Al
Jonkheer, jonkheer
Henk Baard verlaat tevreden zijn Frans Halsmuseum
■t
Te cerebraal
ii
i
Historisch
Tevreden
VOOR HENK BAARD is het
museum identiek met thuis. Van
huis uit zat hij in de museale sfeer.
Zijn vader was directeur van het
Stedelijk Museum in Amsterdam
en al zat hij na zijn studie in oude
talen en kunstgeschiedenis een
blauwe maandag in de kunsthan
del, Baard kwam al gauw terug in
het museum: eerst als weten
schappelijk assistent in het Rijks-
museum in de hoofdstad en vanaf
1 maart 1946 directeur van het
Haarlemse museum.
Bis schop
(Van onze kunstredactie)
DE HEER H. P. BAARD,
directeur van het Frans Hals
museum in Haarlem, gaat
met pensioen. Hij neemt af
scheid op een moment dat het
begrip museum een museum-'
stuk is geworden. Baard is
zich daarvan bewust, als hij
zegt: „Je bent gebonden aan
je eigen époque; je werkt
voor je eigen époque. Stel dat
ik nu vijftig jaar was, dan
zou ik het allemaal anders
doen”. Hij zegt dat consta
terend, niet uit ontevreden
heid. Want Baard is tevreden:
bijna alles wat hij van het
Frans Halsmuseum wilde ma
ken heeft hij voor elkaar ge
kregen. Hij vindt het alleen
jammer dat de Haarlemmers
hun museum nauwelijks waar
deren.
p
schonere
als
Erbij
„De bezoekers zijn voor 70 tot 80
percent buitenlanders, wat ik een schan
daal vind. Haarlemmers komen alleen
om hun gasten het museum te laten
zien. Hoe dat komt? In Haarlem leeft
men over de stad heen; heel veel men
sen hebben elders hun werk. Haarlem
heeft het niet”.
Wat niet?
„Nou, ik weet niet hoe het te zeg
gen Jaren geleden hadden we die
schoonheidskoningin hier. Het kind zag
er verrukkelijk uit en ze was intelligent.
Toen ze na een rondtocht in een open
calèche door Haarlem terugkwam zei
ze: Niet één deed wat, niemand riep ’ns
hoera; ik ben als een wild beest rond
gereden”.
Het museum is voor Haarlemmers
een wild beest?
„Het is of de mensen hier moeite
hebben om te léven, om spontaan te
zijn. Ik ben Amsterdammer; als ik in
de Jordaan een ouwe zak zou aantrek
ken en een kroontje op zou zetten, dan
U bent niet tevreden over het bezoek
van de Haarlemmers?
zou er onmiddellijk wat gebeuren. Hier
wachten ze af en kijken de kat uit de
boom”
„TOEN IK DRIE JAAR WAS, ben ik eens weggelopen uit de tuinzaal
van het Stedelijk Museum, waarvan mijn vader directeur was. Ik kwam
terecht in het Vondelpark. Mijn ouders waren in alle staten en hadden
de politie opgebeld. Ze hebben me opgehaald op het bureau aan het
Leidseplein. Veel later heeft een tante van me verteld waarom ik was
weggelopen: omdat de suppoosten de hele tijd tegen me zeiden: dag jonk
heer, dag jonkheer. Ik vond dat vreselijk, want ik was geen jonkheer en
wilde het ook niet zijn. Maar mijn eigen vroegste herinnering was toen
ik zes was en in de tuin van het museum had gespeeld. Het was bij een
opening van een tentoonstelling en ik moest mijn handen gaan wassen.
Daarvoor moest ik door de tuinzaal, waar nu het restaurant is; daar was
vroeger de schutterij, heel romantisch met veel vaandels en zo. En ik zie
in die zaal allemaal lakschoenen met gestreepte broeken. Boven die broe
ken waren natuurlijk de heren, die ik helemaal niet zag”.
de bedragen die in de kunsthandel om
gaan een schijntje. Te beginnen met een
werk van Gérard David heeft Baard
vele aankopen gedaan die de bestaande
collectie aanvulden tot een homogener
geheel. „Ik heb toch nog verduveld
mooie aanwinsten kunnen kopen”, zegt
hij.
Gaat u tevreden weg?
„Voor 95 percent ben ik eigenlijk ver
schrikkelijk tevreden. Je kunt natuur
lijk niet alles krijgen. Ik had het reuze
prettig gevonden als ik die grote zaal
erbij had gehad (in de noordwestelijke
hoek van het museum) en een bomvrije
kelder voor alle kunstschatten in Haar
lem. Bij acuut gevaar kunnen we ner
gens naar toe. Het tweede dat me ver
driet is dat we geen educatieve dienst
hebben. Er komen wel scholen en ik
geef wel cursussen. Maar alles wordt
geïmproviseerd. Er moet een dienst ko
men met een manager op directeurs-
niveau. B. en W. zijn het daar volmaakt
mee eens, maar de moeilijkheid zit in
de financiën. Ik begrijp best dat de
schouwburg opgeknapt moet worden en
de stadsbibliotheek gebouwd moet wor
den”.
waar het voorgeslacht zoveel Halsen
heeft laten gaan. Bij de Frans Halsten-
toonstelling in 1962 heb ik nog gepro
beerd een mansportret uit circa 1645 te
kopen, maar de eigenaar wilde niet. Ik
zou nog wel iets willen hebben op het
gebied van de marineschilders. Het por
tret. het genre-stuk, het stilleven heb
ben we allemaal redelijk vertegenwoor
digd. Een andere dagdroom van me is
ook ooit eens een Dire Bouts in het
museum te hebben. Hij is tenslotte een
Haarlemmer. Maar we moeten dit mu
seum niet te groot maken. Zijn charme
is juist dat het bij één bezoek allemaal
te belopen is”.
„Mijn eerste bewuste museumerva-
ring was, toen ik op verzoek van mijn
vader een schilderij in het Rijksmuseum
moest uitzoeken om door leerling-
kunstschilders te laten kopiëren; een
gebruik dat er gelukkig uit is gegaan.
Ik koos een Quinten Matsys: madonna
met de kers. Ik zou er nu niet meer
over peinzen het te kiezen. Maar toen
vond ik het mooi; misschien door mijn
romantische aanleg”.
Hoe bedoelt u. romantisch?
„Dat ik de mooie dingen opzoek; ik
bedoel, ook lelijke dingen kunnen op de
een of andere manier mooi zijn. Maar
méér dan vroeger moet het diep
gang hebben”.
Wat is dat, diepgang?
„Heel moeilijk te zeggende span
ning die het uitstraaltde zeggings
kracht de „poids” die het heeft. Als
Van Gogh een landschap maakt, dan
barst het. Daarmee vergeleken is Gor
ter lieve salonkunst”.
Gorter van „Mei”?
„Nee, dat is niet mijn Gorter. J. Gor
ter, de nabloeier van de Haagse School.
U kent dat wel: berkestammetjes waar
de zon achter ondergaat”.
BAARD SPREEKT met bewondering
over zijn vader:
„Vader heeft in zijn tijd als directeur
het „Bruidje” van Jan Sluyters voor
het Stedelijk Museum gekocht. Dat was
een schande. Hij moest er zelfs voor
bij de bisschop komen. Een katholiek
museumdirecteur mocht zoiets niet
kopen. Met het Amsterdams gemeente
bestuur heeft hij trouwens ook con
flicten gehad. In 1905 organiseerde mijn
vader de tweede Van Goghtentoonstel
ling in Amsterdam, de eerste in het
Stedelijk. Hij werd op het matje ge
roepen bij Van Leeuwen, de burgemees
ter, die zei dat zoiets in een openbaar
gebouw als het museum niet kón. Waar
op mijn vader zei dat hij daarom juist
Van Gogh tentoongesteld had. Zijn gro
te tragiek is geweest, dat hij nooit over
de grens heeft kunnen komen. Hij had
nog vrij gemakkelijk Franse impressio
nisten kunnen kopen bijvoorbeeld. Maar
hij had in Amsterdam geen klankbord.
Toen hij in 1905 een Van Gogh kon
kopen voor 200. ketste dat af”.
Heeft u dingen niet kunnen doen in
TOT BAARDS KOMST had het mu
seum geen eigen budget om aankopen
te doen. Er was een „Vereniging van
Vrienden”, die uit eigen middelen 62
kunstwerken had gekocht en aan het
museum schonk. Baard begon met
een budget van 500, dat via 20.000 en
30.000 uitgroeide tot „het niet-voldoen-
de bedrag” van 60.000 per jaar. Gezien
ALS BAARD over kunsthistorie en
schilderkunst (zijn persoonlijke waarde
ring gaat tot en met het vroege werk
van Karei Appel) raakt hij enthousiast
op een manier of hij het gisteren ont
dekt heeft. Duidelijk gevoelsmatig. En
hij schaamt zich er niet voor, ook al
weet hij dat tegenwoordig de benade
ring koeler is geworden.
„Er is een bepaalde tendens van: je
moet niet esthetisch zijn, te gevoelig, te
romantisch. Er ontstaat een soort kilte,
terwijl kunst toch uit een bewogenheid
voortkomt. Ze zijn bang dat ze hun
handen branden aan gevoeligheid. Zeer
zindelijk is het wél, maar ik mis het
tegenwerk”.
Hij haalt de kunsthistoricus Friedlan
der aan, die heeft gezegd: „Omdat kunst
niet uit wetenschap is geboren, kan men
kunst nooit wetenschappelijk benade
ren”. Baard: „Ik zeg kunst, niet kunst
historie. Ik mis wel eens de bewogen
heid van de jongeren. Ik denk wel eens:
kun je niet een beetje méér ontvlam
men om de manier waarop dit of dat
geschilderd is. Mag je daar dan hele
maal niet meer over praten? Het wordt
op die manier allemaal zo öde, zo cere
braal”.
U heeft eens gezegd: „We groeien
naar Frans Hals toe”. Wat bedoelt u
daarmee?
„In vergelijking met Rembrandt en
Vermeer is Hals een hele tijd gebaga
telliseerd. Hij is altijd afgeschilderd als
een man van jolijt en zo. En dat van
wege een paar schilderijen van kerels,
die toevallig hun wangspieren optrek
ken. De schuttersstukken hebben niets
van jolijt. Door de kunsthistorie hebben
we een schonere Hals gekregen. Ons in
zicht is zuiverder geworden, schoonge
wassen van al die romantische klets-
verhalen als: laat die Hals maar schui
ven met zijn wijntje en trijntje”.
De Frans Halstentoonstelling van
1962 was ongetwijfeld het hoogtepunt
van uw werk in Haarlem. Wat is uw
mooiste herinnering uit die tijd?
„Dat ik professor Slive (de grote
Amerikaanse Halskundige, red.) afhaal
de in Rotterdam. Hij had negentien
schilderijen van Hals bij zich. We reden
naar Haarlem en op de Schipholweg,
toen ik in de verte de Bavo-toren zag,
waaronder Hals begraven ligt en in de
buurt waarvan al dat werk is ontstaan,
toen heb ik dat ervaren als een his
torisch moment”.
Baard trok andermaal internationaal
de aandacht toen hij een mansportret
dat bij de familie Hotinov weid ge
vonden in het museum exposeerde als
een echte Frans Hals. Hij geeft toe dat
hij op zijn gevoel en ervaring is afge
gaan en dat zijn fout misschien zijn
eigenwijsheid is. Er is destijds veel
rumoer geweest, en in de officiële
kunstwereld werd het hem kwalijk ge
nomen dat hij als directeur van een
belangrijk museum een dergelijk daad
stelde.
„Ik heb veel geriskeerd. Maar als je
ergens zeker van bent en dat was
ik dan moet je dat uiten. Het was
een heel emotionele tijd; ik zou er een
boek over kunnen schrijven nee, ik
zal het niet doen, hoor. Maar ik heb
veel satisfactie gekregen. Het is nu
algemeen erkend dat de Hotinov een
echte Hals is. Slive heeft het in zijn
boek opgenomen.”
OP 1 JANUARI begint Baard aan
zijn pensioen, dat hij als een „schone
lei” ziet. Hij gaat zitten studeren en ge
nieten van zijn boekerij en een ver
zameling van zo’n 100000 reprodukties.
In zijn huis in Bloemendaal zit hij vlak
bij de duinen, waar hij veel wandelt.
„De kunst gaat mij bovenal. Maar de
natuur heeft het laatste woord”.
’We hebben een
Wat heeft u gedaan om het bezoek te
bevorderen?
„Ik ben begonnen in mijn eentje
rondleidingen te geven. Op de eerste
woensdagmiddag waren er 500 mensen;
we konden het nauwelijks aan. Maar de
volgende keren liep het terug en de
laatste keer had ik zes mensen. En
eigenlijk is het zo gebleven. In 1953
begonnen we met bloemen, muziek en
kaarslicht ’s avonds. Dat slaat aan, maar
vooral bij de buitenlanders. Iedereen in
het buitenland kent het candlelightmu
seum. maar in Haarlem weinigen.
Schwagermann heeft wel succes met de
hallen op de Grote Markt. Maar als ik
denk aan de galeries van Leffelaar en
Chapon, die zijn misgelopen. En ik hoor
dat ook galerie-T het vooral van bezoek
van buiten de stad moet hebben”
Als u een paar miljoen te vergeven
had, zou u dan een Hals willen kopen?
„Ik kan daar niet over denken. Dat
zijn dagdromen. Het is een godswonder
dat we nog zoveel mogen bewaren,
het Frans Halsmuseum door gebrek
aan klankbord?
„In het begin was het uitermate
moeilijk. Dat ik dit museum geambieerd
heb, komt omdat ik er verrukt van
was, en omdat er heel veel te doen
was om het uit zijn lethargie op te
heffen. Ik heb in 1946 een heel plan
voorgelegd aan B. en W. en dat is wel
willend aanvaard. In die tijd werd aan
de schouwburg en de stadsbibliotheek
weinig gedaan. Ik had „plein pouvoir”.
Maar ik heb wel moeite gehad bepaalde
lieden op het stadhuis te overtuigen,
behalve wethouder Geluk dan. Ze
dachten: die Halsen hangen daar toch,
wat wil die man nu méér?”
gekregen’
K
II