Johnsons „Jahrestage Poëzie uit de 13e eeuw in eminente vertalingen De fantastische wereld van J. J. R. Tolkien I „IN DE BAN VAN DE RING” EN ZIJN VELE VOORLOPERS 1 ■I O Litteraire kanttekeningen i I 6 ZATERDAG 18 SEPTEMBER 1971 Bewustwording 3 Devotie en roes Ontluikend voorjaar I 4 V Fascinatie V ergelijkingen Uit de Edda T J AN DE VROEGSTE TIJDEN AF heeft de mens y het verlangen gevoeld, de wereld van alledag, met zijn plichten, moeiten en sleur te ontvluchten, om in gedachten te reizen naar verre, vreemde lan den, die volgens Herman Melville op geen enke le landkaart zijn te vinden. Als kind reeds luisterden we graag naar sprookjes en op school werd trage kin deren de raad gegeven, naar „Luilekkerland” te gaan, waar gebraden kippetjes zouden rondlopen en de vogels je zo in de mond vlogen. Het verlangen naar vreemde, fantastische werelden is van alle tijden en alle volken. De Duitsers hebben hun „Nibelungenlied” en de Fran sen de sprookjes van „Moeder de Gans” van Charles Perrault: de Spanjaarden hun „Poéma de mio Cid” en „Don Quichotte” en dat alles wordt misschien over troffen door de verhalen uit de „Duizend en Eén Nacht” en de „Vijf Boeken” Panchatantra in het Sans krit. De oude Grieken lazen van de heldendaden van koningen, góden en halfgoden in de „Odysseus” en de „Ilias” van de blinde dichter Homerus, wiens mythi sche wereld met de schone Helena reeds lang was ver gaan, toen latere dichters zongen van Roeland en Charlemagne in de „Chansons de Geste”. Ook de kin deren en volwassenen van deze tijd kennen het verlangen de stenen steden, vol lawaai en vuil, te ont vluchten en zich te ontspannen in een rijk van fantas tische landschappen en vreemde wezens, ergens „aan het einde der wereld”, ver van een materialistische, vercommercialiseerde „beschaving”. T T IT OVER VERSCHILLENDE VERSPREID en in kleine oplagen ver- verschenen bundeltjes dertiende-eeuwse Italiaanse poëzie in ver- taling van hemzelf en Dolf Verspoor stelde W. van Elden onder de titel „Lente in Italië” (Uitg. L. J. C. Boucher, Den Haag) een even emi nente als representatieve keur samen, aangevuld door herdichtingen van P. C. Boutens, H. W. J. M. Keuls, Nico van Suchtelen en Hélène Nolthe nius, met als introductie en meesterproeve van geestelijke poëzie Gezelle’s onvolprezen Zonneloflied van St. Franciscus en hoofdstuksgewijs door Van Elden toegevoegde kernachtige inleidingen. Bijna een eeuw na Dante Gabriel Rossetti’s befaamde vertaalbundel „The Early Italian Poets”, die in Gardners editie terecht vermeld staat als „een mijlpaal in de geschie denis van de litteraire banden tussen Engeland en Italië”, bezit Neder land eindelijk een kwalitatief minstens gelijkwaardig, zo niet ten dele superieur pendant, al is deze verzameling dan ook van heel wat beperkter omvang. Verslingerde lezers ■k Eli Erbij I DOLF VERSPOOR W. VAN ELDEN C. J. E. DINAUX. J. R. TOLKIEN van 1. En verder moet worden !9 „Kenil- nog vele UIT HET BOVENSTAANDE blijk dat het werk van professor Tolkien geenszins zonder precedent is. Critici tebben aangetoond dat Tolkien veel heeft geput uit de Edda, één der meest fascinerende boeken uit de wereldlitte ratuur, één der oudste uit de Noorse litteratuur. 7. n Giacomo da Lentino, die wel het hoofd van de Siciliaanse School is genoemd, in de andere toonsoort van charmante welluidendheid een canzone gedicht, dat Van Elden vermeldt het ook opvallende gelijkenis vertoont met de inzet van Gorters Mei: „klein liedje, ga nu zingen - nieuw over nieuwe dingen”, en zo was het nieuw en origineel, hoeveel kunstig maakwerk er ook uit zijn notariële pen vloeide. Maar de volkstaal werd losgezongen, in tenzoni (poëtische samenspraken), beurtzangen, wachterliederen, refreinzangen, tot in de volheid van wat Dante de „dolce stil Nuovo” noemde: sonoor geluid in schone vorm, waarin voor de vereerde Vrouwe de liefde bezongen wordt. Drie dichters wisselen er in sonnet- liefde voor de middeleeuwen, doch een volgend door hem uitgegeven werk was van heel andere aard. Het heette „The Hobbit”, een soort sprookjesboek voor kinderen, dat ook in Nederlandse vertaling verscheen. TOLKIEN VOELDE ZICH gefasci neerd door talen, in het bijzonder door het Engels van de middeleeuwen, waaruit hij nog kort geleden „Sir Ga wain en de Groene Ridder” in moderne Engelse verzen omzette. Het is mis schien niet zo algemeen bekend, dat ook de schrijver van „Alice in Won derland” een nogal timide Engelse prof was, die op een hete 4e juli op een boottocht over de Godstow de kinderen van een vriend had zoet te houden. Dit is thans op één jaar na 110 jaar gele den. Het is duidelijk dat Tolkien de voetsporen van deze overbescheiden professor Dodgson heeft gedrukt, doch ook nog vele andere. Bijvoorbeeld van de schrijver van het kinderverhaal „Peter Pan” en van de auteur een deftig secretaris van de Bank van En geland van „The Wind in the Wil lows”. IN EEN FEL en chaotisch bewogen tijd, gedurende één van de voor de mensheid beslissende momenten waar in een cultuur sterft en een cultuur geboren wordt, bloeit een poëzie, een kunst, een levensbewustzijn op waar aan enkele eeuwen zich zullen kunnen voeden. Strijd vooral: strijd tussen kei zer en paus, Welf en en Ghibellijnen, grote heren en plebejers, aanzienlijke families onderling, steden onderling, zo verbeten dat soms rivieren rood zijn van bloed. Strijd tussen Etrusken en Latijnen, boetelingen en levensge nieters, corrupten en zuiveraars, oor- logszuchtigen en vredestichters, mystici en rationalisten, ketterjagers en ket ters. Tijd van wraak en liefde, moord en vrouwenverering, devotie en levens- roes, ondergangsangst en eeuwigheids- geloof, gevestigde hiërarchie en per soonlijke waardigheid, deemoed en re bellie. En in die geweldige en geweldda dige gisting, dóór die gisting wordt in de middeleeuwse nadagen een nieuw menszijn geboren, opgang uit onder gang, leven uit dood, lente uit winterse verstarring. Dat lentegevoel was bij de francis caan Jacopone da Todi ver te zoeken: diep-verontrust door het onheil van de tijd, opstandig tegen alle afdwaling van het puur-spontane geloof, ook al trof die rebellie de Heilige Stoel en clerus, fulmineert hij tegen zowel „godgeleerde leugenpraat” als klassiek- wijsgerige denkscholen, en zijn stem wordt donker en vol dreiging (voor treffelijk in onze taal verklankt door Hélène Nolthenius) waar hij in een apocalyptisch gedicht de hebzucht, de geleerdheid en de valse profetie ver oordeelt als driekoppig „Ondier”, dat deze wereld reddeloos ten gronde richt: ,,’k Zie de aarde in haar voegen bre ken”. TOLKIEN’S FANTASIEWERELD, de „Middle Earth” lijkt verdacht veel op de (Engelse) middeleeuwen. Zelf erkent hij ook de invloed van Rider Haggard’s „She”, doch zijn magnifiek vertelde verhaal is ook vergeleken met de wer ken van Milton, Dante en de Gebroe ders Grimm. Velen zijn het erover eens, dat een werk op deze schaal en op dit niveau niet werd ondernomen sinds Spenser’s „Farie Queene”. Deze ook die in die navolging oorspronkelijk waren van toon en beeld en ritme, nieuw genoeg om school te maken de Siciliaanse School, zoals Dante de ze jonge dichtkunst noemde en ruim baan maakten voor een levens poëzie: speels, fris, sierlijk, melodieus, zinrijk, ook spottend-parodistisch soms en grimmig-kritisch vaak, maar in al die schakeringen zich met toenemende vormkracht onderwerpend aan de streng-besloten, harmonische structuur van het sonnet, dat toen en daar werd geboren. Grote schrijvers zijn in de regel ook formidabele lezers en voordat Tolkien in 13 jaren zijn eigen imaginaire we reld schiep, een verhaal van een half miljoen woorden, had hij uit tal van bronnen kunnen putten. Want het ver langen dat Tolkien voelde, een stad als Manchester, met zijn roet en donkere fabrieken te ontvluchten, werd gedeeld door vele anderen die met lede ogen het begin van de industriële revolutie zagen. Bijvoorbeeld Walter Scott, van wie wij dit jaar de 200ste geboortedag herdenken en wiens verhalen uit de middeleeuwen: „Ivanhoe”, worth” en „De Talisman” lezers vinden. DAT WAS LATER IN zijn leven, later ook in de eeuw. Eerder had ONTWIKKELING BETEKENT be wustwording van levenstegenstellingen: in de poëzie van dit duocento roept het „pluk de dag” het „gedenk te sterven” op, de liefde het doodsbesef, (de „diepe scheur in het hart”, waar Dolf Ver spoor in een meesterlijke vertaling van Cavalcanti van dicht), de lofzang het spotlied: een „scheldsonnet” van Rusti- co di Filippi is (en blijft onverminderd in de herdichting van W. van Elden) een fel-satirische „cartoon” van het genus mens. Stem en tegenstem: een halve eeuw later lokt een sonnetten krans waarin de levensgeneugten van de welgestelden worden bezongen een gelijk aantal klinkgedichten uit op de ellende van de ges joch te jongens. In de sonnettencyclus, een twaalfdelige jaar krans „De maanden onzer jaren” van Folgore da San Gimignano (vertaald door Dolf Verspoor) een kleurige geu rende, fonkelende aaneenschakeling van sybaritische genoegens van maand tot maand, in „De twaalf magere ja ren” van de zwerver-liedj eszanger Cenne de la Guittara (door W. van Elden herdicht) de schampere bittere misère van de armoedzaaier, op een kwasi-badinerende, satirische toon. Twaalf sonnetten lang volgt de „volks man” Cenne de „praalhans” Folgore op de voet, van strofe tot strofe, rijm tot rijm, beeld tot beeld, en geeft hij zijn tegenvoeter lik op stuk. Zalen met knappend hout worden holen vol rook, een fonkelende fontein verandert in een gore poel, in de plaats van de dadels en jonge most bij de één mis pels en water bij de ander. Ook dat is Italië’s dertiende eeuw. ITALIë’S DERTIENDE EEUW, het duocento: een lente. „Hier”, schreef en dichtte Dante, „hier begint het nieuwe leven la vita nuova”. Noordelijk was het al eerder voorjaar geworden. Duit se meesterzangers, Provenpaalse trou badours, Noordfranse trouvères had den de volkstaal tot poëzie gezongen. Vaak letterlijk gezongen, want niet alleen werd de dichttaal muzikaal, de wereldlijke muziek vond daarvoor een eigen klanktaal die, op schrift gesteld, van hof tot hof, van burcht tot burcht kon gaan. Zo kwam dan dat nieuwe al zuidelijker en eindelijk naar Sicilië, waar het aan het „muziekhof” van de Germaans-Italiaanse Hohenstaufenkei- zer Frederik II in een vruchtbare bo dem viel. Epigonen, die vingervlug ge noeg waren om het jonge dichtinstru- ment behendig te bespelen, waren er genoeg. Maar onder hen waren er toch bewering houdt echter een ontkenning in van het genie van Sir Walter Scott en vele anderen. Eén der herscheppers van oude fan- tastische-heroïsche en epische verhalen was William Morris, zowel een dromer als een actief man van verfijnde artis tieke smaak. Ook hij kon zich bij de donkere, satanische fabrieken die aller wegen in naam der vooruitgang wer den opgericht niet gelukkig voelen en blikte, evenals Scott, nostalgies terug naar de middeleeuwen. Op 24-jarige leeftijd schreef hij „In Defence of Guenevere”, dat als een juweeltje van Victoriaanse poëzie wordt beschouwd. Ook vertaalde hij IJslandse sagen en hij was romancier. Een opmerkelijk verschil tussen Morris en Scott is echter dat Scott enkele van zijn romans in de histori sche middeleeuwen liet spelen, terwijl Morris zijn romans situeerde in landen die op geen enkele landkaart zijn te vinden, in werelden „buiten ruimte en tijd” dus. Eén van Morris’ omvangrijke romans „De Bron aan het Einde der Wereld” een verhaal vol heroïsche avonturen en grote daden, toont opmerkelijke overeenkomst met de trilogie van pro fessor Tolkien. Ook wat het scheppen van fantasti sche werelden betreft, wordt de fakkel der inspiratie van generatie op genera tie overgedragen en het zou een lange lijst worden indien men alle schrijvers van fantastische verhalen zou willen noemen. Laten we volstaan met enkele: Edgar Allan Poe, E. T. A. Hoffmann, Guy de Maupassant, Gustav Meyrink Dean Swift, Robert Louis Stevenson. Eén man een edelman die hier te lande weinig bekend is, verdient nog vermelding: Edward John Moreton Drax Plunkett was een jongeman van 18 toen in 1896 William Morris stierf. Als Lord Dunsany zou hij de be roemde auteur worden van vele ro mans, toneelstukken, verzen en korte verhalen. Hij was Morris’ directe op volger in het fantastische genre. Meer nog dan Morris zou hij met zijn exqui se verhalen komende schrijvers beïn vloeden. Hij putte uit IJslandse sagen middeleeuwse romancen, uit Herodotus en de bijbel. vorm van gedachten over: Jacopo Mos- tacci, Pier della Vigna en Giacomo da Centino, in een „contrasto” (beurtzang) laat Cielo d’Alcamo minaar en onwilli ge beminde in stem en tegenstem olijk toedichten naar een „happy ending”: „Laat ons nu samen gauw naar bed toe gaan”, een van de vele anonieme dich ters het zou, vermoedt men, wel keizer Frederik II himself geweest kun nen zijn voelt zich, na het afscheid van de geliefde, als een gekooide vogel die blijft hopen ooit nog vrij te kun nen vliegen, maar dicht met een ver rukkelijke lichtvoetigheid. In twee „sperwer-sonnetten” van vrouwelijke hand wordt het liefdesthema met een taalverfijning bespeeld, die ver boven het traditionele gegeven uitgaat en zo rijpt dan deze poëzie van een ont luikend voorjaar via Guido Guinizelli en Guido Cavalcanti tot het Danteske hoogtepunt van La Vita Nuova, Het nieuwe Leven, waarin historisch ogenblik l’uomo si transforma nell’ individuo”, de mens zich ontwikkelt tot persoonlijkheid. oorlog in Vietnam. Johnson is zeer sterk betrokken bij zijn boek hij moet veel eigen ervaringen erin ver werkt hebben en hij schroomt niet, om dat ook duidelijk te tonen. Ver schillende keren voert hij zich zelf als persoon in en treedt dan in discussie met Gesine: - Begin, Gesine. - Begin jij toch. - Waarom was je gisteren niet bij de demonstratie in Washington? - Omdat ik er niet in geloof. De poli tiek van de president in Vietnam wordt niet veranderd door de protes ten van minderheden. - Je wilde het geld voor de bus sparen. - Er waren 50.000 demonstranten. De New York Times gaf voor de mars een kwart van haar eerste bladzijde en binnenin nog eens bijna twee. STERK CONTRASTEREND MET deze New Yorkse tafrelen zijn de ge beurtenissen, die in de jaren ’30 plaats vonden in Jerochov, het stadje in Mec klenburg, waar Gesine is geboren. Hier voor een deel in dialect, de geschiede nis van de zwijgzame man. die lang voor 1933 in een soort politieke helder ziendheid naar Engeland uitweek, maar die in Duitsland teruggekeerd, tegen wil en dank lid van de Nazi-partij wordt, omdat hij is gebonden aan zijn land door vrouw, kind en bezit. Gewel dige beschijvingen hier van dit stadje, gelegen in het uitgestrekte land, waar de landjonkers nog net zoveel macht bezaten als in de negentiende eeuw en waarin de deugniet van de familie als eerste een uniform aantrok. „Jahrestage” is de eerste roman van Johnson (geboren in 1934 in Pommeren, nu DDR), die mij aanspreekt en die ook voor velen toegankelijk zal zijn. Het boek is zeer afwisselend, maar iedere episode maakt de schrijver met vaste hand tot onderdeel van zijn werk. Hij schikt een overvloedige hoe veelheid stof tot één geheel, een tech nische prestatie van de eerste orde! VERSCHILLENDE MALEN begon ik met de lectuur van zijn al vroeg be kroonde debuut uit 1960 „Mutmassungen über Jakob”. Ik had het boek gekocht, omdat het geprezen werd als de eerste ling van een jong Duits schrijver.Het was me echter onmogelijk door deze woordenbrei heen te komen; na jaren nam ik het weer ter hand, omdat het nu eenmaal in de kast stond en on langs orobeerde ik het opnieuw, daar het me hevig interesseerde na de lezing van „Jahrestage”. Doch de .Mutmas sungen” blijven voor mij een gesloten boek. „Das dritte Buch über Achim” (1961) is nog steeds van belang, maar moeilijk. De roman „Zwei Ansichten” (vertaald als ,Twee kanten”) is terecht volkomen van het toneel verdwenen. Met spanning wacht ik op „Jahrestage 2”. Deel I sloot de schrijver af met de veelbelovende van zelfvertrouwen ge tuigende woorden ,Het volgend deel van dit boek begint met het hoofdstuk voor 20 december 1967” ANNE BRANDENBURG Uwe Johnson, Jahrestage I, Suhr kamp Verlag, imp. Meulenhoff-Bru- na n.v. EEN AUTEUR DIE er op uitzonder lijke wijze in is geslaagd, een eigen fantastische wereld te scheppen, is de Engelsman professor J. R. R. Tolkien, wiens grote, driedelige werk in de Engels-sprekende wereld wordt aange duid met „L.O.T.R.”, waarmee wordt bedoeld „The Lord of the Rings”, in Nederland bekend als „In de Ban van de Ring”. Aanvankelijk verschenen als gebon den boek, kreeg het grote publiek er pas vat op nadat de trilogie was verschenen in paperback, waarvan in tien maanden een kwart miljoen exemplaren werden verkocht. Buiten gewoon, als men weet dat het hier een werk van 1300 pagina’s betreft. De vraag rijst: wie is Tolkien? John Ronald Reuel Tolkien, Duitse afkomst, werd in 1892 geboren in Manchester. Jarenlang was hij hoogleraar in het Angelsaksisch aan de universiteiten van Oxford en Pembro ke. Als jongeman reeds werkte hij mee aan de grote Oxford English Dictiona ry, publiceerde op 30-jarige leeftijd „A Middle English Vocabulary” en daarna studies over Chaucer en Beowulf. Uit deze publikaties blijkt zijn voor- „De wereld van het sprookje i* wijd en van vele mystarieuze dingen vol. Wij vinden er alle soorten die ren en vogels, onmetelijke zeeën, ongetelde sterren; v> eugden en smarten, scherp als het zwaard. Misschien mag een mens zich ge lukkig prijzen daarin te hebben rondgedoold, doch het vele en mys terieuze wat hij ziet, bindt hem de tong. En zolang hij erin ronddoolt, is het gevaarlijk te vele vragen te stellen, want dan konden de poorten wel eens dichtvallen en de sleutels onvindbaar blijken.” SIM TEUNISSE ONNOEMELIJK VEEL themata ko men in deze roman ter sprake. Het meest origineel en verrassend was voor mij Johnsons kijk op de Verenigde Staten, waar de uit de DDR afkomstige schrijver twee jaar heeft gewoond en gewerkt. Voor Gesine wordt de we reldstad New York zo overzichtelijk als een dorp. Zij handhaaft er haar eigen persoonlijkheid, blijft zich zelf in de verstikkend volle ondergrondse, vindt naast de steriele grote warenhui zen kleine winkels, waar men haar persoonlijk bedient. Alles wat in de VS gebeurt of kan gebeuren, integreert de schrijver in zijn beeld van dit werelddeel: dit beeld moet zo duidelijk en gevarieerd moge lijk zijn. Op wat gezochte, maar toch geslaagde wijze, haalt hij de actualiteit in de roman. Iedere morgen met de ondergrondse op weg naar haar werk koopt Gesine de New York Times. Zij is een verwoede krantelezeres en slaat geen nummer over. „Zij is met de New York Times thuis als met een persoon” Haar belangstelling en die van de schrijver, die over haar schouder mee leest geldt in de eerste plaats de EEN FASCINEREND BOEK „Jah restage” deel I van Uwe Johnson. Na tuurlijk is het weer erg dik, zoals zoveel wat in Duitsland verschijnt, maar de omvang is hier alleszins ge rechtvaardigd. Het leven van Gesine Cresspahl, de hoofdpersoon, wordt ge durende een periode van vier maanden van dag tot dag opgetekend. Gesine is correspondente in een groot stalen New Yorks kantoorpaleis. Zij is uit de DDR weggetrokken; sinds 1961 ver blijft zij in de VS en woont met haar dochtertje in New York aan de fraaie New York River Side Drive in een klein appartement. Korte tijd is zij getrouwd geweest met Jakob Cress pahl, oorspronkelijk ofkomstig uit de Oostduitse provincie. De roman speelt zich af op twee niveaus wat ruimte en tijd betreft; de meest op de voorgrond tredende handeling is geplaatst in 1967 in New York, maar herhaaldelijk dik wijls zonder overgang, wordt verteld uit het ’even van Gesines schoonvader, net als haar man Jakob Cresspahl gehe ten. Deze leefde in Mecklenburg ten tijde van de opkomst der Nazi-partii. Op den duur moeten de beide niveaus New York 1967 en Mecklenburg, ongeveer 1932 elkaar ondersteunen en verduidelijken, maar in dit deel van „Jahrestage” is dat nog nauwelijks het geval. Johnson brengt Gesines dagen vanaf augustus 1967 tot augustus 1968 onder in een romancyclus van drie delen: deel I, najaar 1970 verschenen, beslaat de periode van 20 augustus 1967 tot 20 december 1967 een derde deel van het jaar dus. Voor de herfst van dit jaar is door de uitgever het tweede deel aan- gekondigd, dat de volgende vier maan den zal beslaan. Johnson heeft zich de immense taak opgelegd een bijzonder omvangrijke hoeveelheid stof te rubri ceren en te ordenen. Het resultaat van zijn werk zal anders dan vroeger het geval was grote groepen van lezers aanspreken. ITALIAANSE LENTE Ook de namen van 16 dwergen en Gandalf putte Tolkien uit de Edda, doch dit alles doet aan de waarde van Tolkien’s schepping als geheel weinig af. Volgens de Engelse dichter W H. Auden, schrijver van „The Age of Anxiety” is het een meesterstuk in. zijn genre, dat men zelf gelezen moet heb ben om het naar waarde te kunnen schatten. Zijn allegorisch verhaal van de eeu wige strijd van goed tegen kwaad, van de machten van het licht tegen die der duisternis, speelt zich af tegen een decor dat veel van een voorwereldlijk landschap heeft. Sommige lezers heb ben er een symbolische voorstelling in gezien van de koude oorlog van het totalitaire Oosten tegen het kapitalisti sche Westen, maar Tolkien ontkent dat zijn langgerekt sprookje een allegorie, of een satire zou zijn. HET IS EEN FANTASTISCH ver haal terwille van het verhaal en er zijn lezers die er zo aan zijn verslin gerd dat zij niet meer weten hoeveel keren zij de trilogie hebben gelezen. Het is Homerisch in omvang, opzet en dichterlijke verbeelding en Tolkien’s invloed is reeds bij verscheidene Ame rikaanse en Engelse schrijvers merk baar, onder andere bij Carol Kendall, Alan Garner en vooral Lloyd Alexan der zet met zijn vijf boeken de grote Morris-Dunsany-Tolkien traditie voort. Houden wij ons echter bij het genie ten van Tolkien’s boeken aan de wijze raad die hij in zijn geleerde verhande ling over het sprookje geeft: Ook in de Edda veel gedoe om „Ringen” en Gunnar wordt voor* speld; .Het goud zal u geen vreugde brengen en de ringen zullen uw ondergang zijn”. In Richard Wag ner’s .Siegfried” heet het: „En mocht hij de ringen ontdekken deze zouden hem tot heer der wereld maken” er maar gelezen poëzie uit de vroegte van de „moderne tijd”, poëzie in vertaling van hoog gehalte.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1971 | | pagina 17