovele oude balladen, want hij had een bij zonder taai geheugen. Sterk onderging hij de invloed van Percy’s „Reliques of Ancient Poetry”. Er is wel beweerd dat Scott zonder de verlamming in zijn been geen schrijver was geworden. Doch toen in 1826 de debacle hem trof van het bankroet van zijn uitgevers huis, schreef hij zijn schoonzoon en biograaf Lockhart, dat hij de letteren voor geen tienvoudig inkomen zou hebben opgegeven. Hoewel hij op 17-jarige leeftijd de studie der rechten begon, verpandde hij zijn hart geheel aan de litteratuur. Als zovelen van zijn tijdgenoten kwam hij diep onder de indruk van de Duitse romantici; ook van Goethe’s „Werther” en „Götz von Berlichingen”. Na zijn benoeming tot Sheriff van Selkirkshire kreeg hij ruime gelegen heid tot het vergaren van oude Balla den en het opdoen van topografische kennis van het „Border”-landschap, waarin later het decor van zijn „Schotse” romans zou liggen. Scott vertaalde Bürgers „Leonore” en later Goethe’s „Erlkönig” en schreef in 1805 zijn eerste werk „The lay of the last Minstrel”, waarop „Marmion” volgde en in 1810 „The lady of the Lake”, gevolgd door tal van andere dichtwerken, waarin hij echter niet de diepere emoties wist te wekken als een Burns of een Byron. Inziende, dat hij de laatste nimmer zou kunnen evenaren, nam hij het wijze besluit, zich op het schrijven van romans toe te leggen. In 1814 toonde hij in „Waverley” zijn buitengewone talent.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1971 | | pagina 17