OUDERS VLIEGEN NAAR HUN KINDEREN hKo me VRIJDAG 24 DECEMBER 1971 Erbij t SCHIPHOL/VANCOUVER De cember. Een woensdagmiddag drie uur. Een slanke, wit-oranje gekleur de, DC-8 van Martinair zet zich met loeiende motoren af van de grond en boort zijn neus in de mistige lucht. De wielen verdwijnen in zijn buik. Het toestel heeft een kleine elf uur vliegen voor de boeg. Bestemming: het aan de Canadese westkust ge legen Vancouver. Aan boord leunen de passagiers achterover in hun stoel. De meesten zijn niet zo erg jong meer. De gemiddelde leeftijd is om en nabij de zestig. Uit de luidsprekers in de cabine klinkt zachte muziek. Als het bordje „Fasten seat belts” uitspringt, staan een paar passagiers op. Ze schikken wat aan hun hand bagage, in verschillende gevallen verpakt in fleurig kerstpapier. K'i j W L Op weg naar een weerzien n it EAS. j i i 1 Mevrouw Duits-Eng er s uit Dordrecht (op de voor grond) de dag na de vlucht Schiphol-Vancouver voor het huis van haar dochter in de Westcana- dese stad. Rechts van haar de klein dochters Michaja, Hadassah en Mi riam. De meisjes, respectievelijk 18, 14 en 11 jaar oud, spreken geen woord Nederlands. ns- in Iers nig eu- ahs het de pas lod de nen looi one tge- )ds- er 3e- eg. oot ds- L. oe- uw eze het rdt en eze nt- in net ize rin ïf- zij le- 1, e n al m jhia ide- zig- zoe- >ver en sra- ?en- kele ee ir. or r- de k- e- ne ri ds de en ng 1 tl t t •t 51 d BLIJE MENSEN DUS aan boord van de metalen vogel. En ook zeer bereid tot een gesprekje, zoals ons blijkt. Een deel van de passagiers maakt de reis naar de kinderen voor de eerste keer. Hun wacht in sommige gevallen een weerzien na tien of twintig jaar. Ze zijn er duidelijk over in hun nopjes. Voor een mevrouw uit Brabant, die de reis alleen maakt, is het zo'n eerste keer. Languit zit ze over drie stoelen met een plaid over haar benen. Onder haar grijze haar twinkelen vrien delijke bruine ogen. „Het is er eindelijk van gekomen”, vertelt ze. „Ik heb een tijd lang gespaard. Toen m’n man drie jaar na hun vertrek naar Canada overleed, werd mijn verlangen hen terug te zien, eigen lijk nog groter. En ook om m’n kleinkinde ren eens te ontmoeten, er zijn er nu drie”. HET TOESTEL RAAST door. We zijn inmiddels al weer boven land; Canada, met nog een paar uur voor de boeg. De gezagvoerder houdt de passagiers van tijd tot tijd op de hoogte over de vorderingen. De raampjes laten al uren niets anders zien dan eindeloze wolkenmassa’s. Voor in het toestel zitten extra breeduit enkele pasagiers die met een rolstoel aan boord zijn gereden. Een van hen is me vrouw Duits-Engers uit Dordrecht. Zij is op weg naar haar dochter in Vancouver. Een routine. Ze heeft de reis al een paar keer eerder gemaakt. Haar dochter en haar man emigreerden vijftien jaar gele den. Ze zegt: .Natuurlijk is het heerlijk om ze weer te zien. Bovendien is het vreselijk om juist de feestdagen alleen thuis te zijn”. De eerstkomende weken kan ze haar Nederlands rustig in haar reisbagage houden, want haar drie klein kinderen spreken geen woord van hun moeders taal. „Mijn dochter heeft ze En gelstalig opgevoed en spreekt thuis dus ook enkel Engels. Ze vindt dat wanneer je in een vreemd land je brood verdient, je ook de taal van het land moet spre ken”. Toen haar kleinkinderen nog peu ters waren schreef zé haar vele brieven nog wel in het Hollands. „Dat kan niet meer. Ze willen ze nu ook lezen, dus moet ik ook Engels schrijven. Ik probeer het zo goed mogelijk. Maar als ik een woord niet weet pak ik echt geen woordenboek, dan zeg ik het in het Hollands”. DE GANG NAAR de douane is een paar honderd meter lang. Zwijgend wordt de afstand overbrugd. Voor alle passagiers zitten maar twee ambtenaren bij een balie rustig aan te doen. Tergend rustig. Achter het halve matglas van de tocht deuren staan rijen mensen. Ze rekken hun halzen en zwaaien. Een voor één druppelen de grootvaders en -moeders door de deuren, waar ze in omhelzingen verwdijnen. Gelach, geschreeuw. Sommi gen zwijgen met samengeklemde lippen. Met ogen die nat worden. Eenvoudigweg niet in staat om ook maar een woord uit te brengen. Kleinkinderen worden in ar men geklemd. Hoog de lucht in geheven. Een grootmoeder knielt voor een reiswieg op de grond. Ze trekt met haar wenkbrau wen en voorhoofd en lijkt met nauwelijks wijkende lippen te mompelen Gelukkig verenigd kerstfee*’ ze en wrijft een beetje nerveus* met een zakdoekje langs haar ogen. „Ik was erg gelukkig dat het weerzien daardoor ineens zo dichtbij kwam. Vooral de laatste weken heb ik er sterk naar toegeleefd. Iedereen bij me in de buurt leefde mee”. Tijdens haar verhaal plukt ze en later zullen bijna alle gesprek partners hetzelfde doen een stapeltje foto’s uit haar handtasje. Met trots pre senteert ze haar dochter en schoonzoon en hun drie kinderen, twee meisjes en een jongen. „Ik ben heel erg benieuwd of de kinderen goed Nederlands spreken”, zegt ze een beetje angstig. „Stel je voor dat hun oma niet eens met ze kan praten. Want veel Engels ken ik niet”. VAN SLAPEN KOMT tijdens de reis niet veel terecht. Hoe ontspannen de pas sagiers ook optreden, hun geest lijkt toch teveel bezig te zijn met de ontmoeting van straks. Na het diner meldt een onver wacht tijdverblijf zich aan. In de regel worden de passagiers bezig gehouden met een sweep-stake, dit keer worden ze aan het werken gezet. Rietje Visser nodigt iedereen door de microfoon- uit een sinter klaasrijm te maken. Die opdracht wordt gretig aanvaard. Potloden en pennen wor den tevoorschijn gehaald. Maar er moet méér komen vindt de chef-stewardess. Een sinterklaas en een piet. Voor in het vliegtuig wordt met kunst- en vliegwerk een kostuum voor de Madrileense heilige in elkaar getoverd. Een zak uit de tax- free-shop wordt omgebouwd tot een mij ter. Van één van de passagiers wordt een wandelstok geleend. Uit een kartonnen doos wordt het „vraagtekenstuk” van een staf gesneden. Een zakje watten wordt tot een baard en snor geplozen. De goedhei- ligman krijgt een pantry-gordijn om zijn schouders. Stewardess Joke van Dorstens blanke huidje wordt met norit toegeta keld. ZE VERTELT hoe weinig vlot dat spa ren ging door een reeks tegenslagen en dat ze een paar maanden geleden het bedrag dat ze toen nog te kort kwam, vanuit Canada kreeg toegestuurd „Dat was een vreselijk grote verrassing” zegt DE VLUCHT NAAR overzee, naar geëmigreerde kinderen, broers of zusters tijdens de feestdagen beleeft in de lucht vaartwereld een rustige ontwikkeling. Vanuit Nederland zwermen dit jaar zo’n tweeduizend vaders en moeders over de wereld uit. Naar Canada, Australië, Afri ka en Amerika. Het grootste deel ervan maakt de reis met extra vluchten, georga niseerd door gespecialiseerde verenigingen. De grootste en oudste in ons land is wat dat betreft „Ouders van Emigranten” in Rotterdam, die er voor de kersttijd zo’n vijfhonderd „wegbrengt”. DE VLUCHT VAN DE „TORONTO” is een bijzondere. Het gezelschap aan boord bestaat voornamelijk uit ouders, die de feestdagen bij hun geëmigreerde kinderen gaan doorbrengen. De stemming in de cabine is ontspannen, ja: gelukkig. De stewardessen bekommeren zich liefdevol om hun „vrachtje”. Een van hen: „Het zijn de reizen die ik het liefste maak. Ze zijn zo enorm verschillend van bijvoor beeld met die vakantiegangers”. Chef- stewardess Rietje Visser valt haar bij: „Het zijn inderdaad de fijnste mensen die je kunt treffen. Ze zijn vreselijk dank baar voor alles wat je maar doet”. DE RIJMELARIJ wordt druk gewikt en gewogen wanneer de goedheiligman en DE REISTIJD vordert snel. De gezag voerder kondigt aan dat nog een half uur vliegtijd rest. De stemming is na die mededeling moeilijk te beschrijven. Voor iedereen blijkt die anders. De stewardes sen, op dat moment moeten ze toch wel een beetje doorgedraaid zijn ze geven het overigens niet toe, lachen maar eens worden soms wat giechelig. Verder verschilt het van rij tot rij. De ene passagier lijkt nog stiller geworden, de ander wat luidruchtiger. Het weerzien, dat aan het begin van de reis misschien voor sommigen nog wat on wezenlijk leek, is nu bijna tastbare realiteit. Het toestel zakt. Beneden ons worden steeds meer lichtjes zichtbaar. Speldeprikken nog, die lang zaam uitgroeien. Dan flitst voor in de cabine de mededeling aan dat de riemen vastgegor moeten worden en rookge rei gedoofd. De laatste minuten worden begeleid door het zelfde rustgevende mu ziekje van de start in dat andere werelddeel. Met een sprongetje landt de machine. Het taxiën duurt iedereen onge twijfeld té lang. Nog voor het toestel helemaal stilstaat, trekken de eersten hun jassen al aan Piet in hun carnavaleske uitmonstering plechtstatig de cabine binnentreden. Zie ginds komt de stoomboot en Hoor, wie klopt daar kinderen, schallen door de lucht. Achter in de cabine zit een stokou de dame zachtjes voor zich uit te huilen. Wanneer de Sint haar troostend vraagt of ze bang is in het vliegtuig, voelt ze zich even betrapt, veegt dan verontschuldigend langs haar ogen en zegt half huilend, half lachend: „Nee, ik vind het alleen maar zo vreselijk leuk.” De stemming aan boord is overweldigend. De spontaniteit groots. ALS DE RUST IS TERUGGEKEERD, zakken wij neer naast het daarnet huilen de mevrouwtje, wier gezicht nu in een gulle lach geplooid is. Ze komt uit IJmui- den en ook voor haar is het de eerste keer dat ze naar haar kinderen, zoon en schoondochter reist. Grinnekend slaat ze zich op de knie en zegt: „Ik had het daarnet even te kwaad. Ik moest heel hard lachen om die vreemde uitdossing van Sint en toen ik lachte ging ik vanzelf huilen.” Weer springen de tranen in haar ogen, maar nu kennelijk van opperst plezier. „Weer u, als je al die liedjes hoort, ik heb er vreselijk van genoten, is het net of de hele wereld op je afkomt. Ik voelde me warm en koud worden. M’n gedachten vlogen naar huis, naar vroeger, als er op de deur gebonst werd en de kinderen met m’n man en ik erbij waren we met z’n zevenen gingen zingen. Daar dacht ik aan en tegelijkertijd eigenlijk ook aan de ontmoeting van straks. Ja, het is de eerste keer. Ik heb er vreselijk naar verlangd „God” zegt ze en slaat de handen in elkaar, „wat ben ik vreselijk gelukkig.” DE STEWARDESS KOMT en vraagt of ze misschien een uurtje wil gaan slapen. „Slapen” veert ze op, „dacht u werkelijk dat ik dat nu zou kunnen.” Haar achterbuurvrouw heeft, half staand, het hele gesprek meegeluisterd. Een gebaar dat in een dergelijke sfeer beslist niet als indiscreet wordt uitgelegd. „Of je zou kunnen slapen” vult ze aan, kennelijk meer om in de sfeer te delen, dan om een wezenlijke inbreng te leveren. „Slapen” herhaalt ze met nadruk. „Ik zal u zeggen dat ik de hele week geen oog dicht heb kunnen doen. Ik heb m’n kinde ren in tien jaar niet gezien, wat denk je dan. Dit moet het mooiste kerstfeest gaan worden, wat ik ooit meemaakte.” Ze lacht, trekt met haar lippen en gaat dan snel zitten. UDO J. BUYS E - POPPE DE BOER HM!*’1 :1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1971 | | pagina 17