17e eeuw Indrukwekkende wapenschouw Hollands© meesters maakten rebussen vol symbolieken Bundel verhalen Soltzjenitsin van J I fcl ra Tentoonstelling Rembrandt en Paleis der Schone Kunsten Brussel in Ii S zijn 1 ijo I J w 7 BK 21 El i ■w ZATERDAG 20 NOVEMBER 1971 Erbij (Van een medewerker) Erotiek Optelsom met Hals Oud én modern Elke zin zijn zonde e- v 77- Z’’ Je 40 - T\E TENTOONSTELLING „Rembrandt en zijn tijd” in het Paleis 1 voor Schone Kunsten” te Brussel is de publiciteit ingegaan als de affaire-„Liefdesbrief”. De wereldpers heeft bol gestaan van de opzienbarendste schilderijenroof van deze eeuw en van de merkwaar dige motieven van de dief, die Felix Timmermans had het kunnen ver zinnen tussen de koeien in de stal van een abdij in zijn kraag werd ge grepen, nadat hij dagen lang met een stapel kranten op zijn bagage drager door het Belgische Limburg had gefietst. Dat is jammer voor de Brusselse tentoonstelling zélf. Want die is alle aandacht waard. Voor het eerst is hier namelijk in een tentoonstelling van Hollandse zeventiende- eeuwers ruime aandacht gegeven aan de nieuwe theorieën van de Utrechtse professor Emmens en vooral van zijn wetenschappelijk mede werker E. de Jongh over de „emblematiek” van de schilders in de zeven tiende eeuw. 2. I .'-7 Sfti F’ WÊKsT 77 Frans Hals schilderde dit familieportret, dat in tweeën werd verdeeld. In Brussel zijn ze samen te zien. ANNE BRANDENBURG. s. 'si iAA/\AAA/VVV\A/VVVVV\A/VVVWWV\A/VWVVV\AASVV¥\AA/V\AAA/V\/V\/\A/VW VVWVVV\AAA/\/VVVVVVVVVVV\AA/VWVWVVVV\/VVW\AA/VV¥\/WVVVV\/SAAAA/\/VW^^ of sex, het zijn plattelandsverhalen, de mensen zijn zichzelf, weinig „bij ”- geschaafd. Toch is dat, wajt ge beurt, zo zuiver menselijk, dat ook de Westeuropeaan zich aangespro ken voelt. kWWVM/VVVVVVWVVVWWVVVW/VVWlMA/VWW/VVVVWVVVVVW/VV^^ gWMWWVWWHWWWWWWWWWIRMWWWMHWWWWWMWW^^ en reeds bezoekers matigheid. Ook in de portretten komt het horloge veelvuldig voor. Op een schilderij van v.d. Helst griipt de vrouw in een rozestruik, hetgeen De Jongh verklaart als zinnebeeldig voor vreugde en smart in de liefde. Onder de schilders van die tijd stond overi gens het portretschilderen niet in hoog aanzien, het was (letterlijk) brood-no- dig. EEN BUNDEL VERHALEN, ge schreven door Alexander Soltzjenit sin, neemt men met meer dan ge wone belangstelling ter hand. Ten slotte moet een schrijver het feit, dat hij met de Nobelprijs voor litte ratuur is onderscheiden, waar en aannemelijk maken. Zeker bij Soltzjenitsin is een gevoel van arg waan en op zijn hoede zijn zeer gerechtvaardigd. Hij levert werk van onderscheiden niveau: zo zal ik wel nooit waardering kunnen op brengen voor zijn roman „Kanker- paviljoen". Hierin haalt hij veel te veel overhoop en blijft in de grote hoeveelheid stof steken. Hij heeft een epos geconcipieerd, maar het is een doorsnee-roman geworden. Soltzjenitsin moet het hebben van een eenvoudig gegeven, van een be perkt aantal personen, die hij in hun handel en wandel op de voet volgt. Dan pas is hij op zijn best en schept die sfeer van rust en stilte, die als een koepel over de personen heenstaat, wat zij ook mogen doen of beleven. Men treft deze uiteinde lijke rust in „Een dag uit het leven van Iwan Denissowitsch” (voorzover mij bekend niet in het Nederlands vertaald, maar in het Duits ver krijgbaar als deel 190 in de serie Knaurs Taschenibücher). Met deze korte roman heeft de schrijver de Nobelprijs 1970 volledig „verdiend”. Hier één hoofdpersoon wiens doen en laten in beperkt bestek tot in de kleinste bijzonderheden wordt ge volgd. Eigenlijk beleeft deze Iwan in het concentratiekamp niets, dat in die situatie uitzonderlijk is: hij brengt de dag op de gebruikelijke wijze door: hij eet, lijdt kou en werkt onder barbaarse omstandighe den. Wonderlijk is, dat het werk hem voldoening geeft. De kracht van dit verhaal ligt in de eenvoud, waarmee de schrijver vertelt. Eenzelfde sfeer treft men aan in de meeste verhalen van Soltzjenit- sin’s bundel „In het belang van de zaak”, door de Uitgeverij De Boeke rij te Baarn verzorgd. De uitgave bevat een zestal verhalen en onge veer 15 „miniaturen”, die vrijwel alle het niveau van „Een dag uit het leven van Iwan Denissowitsch” benaderen. Het zijn alle typisch Russische verhalen, waarin eenvou dige Russen de hoofdrol spelen. Bij Soltzjenitsin geen elegante glamour TOT DUSVER OVERHEERSTE de opvatting, dat de Hollandse schilders pure realisten waren: de stillevens, de bloemstukken, de familiegroepen wa ren puntgave, maar waarheidsgetrouwe afbeeldingen, vooral gemaakt om het mooie plaatje. Om een voorbeeld te noemen: Jan Steen was een lolbroek, die de losban digheden van zijn tijd tot vermaak van zijn afnemers had uitgebeeld. De Jongh weet echter aan te tonen, dat Jan Steen een moralist is geweest, die in zijn familie- en herbergtaferelen juist waarschuwde voor die losbandigheden en de vergankelijkheid van het leven. Dat wordt uit de doeken gedaan in een veertig pagina’s omspannend be toog aan het eind van de catalogus, dat ondanks zijn 145 noten en verwijzin gen, heel makkelijk leesbaar door De Jongh is geschreven. De beide samen stellers van de tentoonstelling in Brus sel, drs. H. R. Hoetink, de nieuwe directeur van het Mauritshuis en dr. P. J. J. van Thiel, directeur van de afde ling schilderijen van het Rijksmuseum, verwijzen in hun inleiding en ook bij de verantwoording van de keuze der schilderijen, herhaaldelijk naar de iko- nologie van De Jongh. De Jongh heeft in de litteratuur van de 17e eeuw, vooral bij Vader Cats’ „Sinne- en minnebeelden” en „Spiegel van den Ouden en Nieuwen Tijdt” maar ook in de populaire raadselboe ken van de gouden eeuw, een groot aantal bewijzen gevonden voor zijn stelling, dat het „lezen” van de schil derijen vergelijkbaar is met het lezen van raadsels en rebussen. Een anachronisme, die zeventiende- eeuwers naast het hypermoderne uit Amsterdam? Nee. Moderne kunst, hoe gebrekkig ook nog geselecteerd, is een neerslag van het levensgevoel van de eigen tijd. Maar de kijker-van-nu be ziet ook zijn „klassieken” uit de zeven tiende eeuw met andere ogen dan zijn voorvaders. man, slechts zeer langzaam van een levensgevaarlijke ziekte genezend, op een oorlogsveteraan, die tijdens zijn diensttijd velen heeft gedood en die zelf weldra sterven zal. Ik citeer de gedachten van de man: „Ik her inner me dat gebruik hoe ze in die tijd vanaf hun paard iemand plach ten neer te houwen met een schuin- gerichte slag. Terwijl de arm uit haalde werd de sabel bij gericht en werden hoofd, hals en een gedeelte van de schouders afgehakt door de ze rechterhand, die nu de porte feuille niet kon vasthouden”. De ik figuur wordt onpasselijk bij het zien van deze man met zo’n misda dig verleden. De veteraan sterft ge woon, net als alle menselijke we zens, omdat zijn tijd gekomen is. Hij geeft geen blijk van berouw, schijnt zijn daden vergeten te zijn. De luit is een symbool voor de vrouw, soms ook voor het vroüwelijk schaamdeel, dat in de zeventiende eeuw wel met „kous” werd omschre ven. In het werk van Jan Steen we melt het dan ook van rode kousen aantrekkende vrouwen. Een zegswijze uit die tijd was „Kaart, kous en kan maakt menig arm man”. De Jongh heeft zijn artikel geschre ven aan de hand van de vele voorbeel den, die op de Brusselse tentoonstelling aanwezig zijn. Maar wie geen zin heeft om de rebussen te gaan oplossen hij zou er een geweldige litteratuurkennis voor mee moeten brengen kan grote bewondering opbrengen voor deze inte- De inleiders tot de catalogus van oude kunst schreven „Vaste schoon heidsnormen, zoals die in het verleden meer dan eens zijn opgesteld, aanvaar den we niet meer”. Zij betogen dat de waardering voor Frans Hals gegroeid is nadat de impressionisten, met name Manet, de weg naar hem wezen. De wonderlijke sfeer van Sweerts werd toegankelijk na de surrealisten. De herwaardering van Saenredam had te maken met het pionierswerk van Mon driaan. „Zo spiegelt elk tijdperk zich in het verleden, dat daardoor dan ook herleeft”. Met andere woorden: de bezoekers van het oude Frans Halsmuseum in Haarlem doen er goed aan ook de Hallen op de Grote Markt zo nu en dan binnen te lopen. En de vaste hdl- gangers zijn niet misplaatst in het mu seum tussen de Heiliglanden. REMBRANDT IS ER rijk vertegen- ■woordigd met onder meer de man met rode muts uit Boymans-van Beunin- gen, Titus als monnik uit het Rijksmu seum en het late zelfportret uit het Mauritshuis. Een familieportret van Frans Hals uit Engeland is er in één lijst geplaatst met het Bruselse „Drie kinderen met een bokkenwagen” en dat toont overduidelijk aan dat beide doeken vroeger één geheel zijn ge weest. De zeven kinderen tellende fa milie ter linker zijde moet worden uitgebreid met de drie uit de bokken wagen. In de voetzool van een van de linkse spruiten, duidelijk de jongste, heeft Jan de Bray in de voetzool laten weten dat hij daar de schilder van is geweest. Het kind is na voltooiing van het schilderij geboren en toen door de stadgenoot-collega van Hals toege voegd, zo wordt vermoed. Vissersjon- S BIJZONDER MOOI vind ik ook het vrij korte verhaal „De rechter hand”. Hierin komt een thema ter sprake, dat in de litteratuur slechts weinig de aandacht getrokken heeft, namelijk het lot van een oorlogs misdadiger. Veel is geschreven over de oorlogsheld of juist over het slachtoffer of de gevangene, maar weinig over degene, die met eigen handen tal van wreedheden heeft bedreven. Schrikken de schrijvers zij, die doorvcelen wat ons allen bezighoudt er voor terug de diepten van dit menselijk handelen te peilen? Soltajgnitsin beschrijft in „De rechterhand” de’reactie van een recon; tijgerl fe. HI-'* U gens, De Vrolijke Drinker uit Amster dam, de prachtige Willem van Heyt- huysen uiit Brussel maten deel uit van de rijke verzameling Halsen die hier is samengebracht. Jan Steen werd al genoemd, hij is hier heel sterk vertegenwoordigd. Ruysdaels gezicht op Haarlem pronkt er bij de landschappen. Eer» verrassend modern vrouwenportret van de veel minder bekende Amersfoorter Paulus Bor is in Gent gevonden. Wie de tentoonstelling binnenkomt loopt op tegen de grote Stier van Potter. Fijnproevers zullen halt houden bij het kleine paneeltje uit Bazel, waar Frans van Mieris de Oude een fijnzin nig vrouwenportretje op heeft ge schilderd. WIE HET KAARTJE voor Rem brandt en de zijnen heeft gekocht mag ook binnen in de naastliggende zalen waar het Stedelijk Museum van Am sterdam zijn internationale modérne aanwinsten heeft gehangen. Voor Brus sel is dat een hele gebeurtenis, want het plaatselijke museum voor moderne kunst is er al tien jaar gesloten. Het bloemstilleven van Jan van Huysum lijkt heel realistisch. Toch is het ge- - ueerd; 2— re,' affikaan, oostindisêhekers,pioen" en HERHAALDEL.IJK ontleent de schrijver zijn stof aan de Tweede Wereldoorlog, zo ook in het eerste verhaal „Het gebeurde op het stati on Kretsjetovka”. Tijd van hande ling is het jaar 1942. Een jonge luitenant Zotov, die ver achter het front de samenstelling van de pas serende goederentreinen regelt, wordt geconfronteerd met een hem onbekende soldaat. Zotov is inge nieur en heeft Weinig contact met de lager geschoolde bewoners van het dorp, waar hij op het station is aangesteld. Bij de ontmoeting met de oudere soldaat, die ternauwer nood aan gevangenschap is ont snapt, ontstaat een gevoel van diepe verwantschap. Maar plotseling in een opwelling zonder aanwijsbare reden, laat Zotov de soldaat arreste ren, zich wijsmakend dat hij een spion voor zich heeft. Waarom hij hem laat gevangen nemen, wordt in het midden gelaten, hetgeen het ef fect van het verhaal verhoogt. Mis schien handelt Zotov ondanks zich zelf, zonder dat hij zich een verkla ring geven kan. Misschien ook is een mengeling van vreugde en ver driet zijn drijfveer. Vreugde, omdat hij eindelijk weer eens contact heeft met een man, die dezelfde opvattingen over de oorlog huldigt als hijzelf. Deze vreugde kan ge mengd zijn met verdriet over zijn eigen geïsoleerde positie in het dorp, zijn eenzaamheid. 7 ir ressante wapenschouw van Nederland se 17e-eeuwers; die nog tot 21 novem ber geopend is en reeds meer dan honderdduizend bezoekers heeft ge trokken. OP VELE PLAATSEN geeft Soltzjenitsin blijk van zijn grote liefde voor het vaderland. Hij heeft ook in deze bundel weliswaar vaak kritiek, zoals in het niet erg ge slaagde titelverhaal, waarin de bu reaucratie en de baantjesjagerij van de functionarissen aan de kaak worden gesteld. Maar steeds weer staat voorop de grote liefde voor zijn Russische landgenoten en de bezorgdheid om het vaderland. Dit blijkt vooral in de „miniaturen”. Prachtig zijn hier de twee bladzij den getiteld Het Segdenmeer. De beschrijving van een volmaakt stuk natuur wordt afgesloten met de woorden „Het meer ligt verlaten. Geliefd meer. Vaderland.Of met een ander beeld in „Het houtvuur en de mieren”: ik gooi een stuk hout in het vuur en zie, dat er mieren op zitten. Ik haal het er uit om hen te redder». Maar toch blij ven ze bij hun „vaderland”, ook al leidt dit tot hun dood. De schrijver moraliseert graag en heeft soms weinig originele opvat tingen. Zoals in Het eendekuiken”:, .Maar nooit, zouden wij met al onze atoomkracht, zelfs niet als wij de veren en beentjes er voor zouden krijgen, zo’n vederlicht, klein hulpe loos geel endekuiken in een kolf in elkaar kunnen zetten. Bovengenoemde „miniatuur” be hoort tot de weinige bladzijden, die in een sublieme verhalenbundel uit de toon vallen. de afgebeelde rozen,.iris, slaapbol. g^fde/r knoopjes, witte, lelie, rïLnzin nrusfi^d»mho irm «nonv en. dagschone bloeien. niet <riie tegelijkertijd. ALS VOORBEELD gebruikt hij het schilderij van de Haarlemse schilder Isack Elias van omstreeks 1620, dat het Rijksmuseum aan Brussel heeft uitge leend. Er staat een feestend gezelschap afgebeeld om een tafel. De schilderijen op de achtermuur waarschuwen echter al dat het leven niet zo vrolijk is als het hier wordt afgebeeld: het ene stelt de zondvloed voor (vernietiging der mensheid), het andere een veldslag waarmee in de litteratuur van die jaren veelvuldig een verwijzing naar het laatste oordeel werd bedoeld. De vijf disgenoten zijn een allegorie op de vijf zintuigen, die alle ruime mogelijkheden tot zonde openen. Een jong paar in de rechterhoek van het schilderij wendt zich van dat vrolijke gezelschap af. De schilder betoogt: wie de zondige verleidingen weet te weerstaan, be hoedt zich voor de Goddelijke straf als zondvloed en veldslag. De wellust van het gezelschap wordt nog eens bena drukt door het beeldje van een boog schutter op de achtergrond. Voor het landschap gaat de theorie veel moeilijken op, hoewel De Jongh erop wij^t d'art schalderijen-series van de jaargetijden allegorieën kunnen zijn geweest op de leeftijden. De natuur werd als goddelijke openbaring be schouwd, onder meer door Huygens, die schreef: „Des Heeren goedheit blijckt aen elcken Duijn syn top”: Cats - zo schrijft De Jongh - kon geen stap verzetten zonder dat de hoogste ge dachten over de wonderen der schep ping in hem opwelden. Ook de bloemstillevens zijn geen re aliteit. De schilders brachten bloemen samen die niet in hetzelfde seizoen bloeiden. Zij vertelden hun kijkers dat bloemen verwelken als mensen, verwe zen naar Mattheüs 6: „Aenmerck de leliën des velts, Salomo In alle zijn heerlijkheit is niet bekleed geweest als deze”. Een toegevoegde slak wijst ver moedelijk naar de aardse gezindheid van de mens, de vlinder is een antiek bepld van de ziel. In de stillevens is het helemaal prijs' (te? schedel en walmende kaars wijzen ■te vergankelijkheid, een horloge op DE EROTIEK KOMT vaak aan de orde. Vooral de Delftse school (Ver meer en de zijnen) zijn er druk mee bezig geweest. Vermeers De Liefheb bers ontleent zijn titel onder meer aan het schilderij van een schip op zee, dat De Jongh aan de hand van de littera tuur verklaart: de zee is de liefde en het schip de minnaar. y i*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1971 | | pagina 21