Kunnen de Phoeniciërs Haarlem gesticht hebben?
Antwoord van de heer Hoekstra
(vervolg)
L
Arb
1
16
2
4
l
ZATE
ZATERDAG 22 JANUARI 1972
Erbij
1.
2.
3.
Diensten verkopen
Is van
i
Niet primitief, wèl
arm
Haarlem ideaal
Waterwegen
Feiten
u
’Haarlems kern
Die vraag stellen is haar beantwoorden als we maar globaal kennis ge
nomen hebben van hetgeen de heer Hoekstra in „Erbij” van 27 november
1971 van zijn studie en vondsten in het kort vertelt. Dat velen moeite
hebben zijn kijk op de zaak te geloven heeft meerdere oorzaken, zoals:
Hetgeen we op school leerden voor onwaar te moeten erkennen. Er
is iets dierbaars in het geding. Het valt moeilijk te moeten zeggen:
„Dan heeft meester ons voorgelogen”, ook al deed hij dat te goeder
trouw en op gezag van een gecensureerde vaderlandse geschiedenis
neergelegd in officiële schoolboekjes.
Geen flauwe notie hebben van het landschappelijk aanzien van ons
land rond het begin van onze jaartelling.
Niet weten wie en wat die Phoeniciërs nu eigenlijk waren.
V
-
1
-
Ri
v t TT”*!
WW
Ir. S. J. MEIJN
de
zo
e
c
de
D. HOEKSTRA.
om 2
Strik
zw
wi
ve<
spc
hu
bli
sta
m(
do
wi
ee
ee
Di<
De I
hun
voor:
jongi
kom'
de c
er rr
ling
trair
Iers
de ti
kwa
Haa
D
(ste
ged:
waa
is),
pati
spo
een
rak
de
het
disi
voc
stei
nei
bes
Waren aldus de oostzijde vooral en
de zuidzijde van ons land wat minder
gebarricadeerd door venen en wouden,
de west- en noordzijde waren prak
tisch alleen van zee uit te benaderen.
Bovendien knippen Rijn en Maas het
land in tweeën en deze rivieren waren
nu ook niet bepaald rustige buren voor
een landbouwende bevolking. Overstro
mingen werden niet door dijken tegen
gegaan en die namen nog in tal toe
bovendien, omdat de zee na de laatste
ijstijd snel hoger steeg ten opzichte
van ons land. Dit laatste betekende
Omgekeerd heeft de beoefenaar van
techniek in een boerendorpje niet al
tijd emplooi en wel minder naarmate
zijn technisch kunnen hoger reikt. Een
smid en een metselaar vinden er nog
wel emplooi, maar een ingenieur of
Di
chir
kop]
inte:
tion;
vigb
lijk
de s
Ik h
gen
mas
iets
vint
lijk
01
Hel
dokte
traun
weid
sport
Uit t
het 1
Anderzijds is er de intensieve
exploitatie van de natuur ontwikkeld
uit het verzamelen van wilde veld
vruchten. Dat is de akkerbouw, waar
bij de bruikbare gewassen op akkers
bijeen gebracht worden en veel minder
ha. nodig zijn om één mens te onder
houden en te voeden.
Wat nu de bevolking van ons land
van vóór de Romeinen betreft, die had
nog helemaal niet gekozen voor de
akkerbouw, en was nog volop bezig
met jagen, vissen, een heel klein beetje
veeteelt en wat tuinbouw aan de kost
te komen. Zij leefde niet primitief
maar wèl arm! Niet primitief, omdat
haar techniek van houtbewerking goed
ontwikkeld was, en ook moest wor
den daar zij bovenal scheepjes nodig
had.
Het is nu op dit saillante punt, dat
Een Nehalennia-altaar uit Dom
burg. Aan de gaatjes bovenaan is
duidelijk te zien dat ook aan de
voorzijde een gordijn heeft ge
hangen.
Wat nu de plek betreft, waar Haar
lem ligt, die was voor varend volk
ideaal. Via het IJmeer konden grotere
schepen over het Flevomeer de weg
naar open zee vinden, waarschijnlijk
nog tussen het huidige Alkmaar de
naam zegt al iets!en Den Helder
door. Haarlem moet een ideale zeeha
ven geweest zijn voor zeilschepen tot
rond 200 ton, want er zal weinig tij—
verschil geweest zijn, dit in tegenstel
ling tot bijv, het gebied van Zeeland
en Vlaanderen, waar nu vondsten uit
de Romeinse tijd van offeranden aan
Nehellenia gedaan worden, die wijzen
op veel scheepvaart.
Maar Haarlem lag ook ideaal om de
„binnentuin” van ons land en de grote
inleiding wel duidelijk, dat eenden
kooien oorspronkelijk een vast punt
uitmaakten van iedere vestiging. Toen
door de invoering van het christendom
de kooien hun cultische betekenis ver
loren, zijn ze vermoedelijk dikwijls
voortgezet als broodwinning van een
kooiker. Wel bleef het kooirecht een
hoog recht, dat door de koning en
tijdens de Republiek door de prirv-
persoonlijk verleend werd. Toen later
de dorpen dichter bewoond werden
zochten sommige kooikers een plaatsje
buiten de drukte. De vijver op Vreden-
hof moet zo’n kooi geweest zijn: de
vijver heeft het model van een kooi-
vijver.
Op het kaartje van Berkenrode, dat
hierbij is af gedrukt, blijkt dat Vreden-
hof inderdaad haar naam kan hebben
ontleend aan de kooivrede. Deze kooi-
vrede, in alle oude dorpen een cirkel
met een straal van 50 roeden is later
waarschijnlijk uitgebreid tot een straal
van 100 roeden. De Emauslaan loopt
immers met een straal van 100 roeden
rond het middelpunt van de kooi.
Ook op lepenrode kan een kooi ge
weest zijn. Over verschillende dorpen
in de omgeving van Haarlem lezen we
in de bekende „Informacie upten
Staet” „zij gheneren hem (d.i. zij voor
zien in hun onderhoud) met kooijen te
houden”.
De reactie van ir. S. J. Meijn
Over de omstandigheden, waaronder
de bevolking van ons land omstreeks
Laat ons eerst eens kijken hoe ons
land er uitzag. Het had een rijke
vegetatie overal, maar het was vanuit
het oosten en het zuiden bijzonder
slecht toegankelijk. De venen van
Drente, Overijssel, delen van de Ach
terhoek en aansluitende gebieden in
het tegenwoordige Duitsland, de Peel
en De Kempen waren bijna absolute
barrières. Tussen die venen bevonden
zich uitgestrekte en eveneens slecht
doordringbare wouden als overal elders
in Duitsland, België en Noord-Frankrijk.
De Romeinen waren excellente wegen
bouwers. Daarom is het merkwaardig
op de Michelin-kaart van N. Frankrijk
dwars op de route Charleville-Mezières-
Troies diverse kaarsrechte landwegjes
te vinden met de aanduiding „voie ro
maine”. dus Romeinse weg. Tientallen
kilometers recht toe, recht aan, onge
acht beken, steile hellingen enz. is be
slist niet gewoon voor goede wegen
bouw. Er is maar één conclusie mogelijk.
Hier moeten zich uitgestrekte wouden
bevonden hebben, want dan is het niet
mogelijk om een „gunstig tracée” uit te
zetten.
duiaenjk te zien, xiei woora pioeg slaat
op de ploeg met rister, de herkomst
van dit woord is onbekend.
Het woord ploeg leid ik af van sem.
palach: splijten, en peloeach: splijten,
nieuw hebreeuws pelicha: ploegen.
(Van een verwante stam komt het
andere woord ploeg: groep namelijk
van sem. peloega: afdeling, groep, klas
se).
Deze woorden zijn slechts een kleine
greep uit de grote voorraad Semitische
woorden in onze taal.
De heer Meijn meent dat Haarlem
wellicht niet gesticht is door Phoeni
ciërs. Uit de veelheid van vestigingen,
waar ik het patroon met d e twee
pentagrammen gevonden heb, conclu
deer ik echter dat al onze nederzettin
gen ooit door Semitische priester-to-
venaars zijn uitgemeten. Mogelijk zijn
ook anderen nu hiervan overtuigd.
Overigens heeft de heer Meijn belang
rijke stenen bijgedragen, waarmee ik
verder kan werker In dit verband is
het aardig te vermelden, dat ik, na het
lezen van het verhaal van de heer
De vijver van de eendenkooi is gedeeltelijk nog bewaard. De straal van
de kooi was 50 roeden, terwijl de Emauslaan met de cirkelboog met een
straal van 100 roeden rond de kooi loopt. De dingplaats is terug te
vinden op Oud Berkenrode. Aan de Stierenkamp herinnert de Koediefs-
laan, die zich vroeger volgens de stippellijnen voortzette.
De Phoeniciërs hebben zich altijd
aangepast aan de omstandigheden. Hun
cultuur is daardoor vaak moeilijk te
scheiden van de culturen te midden
waarvan zij leefden. Daarbij komt dat
in hun steden vertegenwoordigers van
allerlei andere volken leefden. Vandaar
dat in Phoenicische nederzettingen
beeldhouwwerken zijn gevonden met
assyrische, egyptische, griekse en zelfs
indiase kenmerken. Het is daarom niet
mogelijk uit de oppervlakkige vergelij
king van één Nehalennia-beeld (waar
van verschillende varianten bestaan)
met één Carthaags beeld te kunnen
concluderen tot verwantschap. We
moeten daarom letten op de gebruikte
symboliek, waarvan de betekenis
schuilt in de Semitische woorden voor
de af geheelde voorwerpen. Anderzijds
moeten we vergelijken met een veel
heid van Carthaagse beelden. Daarvoor
biedt een artikel in een krant, hoe lang
ook, nog te weinig ruimte.
Het mandje met appelen is steeds
aanwezig omdat de appel bij de Phoe
niciërs een symbool was van macht.
Het schoudermanteltje, dat de godin op
de Nehalennia-altaren steeds draagt,
komt nooit voor op beelden van Ro- v
meinse oorsprong, maar we vinden het
wel op Carthaagse beelden. Het gordijn
komt op de achterzijde van de Neha-
lennia-stenen dikwijls voor, maar is
elders slechts driemaal in het Romein
se gebied gesignaleerd en dan nog wel
in het noordelijk deel, dus in onze
omgeving. Ik heb in het eerste artikel
al vermeld, dat het gordijn (hebr. pa-
rocheet) duidt op de aanwezigheid van
een godheid in de door het gordijn
afgesloten ruimte. Dat was ook zo in
de tempel van Salomo (gebouwd door
Hiram, een phoenicisch architect) im-
ers het Allerheiligste werd ook afge
sloten met een voorhang (parocheet).
Toen ik de werkelijke betekenis van
de naam Nehalennia vond als samen
gesteld uit „nahal”=geleiden en „ani-
jah”=schip, heb ik ook de namen van
andere godinnen, die op andere stenen
vermeld zijn, onderzocht. Een aantal
bleek ook uit Semitische woorden
verklaard te kunnen worden. Zo bete
kent de naam Burorina: orakelput.
Een andere naam is Viradecdis. Ook
deze naam is nooit verklaard. Ze is
naar mijn mening samengesteld uit
viradé (hebr. wêrêd=roos, meervoud:
wiradim, welke vorm in samenstellin
gen overgaat in: wiradej) en kadisj=-
heilig (omdat de klemtoon op de laat
ste lettergreep viel is de -a- in klank
afgezwakt en niet geschreven). De
naam Viradecdis is dus ook geen echte
godinnenaam evenmin als de namen
Nehalennia en Burorina. Daarom staat
er ook steeds Deae voor, wat op de
echte romeinse stenen niet gebruikelijk
was. Dea Viradecdis betekende dus: de
godin van de heilige rozen.
Mevr. Hinlopen laat zich een beetje
schamper uit over het feit, dat ik uit
gebrek aan kennis een hebreeuws
woordenboek gebruik. In de inleiding
heb ik reeds gezegd, dat de taal van de
Phoeniciërs maar zeer ten dele tot ons
is gekomen. Dat gebrek aan kennis
ervaart ieder die zich wel eens met die
taal heeft beziggehouden. De phoenici
sche woordenboeken die ik gebruik
bevatten slechts een geringe woorden
schat. Een aanvulling hierop vormt
dan logischerwijs het hebreeuws woor
denboek van Gesenius, dat van alle
woordstammen ook de varianten in de
andere Semitische talen geeft. Phoeni
cisch en hebreeuws waren volgens alle
semitologen zeer verwante talen, waar
uit volgt dat Mevr. Hinlopen ongelijk
heeft als zij het tegendeel beweert.
Mevr. Hinlopen noemt mijn conclusie
lichtvaardig (woeste conjecturen). Zij
heeft niet begrepen, dat ik mij niet
inlaat met conjecturen, dat zijn gissin
gen omtrent de betekenis van een be
paald woord in een bepaalde tekst van
een bepaalde schrijver. Een conjectuur
is dus een eenmalige niet nader be
wijsbare gissing. Ik werk echter met
hypothesen, die ik toets door een veel
heid van gevallen na te gaan. Pas als
alles qlopt door een veelheid van
zin volle en in elkaar sluitende be
wijzen, ben ik tevreden. Het zal
nu overigens wel duidelijk zijn, dat ik
een netwerk van vestigingen gevonden
heb, waar de restanten van eenzelfde
patroon van twee pentagrammen nog
in de huidige plattegronden overal te
vinden is. Het netwerk van Semitische
woorden in de Nederlandse taal is even
uitgebreid.
De reactie van de heer J. Th. Burg
graaf.
Ik ben blij in de heer Burggraaf een
medestander gevonden te hebben in
mijn bewondering voor de rijkdom aan
flora en fauna van de oude eenden
kooien.
Deze gebieden worden thans alom in
ons land stuk voor stuk vernield door
zandaanwinning, volspuiting, bebou
wing, wegenaanleg enz. Het is uit de
Meijn over de varende nomaden met
de valk als totem me herinnerde dat
de boten die op de Nijl voeren (dus
rivierboten) in het oud-Egyptisch ake
of achi genoemd werden (hebr. achoe).
Onze rivierboten heten aken, hetzelfde
woord. De officiële etymologen leiden
het woord „aak” af van „naak”, waar
van dan de beginletter afgevallen zou
zijn. Het is frappant, dat ik bij de
afleiding van de niet-Indo-Europese
woorden in onze taal uit het Semitisch
nooit dergelijke kunstgrepen hoef toe
te passen.
Dat is dan ook een van de redenen
om verder te gaan op mijn ontdek
kingstochten in het verleden, waarbij
dagelijks nog raadsels worden ontraad
seld.
het oordeel van veel geschiedschrijvers
ernstig mank gaat. Zij vergeten, dat de
techniek van de houtbewerking het
denken der beoefenaren tot grote
hoogte opstuwt, zodat nomaden beslist
niet zonder meer primitieven genoemd
mogen worden, omdat zij nomaden
zijn. Vooral mag dat niet als zij hun
techniek gebruiken om schepen te
bouwen. Want scheepsbouw in hout
is een technische prestatie, die als
het om zeezeilende vrachtschepen gaat
de evenknie is van de steentechniek,
zoals die in Griekse tempels en gotie-
ke kathedralen bewonderd wordt.
ciërs eeuwenlang de handelsreiziger te
water in huurdienst van de klassieke
volkeren in het Midden-Oosten waren.
Die Phoeniciërs hadden derhalve een
grote culturele voorsprong door hun
contacten met Babyloniërs, Minoërs,
Egyptenaren, Assyriërs enz.
Diensten verkopen is óók handel, is in
wezen de kern van alle commercie. En
zo ligt het voor de hand, dat zij in een
ontwikkeling van techniek hun aandeel
nemen.
tevens, dat de kusten het nogal ontgel
den moesten. De duinen zoals wij die
nu kennen zijn de z.g. „jonge” duinen,
die van pl.m. 700 n. Chr. dateren, en de
St. Elisabethsvloed laat zien dat het
500 jaar later nog niet bepaald best
gesteld was met de kust.
Al met al zou het voor ons voorstel
lingsvermogen zeer verhelderend zijn
als een geoloog eens hetzelfde wilde
doen als de heer Hoekstra en ons een
kaart van ons land zou construeren,
die de ontoegankelijkheden van venen
en wouden en de onbewoonbare gebie
den eens duidelijk aangaf. Het zou dan
blijken, dat er een beperkt aantal re
delijk veilige woongebieden zou over
blijven, die bijna alle aan goed bevaar
bare meren zijn gelegen. Meren die
ofwel in directe verbinding met de
open zee of de rivieren en hun zijkre
ken stonden, of wel via korte doorste
ken met elkaar en met de zee in
verbinding te brengen waren.
En hiermede wordt tegelijk een oor
deel over onze voorouders en over de
Phoeniciërs uitgesproken. Beide af
stammend van nomadische voorouders,
derhalve jagers, vissers en veetelers,
maar met dit verschil dat die Phoeni-
een architect moeten echt elders hun
werk zoeken. Techniek beoefenen bete
kende vroeger zonder meer, reizen en
trekken.
Na deze voorbereiding gaan we een
aantal feiten plaatsen.
a. de heer Hoekstra beweert op
grond van een aantal argumenten, dat
Phoeniciërs Haarlem gesticht hebben.
Laten ze Haarlem niet gesticht hebben,
want er was al een dorpje van vissers,
jagers en kleine akkerbouwers dan
toch vonden ze er volk, dat met water
en hout vertrouwd was, bereid om
zaken te doen en veel van hen te
leren. Dan is het niet verbazend dat de
heer Hoekstra duidelijke sporen van
zulk contact vindt.
b. het is bekend dat de Phoeniciërs
al eeuwen vóór Christus minstens al
3000 jaar tin en andere metalen uit
Engeland haalden en in het Midden-
Oosten verkochten.
c. Piere Honorée bewijst in zijn
boek „De Witte God” dat de Phoeni
ciërs goud haalden in Zuid-Amerika.
De wetenschap zoekt naarstig naar de
goudmijnen van koning Salomo. Hij
laat technici uit Tyrus komen en Ty-
rus was toen voor de beschaafde we
reld, wat Europoort nu voor Europa is.
Tyrus was toen de thuishaven der
Phoeniciërs. Als klap op de vuurpijl
werkt in dit verband een dia, die ir. F.
B. Carbasius Weber onlangs nog bij de
van hem bekende lezingen over ont
wikkelingshulp vertoonde. Die dia
geeft een beeld van een tempelruïne in
Guatamala waarvan de zuilen nog
overeind staan.
Op het eerste gezicht een „Griekse”
tempel, maar.die zuilen blijken
mannenfiguren te zijn. Géén Indianen,
maar in gelaat en kleding lijken ze op
Babyloniërs. Zouden Phoeniciërs zich
zelf uitgebeeld hebben?
d. De thans zeer bekende egyptoloog
prof. W. B. Emery toont in het Aula
pocket nr. 137 „Het oudste Egypte” op
pag. 116 een bootgraf. Bovendien
betoogt hij met nadruk, dat de eerste
dynastie van Pharaonen gevormd is
door een volk van varende noma
den, die op de Nijl handel gingen
drijven tussen de landbouwvolken. Die
volken maakten nogal eens ruzie. Dat
gaf de altijd militante nomaden aanlei
ding orde op zaken te stellen en zich
als overheersers op te werpen.
Die varende nomaden met
„v a 1 k” als totem, zouden uit Mesopo-
tamië afkomstig geweest zijn. Dat
wijst geografisch niet op de Phoeni
ciërs, maar.wat zegt geografische
herkomst als het om nomaden gaat?
Vooral als het om varende noma
den gaat. Dan zegt die „valk” als totem
meer!
e. Laten nu Vikingen ook „bootgra-
ven” gemaakt hebben en ook de „valk”
als een heilige vogel gekend hebben.
Niet dat we de Vikingen als voorvade
ren of nazaten van de Phoeniciërs
moeten zien. Wel dienen we attent te
zijn op de mogelijke culturele ver
wantschappen. De voormelde boot ge
tekend op pag. 116 in het boek van
Emery is duidelijk van papyrus-riet,
maar de lijnen zijn exact die van het
uitneembare met leer bindbare houten
Vikingschip, dat uitgezet werd vanaf
logge vrachtschepen als een kust aan
gevallen moest worden.
f. Tenslotte en niet omdat de
voorraad bewijsmateriaal op is nog
de vermelding van de vondst van een
Noordeuropese renwagen voor paar
den in een Egyptisch koningsgraf uit
de 18e dynastie (1570-1448 v. Chr.). Die
wagen is van hout en wel van iepe-
eike en essehout dat in Egypte en
wijde omtrek volkomen vreemd is,
evenals dat paarden er zeldzaam wa
ren. Nu kan gedacht worden, dat die
wagen toch daar is gemaakt, maar
waarom werd dan géén bijzonder
goede Egyptische lijm gebruikt,
doch de beslist minder goede berke-
bastlijm en berketeer? (vide Far-
werck. N. Eur. Myst. pag. 41). Die wa
gen is beslist niet van Duitsland of
Friesland naar Egypte gereden, want
dan was die vóór Bazel al versleten.
Dus zal hij wel erheen gevaren zijn
toen Tyrus thuishaven der Phoeniciërs
was. Een cadeautje van de ene vorst
aan de andere?
Kunnen de Phoeniciërs Haarlem ge
sticht hebben? Dat kan, maar vermoe
delijk hebben ze Haarlem niet gesticht
doch wel wat meer allure gegeven en
er graag gewoond, zoals in het alge
meen Amsterdamse reders en kooplui
nog graag in de buurt van onze goede
stad wonen. Er is iets met de plek
waar Haarlem ligt, want ook de bodem
zit vol archeologisch interessante res
ten.
rivieren te bereiken over het water.
Overslag uit zeeschepen naar binnen
schepen en omgekeerd kon er in alle
rust, zowel van weer en wind als van
vijandige concurrentie verre, plaats
vinden. Ook kon er volop gefourageerd
worden héél belangrijk! er was
volop prima drinkwater, dat de zee
schepen konden meenemen. Nog is
duinwater opmerkelijk geschikt om
lang in gesloten vaten te bewaren zon
der muf te worden.
De bevolking van ons land zal be
staan hebben uit een vermenging van
mensen, afkomstig van diverse stam
men. Zowel achterblijvers van de Kel
ten als van andere volken, maar ook
voorlopers van stammen, die aan de
westwaartse trek der volksverhuizin
gen bezige waren. Dit vergt wederom
veel van ons voorstellingsvermogen,
omdat wij moderne Westerlingen geen
idee meer hebben hoe voor 200 en
meer jaren onze voorouders in het
Eurazië ten noorden van Alpen en
Himalaya’s aan de kost kwamen.
Er waren twee manieren om de
natuur te exploiteren, die van Abel en
die van Kaïn. Dat wil zeggen via de
veeteelt ontwikkeld uit de jacht, en
dat is een extensieve exploitatie,
die het grote gevaar van natuurver-
woesting door overbeweiding in zich
heeft. In ieder geval zijn er dan véél
ha. nodig om één mens te onderhouden
en te voeden.
het begin van onze jaartelling leefde, is
inderdaad nog weinig bekend. Wij zijn
gewend om alles wat er aan wegen,
wateren en woonplaatsen gevonden
wordt toe te schrijven aan de Romei
nen. Evenzo zijn we gewend andere
verworvenheden, tuinbouw, kruiden-
kwekerij, geneeskunde enz. toe te
schrijven aan de invloed van de kloos
ters. Anderzijds is bekend, dat er veel
oudere wegen gevonden- zijn, bijv, de
wegen door de venen in Drente, die
zeker niet van de Romeinen afkomstig
zijn. Het is daarom verrassend te zien,
hoe in het patroon van nederzettingen,
dat ik gevonden heb, wegen leiden van
„Al-dingplaats” tot Al-dingplaats. Deze
centra waren weer door wegen ver
bonden met de lagere dingplaatsen via
buurwegen. Er was een goed geordend
wegenstelsel. De namen van de ding
plaatsen zijn met een bepaalde syste
matiek zo gekozen, dat eenzelfde naam
binnen een gouw, als ik de rechtsgebie
den zo noemen mag, .niet tweemaal
voorkwam. Het is ook verrassend te
zien dat duidelijke restanten van het
pentagrammenpatroon voorkomen op
plaatsen, waarvan sommigen aanne
men, dat ze onbewoonbaar geweest
moeten zijn.
De zeespiegelrijzing, die de heer
Meijn aanhaalt, van na de laatste ijs
tijd, is wel zeer lang geleden. Er is
echter ook een Vergelijke rijzing ge
weest na het jaar 300 (de z.g.
Duinkerken II transgressie). De terpen
in Friesland zijn sinds die tijd geleide
lijk opgehoogd. Vóór onze jaartelling
moet een veel groter stuk van ons land
bewoonbaar zijn geweest dan men in
het algemeen aanneemt. Ook de dicht
heid van de bevolking moet groter
geweest zijn.
Het onderzoek van de Semitische
taalrestanten in het Nederlands leverde,
zoals ik al gezegd heb, een aantal
woorden op die erop wijzen dat hier
cultuuroverdracht heeft plaatsgevon
den. De door ir. Meijn genoemde vee-
nomaden waren hier aan de kust aan
het eind van een lange trektocht geko
men. De vestiging van deze veehouders
moet begeleid zijn door landbouw- en
veeteeltdeskundigen, die we bij
Phoeniciërs kunnen verwachten.
Bij het verslechteren van het kli
maat in ons land omstreeks het begin
van onze jaartelling (voordien was het
niet zo koud als mevr. Hinlopen
meent), werd het noodzakelijk het vee
in de winter op stal te zetten. Daar
door was het nodig tot hooibouw over
te gaan. Bij dit bedrijf vinden we
Semitische woorden. Ons woord zwade
(een door het maaien op rijen gelegde
hoeveelheid gras) luidt in het he
breeuws: tsewath. Het woord zwelen
(het bijeenharken van het gedroogde
gras) kan afgeleid worden van: dha-
wal, welk woord in het arabisch nog
de betekenis heeft van het met de
vingers bijeen „harken” van het eten
(koeskoes) tot een hap. Dat de Semiti
sche klank dh bij ons tot een z is
geworden is niet vreemd. In de Griekse
bijbelvertaling, de Septuagint, komt
het ook voor dat een hebreeuwse d
door een griekse z wordt weergegeven.
Andere woorden bevestigen deze regel.
Hebr. dewer: builenpest, Nederlands:
zweer, hebr. dhewarim: bijen Neder
lands: zwerm ook arabisch „dabur”
betekent bijenzwerm).
Ook in de landbouw moeten Phoeni
ciërs hier een belangrijke rol hebben
gespeeld. Dat is uit een aantal woorden
i-