Kunnen de Phoeniciërs Haarlem gesticht hebben? Antwoord van de heer Hoekstra (vervolg) L Arb 1 16 2 4 l ZATE ZATERDAG 22 JANUARI 1972 Erbij 1. 2. 3. Diensten verkopen Is van i Niet primitief, wèl arm Haarlem ideaal Waterwegen Feiten u ’Haarlems kern Die vraag stellen is haar beantwoorden als we maar globaal kennis ge nomen hebben van hetgeen de heer Hoekstra in „Erbij” van 27 november 1971 van zijn studie en vondsten in het kort vertelt. Dat velen moeite hebben zijn kijk op de zaak te geloven heeft meerdere oorzaken, zoals: Hetgeen we op school leerden voor onwaar te moeten erkennen. Er is iets dierbaars in het geding. Het valt moeilijk te moeten zeggen: „Dan heeft meester ons voorgelogen”, ook al deed hij dat te goeder trouw en op gezag van een gecensureerde vaderlandse geschiedenis neergelegd in officiële schoolboekjes. Geen flauwe notie hebben van het landschappelijk aanzien van ons land rond het begin van onze jaartelling. Niet weten wie en wat die Phoeniciërs nu eigenlijk waren. V - 1 - Ri v t TT”*! WW Ir. S. J. MEIJN de zo e c de D. HOEKSTRA. om 2 Strik zw wi ve< spc hu bli sta m( do wi ee ee Di< De I hun voor: jongi kom' de c er rr ling trair Iers de ti kwa Haa D (ste ged: waa is), pati spo een rak de het disi voc stei nei bes Waren aldus de oostzijde vooral en de zuidzijde van ons land wat minder gebarricadeerd door venen en wouden, de west- en noordzijde waren prak tisch alleen van zee uit te benaderen. Bovendien knippen Rijn en Maas het land in tweeën en deze rivieren waren nu ook niet bepaald rustige buren voor een landbouwende bevolking. Overstro mingen werden niet door dijken tegen gegaan en die namen nog in tal toe bovendien, omdat de zee na de laatste ijstijd snel hoger steeg ten opzichte van ons land. Dit laatste betekende Omgekeerd heeft de beoefenaar van techniek in een boerendorpje niet al tijd emplooi en wel minder naarmate zijn technisch kunnen hoger reikt. Een smid en een metselaar vinden er nog wel emplooi, maar een ingenieur of Di chir kop] inte: tion; vigb lijk de s Ik h gen mas iets vint lijk 01 Hel dokte traun weid sport Uit t het 1 Anderzijds is er de intensieve exploitatie van de natuur ontwikkeld uit het verzamelen van wilde veld vruchten. Dat is de akkerbouw, waar bij de bruikbare gewassen op akkers bijeen gebracht worden en veel minder ha. nodig zijn om één mens te onder houden en te voeden. Wat nu de bevolking van ons land van vóór de Romeinen betreft, die had nog helemaal niet gekozen voor de akkerbouw, en was nog volop bezig met jagen, vissen, een heel klein beetje veeteelt en wat tuinbouw aan de kost te komen. Zij leefde niet primitief maar wèl arm! Niet primitief, omdat haar techniek van houtbewerking goed ontwikkeld was, en ook moest wor den daar zij bovenal scheepjes nodig had. Het is nu op dit saillante punt, dat Een Nehalennia-altaar uit Dom burg. Aan de gaatjes bovenaan is duidelijk te zien dat ook aan de voorzijde een gordijn heeft ge hangen. Wat nu de plek betreft, waar Haar lem ligt, die was voor varend volk ideaal. Via het IJmeer konden grotere schepen over het Flevomeer de weg naar open zee vinden, waarschijnlijk nog tussen het huidige Alkmaar de naam zegt al iets!en Den Helder door. Haarlem moet een ideale zeeha ven geweest zijn voor zeilschepen tot rond 200 ton, want er zal weinig tij— verschil geweest zijn, dit in tegenstel ling tot bijv, het gebied van Zeeland en Vlaanderen, waar nu vondsten uit de Romeinse tijd van offeranden aan Nehellenia gedaan worden, die wijzen op veel scheepvaart. Maar Haarlem lag ook ideaal om de „binnentuin” van ons land en de grote inleiding wel duidelijk, dat eenden kooien oorspronkelijk een vast punt uitmaakten van iedere vestiging. Toen door de invoering van het christendom de kooien hun cultische betekenis ver loren, zijn ze vermoedelijk dikwijls voortgezet als broodwinning van een kooiker. Wel bleef het kooirecht een hoog recht, dat door de koning en tijdens de Republiek door de prirv- persoonlijk verleend werd. Toen later de dorpen dichter bewoond werden zochten sommige kooikers een plaatsje buiten de drukte. De vijver op Vreden- hof moet zo’n kooi geweest zijn: de vijver heeft het model van een kooi- vijver. Op het kaartje van Berkenrode, dat hierbij is af gedrukt, blijkt dat Vreden- hof inderdaad haar naam kan hebben ontleend aan de kooivrede. Deze kooi- vrede, in alle oude dorpen een cirkel met een straal van 50 roeden is later waarschijnlijk uitgebreid tot een straal van 100 roeden. De Emauslaan loopt immers met een straal van 100 roeden rond het middelpunt van de kooi. Ook op lepenrode kan een kooi ge weest zijn. Over verschillende dorpen in de omgeving van Haarlem lezen we in de bekende „Informacie upten Staet” „zij gheneren hem (d.i. zij voor zien in hun onderhoud) met kooijen te houden”. De reactie van ir. S. J. Meijn Over de omstandigheden, waaronder de bevolking van ons land omstreeks Laat ons eerst eens kijken hoe ons land er uitzag. Het had een rijke vegetatie overal, maar het was vanuit het oosten en het zuiden bijzonder slecht toegankelijk. De venen van Drente, Overijssel, delen van de Ach terhoek en aansluitende gebieden in het tegenwoordige Duitsland, de Peel en De Kempen waren bijna absolute barrières. Tussen die venen bevonden zich uitgestrekte en eveneens slecht doordringbare wouden als overal elders in Duitsland, België en Noord-Frankrijk. De Romeinen waren excellente wegen bouwers. Daarom is het merkwaardig op de Michelin-kaart van N. Frankrijk dwars op de route Charleville-Mezières- Troies diverse kaarsrechte landwegjes te vinden met de aanduiding „voie ro maine”. dus Romeinse weg. Tientallen kilometers recht toe, recht aan, onge acht beken, steile hellingen enz. is be slist niet gewoon voor goede wegen bouw. Er is maar één conclusie mogelijk. Hier moeten zich uitgestrekte wouden bevonden hebben, want dan is het niet mogelijk om een „gunstig tracée” uit te zetten. duiaenjk te zien, xiei woora pioeg slaat op de ploeg met rister, de herkomst van dit woord is onbekend. Het woord ploeg leid ik af van sem. palach: splijten, en peloeach: splijten, nieuw hebreeuws pelicha: ploegen. (Van een verwante stam komt het andere woord ploeg: groep namelijk van sem. peloega: afdeling, groep, klas se). Deze woorden zijn slechts een kleine greep uit de grote voorraad Semitische woorden in onze taal. De heer Meijn meent dat Haarlem wellicht niet gesticht is door Phoeni ciërs. Uit de veelheid van vestigingen, waar ik het patroon met d e twee pentagrammen gevonden heb, conclu deer ik echter dat al onze nederzettin gen ooit door Semitische priester-to- venaars zijn uitgemeten. Mogelijk zijn ook anderen nu hiervan overtuigd. Overigens heeft de heer Meijn belang rijke stenen bijgedragen, waarmee ik verder kan werker In dit verband is het aardig te vermelden, dat ik, na het lezen van het verhaal van de heer De vijver van de eendenkooi is gedeeltelijk nog bewaard. De straal van de kooi was 50 roeden, terwijl de Emauslaan met de cirkelboog met een straal van 100 roeden rond de kooi loopt. De dingplaats is terug te vinden op Oud Berkenrode. Aan de Stierenkamp herinnert de Koediefs- laan, die zich vroeger volgens de stippellijnen voortzette. De Phoeniciërs hebben zich altijd aangepast aan de omstandigheden. Hun cultuur is daardoor vaak moeilijk te scheiden van de culturen te midden waarvan zij leefden. Daarbij komt dat in hun steden vertegenwoordigers van allerlei andere volken leefden. Vandaar dat in Phoenicische nederzettingen beeldhouwwerken zijn gevonden met assyrische, egyptische, griekse en zelfs indiase kenmerken. Het is daarom niet mogelijk uit de oppervlakkige vergelij king van één Nehalennia-beeld (waar van verschillende varianten bestaan) met één Carthaags beeld te kunnen concluderen tot verwantschap. We moeten daarom letten op de gebruikte symboliek, waarvan de betekenis schuilt in de Semitische woorden voor de af geheelde voorwerpen. Anderzijds moeten we vergelijken met een veel heid van Carthaagse beelden. Daarvoor biedt een artikel in een krant, hoe lang ook, nog te weinig ruimte. Het mandje met appelen is steeds aanwezig omdat de appel bij de Phoe niciërs een symbool was van macht. Het schoudermanteltje, dat de godin op de Nehalennia-altaren steeds draagt, komt nooit voor op beelden van Ro- v meinse oorsprong, maar we vinden het wel op Carthaagse beelden. Het gordijn komt op de achterzijde van de Neha- lennia-stenen dikwijls voor, maar is elders slechts driemaal in het Romein se gebied gesignaleerd en dan nog wel in het noordelijk deel, dus in onze omgeving. Ik heb in het eerste artikel al vermeld, dat het gordijn (hebr. pa- rocheet) duidt op de aanwezigheid van een godheid in de door het gordijn afgesloten ruimte. Dat was ook zo in de tempel van Salomo (gebouwd door Hiram, een phoenicisch architect) im- ers het Allerheiligste werd ook afge sloten met een voorhang (parocheet). Toen ik de werkelijke betekenis van de naam Nehalennia vond als samen gesteld uit „nahal”=geleiden en „ani- jah”=schip, heb ik ook de namen van andere godinnen, die op andere stenen vermeld zijn, onderzocht. Een aantal bleek ook uit Semitische woorden verklaard te kunnen worden. Zo bete kent de naam Burorina: orakelput. Een andere naam is Viradecdis. Ook deze naam is nooit verklaard. Ze is naar mijn mening samengesteld uit viradé (hebr. wêrêd=roos, meervoud: wiradim, welke vorm in samenstellin gen overgaat in: wiradej) en kadisj=- heilig (omdat de klemtoon op de laat ste lettergreep viel is de -a- in klank afgezwakt en niet geschreven). De naam Viradecdis is dus ook geen echte godinnenaam evenmin als de namen Nehalennia en Burorina. Daarom staat er ook steeds Deae voor, wat op de echte romeinse stenen niet gebruikelijk was. Dea Viradecdis betekende dus: de godin van de heilige rozen. Mevr. Hinlopen laat zich een beetje schamper uit over het feit, dat ik uit gebrek aan kennis een hebreeuws woordenboek gebruik. In de inleiding heb ik reeds gezegd, dat de taal van de Phoeniciërs maar zeer ten dele tot ons is gekomen. Dat gebrek aan kennis ervaart ieder die zich wel eens met die taal heeft beziggehouden. De phoenici sche woordenboeken die ik gebruik bevatten slechts een geringe woorden schat. Een aanvulling hierop vormt dan logischerwijs het hebreeuws woor denboek van Gesenius, dat van alle woordstammen ook de varianten in de andere Semitische talen geeft. Phoeni cisch en hebreeuws waren volgens alle semitologen zeer verwante talen, waar uit volgt dat Mevr. Hinlopen ongelijk heeft als zij het tegendeel beweert. Mevr. Hinlopen noemt mijn conclusie lichtvaardig (woeste conjecturen). Zij heeft niet begrepen, dat ik mij niet inlaat met conjecturen, dat zijn gissin gen omtrent de betekenis van een be paald woord in een bepaalde tekst van een bepaalde schrijver. Een conjectuur is dus een eenmalige niet nader be wijsbare gissing. Ik werk echter met hypothesen, die ik toets door een veel heid van gevallen na te gaan. Pas als alles qlopt door een veelheid van zin volle en in elkaar sluitende be wijzen, ben ik tevreden. Het zal nu overigens wel duidelijk zijn, dat ik een netwerk van vestigingen gevonden heb, waar de restanten van eenzelfde patroon van twee pentagrammen nog in de huidige plattegronden overal te vinden is. Het netwerk van Semitische woorden in de Nederlandse taal is even uitgebreid. De reactie van de heer J. Th. Burg graaf. Ik ben blij in de heer Burggraaf een medestander gevonden te hebben in mijn bewondering voor de rijkdom aan flora en fauna van de oude eenden kooien. Deze gebieden worden thans alom in ons land stuk voor stuk vernield door zandaanwinning, volspuiting, bebou wing, wegenaanleg enz. Het is uit de Meijn over de varende nomaden met de valk als totem me herinnerde dat de boten die op de Nijl voeren (dus rivierboten) in het oud-Egyptisch ake of achi genoemd werden (hebr. achoe). Onze rivierboten heten aken, hetzelfde woord. De officiële etymologen leiden het woord „aak” af van „naak”, waar van dan de beginletter afgevallen zou zijn. Het is frappant, dat ik bij de afleiding van de niet-Indo-Europese woorden in onze taal uit het Semitisch nooit dergelijke kunstgrepen hoef toe te passen. Dat is dan ook een van de redenen om verder te gaan op mijn ontdek kingstochten in het verleden, waarbij dagelijks nog raadsels worden ontraad seld. het oordeel van veel geschiedschrijvers ernstig mank gaat. Zij vergeten, dat de techniek van de houtbewerking het denken der beoefenaren tot grote hoogte opstuwt, zodat nomaden beslist niet zonder meer primitieven genoemd mogen worden, omdat zij nomaden zijn. Vooral mag dat niet als zij hun techniek gebruiken om schepen te bouwen. Want scheepsbouw in hout is een technische prestatie, die als het om zeezeilende vrachtschepen gaat de evenknie is van de steentechniek, zoals die in Griekse tempels en gotie- ke kathedralen bewonderd wordt. ciërs eeuwenlang de handelsreiziger te water in huurdienst van de klassieke volkeren in het Midden-Oosten waren. Die Phoeniciërs hadden derhalve een grote culturele voorsprong door hun contacten met Babyloniërs, Minoërs, Egyptenaren, Assyriërs enz. Diensten verkopen is óók handel, is in wezen de kern van alle commercie. En zo ligt het voor de hand, dat zij in een ontwikkeling van techniek hun aandeel nemen. tevens, dat de kusten het nogal ontgel den moesten. De duinen zoals wij die nu kennen zijn de z.g. „jonge” duinen, die van pl.m. 700 n. Chr. dateren, en de St. Elisabethsvloed laat zien dat het 500 jaar later nog niet bepaald best gesteld was met de kust. Al met al zou het voor ons voorstel lingsvermogen zeer verhelderend zijn als een geoloog eens hetzelfde wilde doen als de heer Hoekstra en ons een kaart van ons land zou construeren, die de ontoegankelijkheden van venen en wouden en de onbewoonbare gebie den eens duidelijk aangaf. Het zou dan blijken, dat er een beperkt aantal re delijk veilige woongebieden zou over blijven, die bijna alle aan goed bevaar bare meren zijn gelegen. Meren die ofwel in directe verbinding met de open zee of de rivieren en hun zijkre ken stonden, of wel via korte doorste ken met elkaar en met de zee in verbinding te brengen waren. En hiermede wordt tegelijk een oor deel over onze voorouders en over de Phoeniciërs uitgesproken. Beide af stammend van nomadische voorouders, derhalve jagers, vissers en veetelers, maar met dit verschil dat die Phoeni- een architect moeten echt elders hun werk zoeken. Techniek beoefenen bete kende vroeger zonder meer, reizen en trekken. Na deze voorbereiding gaan we een aantal feiten plaatsen. a. de heer Hoekstra beweert op grond van een aantal argumenten, dat Phoeniciërs Haarlem gesticht hebben. Laten ze Haarlem niet gesticht hebben, want er was al een dorpje van vissers, jagers en kleine akkerbouwers dan toch vonden ze er volk, dat met water en hout vertrouwd was, bereid om zaken te doen en veel van hen te leren. Dan is het niet verbazend dat de heer Hoekstra duidelijke sporen van zulk contact vindt. b. het is bekend dat de Phoeniciërs al eeuwen vóór Christus minstens al 3000 jaar tin en andere metalen uit Engeland haalden en in het Midden- Oosten verkochten. c. Piere Honorée bewijst in zijn boek „De Witte God” dat de Phoeni ciërs goud haalden in Zuid-Amerika. De wetenschap zoekt naarstig naar de goudmijnen van koning Salomo. Hij laat technici uit Tyrus komen en Ty- rus was toen voor de beschaafde we reld, wat Europoort nu voor Europa is. Tyrus was toen de thuishaven der Phoeniciërs. Als klap op de vuurpijl werkt in dit verband een dia, die ir. F. B. Carbasius Weber onlangs nog bij de van hem bekende lezingen over ont wikkelingshulp vertoonde. Die dia geeft een beeld van een tempelruïne in Guatamala waarvan de zuilen nog overeind staan. Op het eerste gezicht een „Griekse” tempel, maar.die zuilen blijken mannenfiguren te zijn. Géén Indianen, maar in gelaat en kleding lijken ze op Babyloniërs. Zouden Phoeniciërs zich zelf uitgebeeld hebben? d. De thans zeer bekende egyptoloog prof. W. B. Emery toont in het Aula pocket nr. 137 „Het oudste Egypte” op pag. 116 een bootgraf. Bovendien betoogt hij met nadruk, dat de eerste dynastie van Pharaonen gevormd is door een volk van varende noma den, die op de Nijl handel gingen drijven tussen de landbouwvolken. Die volken maakten nogal eens ruzie. Dat gaf de altijd militante nomaden aanlei ding orde op zaken te stellen en zich als overheersers op te werpen. Die varende nomaden met „v a 1 k” als totem, zouden uit Mesopo- tamië afkomstig geweest zijn. Dat wijst geografisch niet op de Phoeni ciërs, maar.wat zegt geografische herkomst als het om nomaden gaat? Vooral als het om varende noma den gaat. Dan zegt die „valk” als totem meer! e. Laten nu Vikingen ook „bootgra- ven” gemaakt hebben en ook de „valk” als een heilige vogel gekend hebben. Niet dat we de Vikingen als voorvade ren of nazaten van de Phoeniciërs moeten zien. Wel dienen we attent te zijn op de mogelijke culturele ver wantschappen. De voormelde boot ge tekend op pag. 116 in het boek van Emery is duidelijk van papyrus-riet, maar de lijnen zijn exact die van het uitneembare met leer bindbare houten Vikingschip, dat uitgezet werd vanaf logge vrachtschepen als een kust aan gevallen moest worden. f. Tenslotte en niet omdat de voorraad bewijsmateriaal op is nog de vermelding van de vondst van een Noordeuropese renwagen voor paar den in een Egyptisch koningsgraf uit de 18e dynastie (1570-1448 v. Chr.). Die wagen is van hout en wel van iepe- eike en essehout dat in Egypte en wijde omtrek volkomen vreemd is, evenals dat paarden er zeldzaam wa ren. Nu kan gedacht worden, dat die wagen toch daar is gemaakt, maar waarom werd dan géén bijzonder goede Egyptische lijm gebruikt, doch de beslist minder goede berke- bastlijm en berketeer? (vide Far- werck. N. Eur. Myst. pag. 41). Die wa gen is beslist niet van Duitsland of Friesland naar Egypte gereden, want dan was die vóór Bazel al versleten. Dus zal hij wel erheen gevaren zijn toen Tyrus thuishaven der Phoeniciërs was. Een cadeautje van de ene vorst aan de andere? Kunnen de Phoeniciërs Haarlem ge sticht hebben? Dat kan, maar vermoe delijk hebben ze Haarlem niet gesticht doch wel wat meer allure gegeven en er graag gewoond, zoals in het alge meen Amsterdamse reders en kooplui nog graag in de buurt van onze goede stad wonen. Er is iets met de plek waar Haarlem ligt, want ook de bodem zit vol archeologisch interessante res ten. rivieren te bereiken over het water. Overslag uit zeeschepen naar binnen schepen en omgekeerd kon er in alle rust, zowel van weer en wind als van vijandige concurrentie verre, plaats vinden. Ook kon er volop gefourageerd worden héél belangrijk! er was volop prima drinkwater, dat de zee schepen konden meenemen. Nog is duinwater opmerkelijk geschikt om lang in gesloten vaten te bewaren zon der muf te worden. De bevolking van ons land zal be staan hebben uit een vermenging van mensen, afkomstig van diverse stam men. Zowel achterblijvers van de Kel ten als van andere volken, maar ook voorlopers van stammen, die aan de westwaartse trek der volksverhuizin gen bezige waren. Dit vergt wederom veel van ons voorstellingsvermogen, omdat wij moderne Westerlingen geen idee meer hebben hoe voor 200 en meer jaren onze voorouders in het Eurazië ten noorden van Alpen en Himalaya’s aan de kost kwamen. Er waren twee manieren om de natuur te exploiteren, die van Abel en die van Kaïn. Dat wil zeggen via de veeteelt ontwikkeld uit de jacht, en dat is een extensieve exploitatie, die het grote gevaar van natuurver- woesting door overbeweiding in zich heeft. In ieder geval zijn er dan véél ha. nodig om één mens te onderhouden en te voeden. het begin van onze jaartelling leefde, is inderdaad nog weinig bekend. Wij zijn gewend om alles wat er aan wegen, wateren en woonplaatsen gevonden wordt toe te schrijven aan de Romei nen. Evenzo zijn we gewend andere verworvenheden, tuinbouw, kruiden- kwekerij, geneeskunde enz. toe te schrijven aan de invloed van de kloos ters. Anderzijds is bekend, dat er veel oudere wegen gevonden- zijn, bijv, de wegen door de venen in Drente, die zeker niet van de Romeinen afkomstig zijn. Het is daarom verrassend te zien, hoe in het patroon van nederzettingen, dat ik gevonden heb, wegen leiden van „Al-dingplaats” tot Al-dingplaats. Deze centra waren weer door wegen ver bonden met de lagere dingplaatsen via buurwegen. Er was een goed geordend wegenstelsel. De namen van de ding plaatsen zijn met een bepaalde syste matiek zo gekozen, dat eenzelfde naam binnen een gouw, als ik de rechtsgebie den zo noemen mag, .niet tweemaal voorkwam. Het is ook verrassend te zien dat duidelijke restanten van het pentagrammenpatroon voorkomen op plaatsen, waarvan sommigen aanne men, dat ze onbewoonbaar geweest moeten zijn. De zeespiegelrijzing, die de heer Meijn aanhaalt, van na de laatste ijs tijd, is wel zeer lang geleden. Er is echter ook een Vergelijke rijzing ge weest na het jaar 300 (de z.g. Duinkerken II transgressie). De terpen in Friesland zijn sinds die tijd geleide lijk opgehoogd. Vóór onze jaartelling moet een veel groter stuk van ons land bewoonbaar zijn geweest dan men in het algemeen aanneemt. Ook de dicht heid van de bevolking moet groter geweest zijn. Het onderzoek van de Semitische taalrestanten in het Nederlands leverde, zoals ik al gezegd heb, een aantal woorden op die erop wijzen dat hier cultuuroverdracht heeft plaatsgevon den. De door ir. Meijn genoemde vee- nomaden waren hier aan de kust aan het eind van een lange trektocht geko men. De vestiging van deze veehouders moet begeleid zijn door landbouw- en veeteeltdeskundigen, die we bij Phoeniciërs kunnen verwachten. Bij het verslechteren van het kli maat in ons land omstreeks het begin van onze jaartelling (voordien was het niet zo koud als mevr. Hinlopen meent), werd het noodzakelijk het vee in de winter op stal te zetten. Daar door was het nodig tot hooibouw over te gaan. Bij dit bedrijf vinden we Semitische woorden. Ons woord zwade (een door het maaien op rijen gelegde hoeveelheid gras) luidt in het he breeuws: tsewath. Het woord zwelen (het bijeenharken van het gedroogde gras) kan afgeleid worden van: dha- wal, welk woord in het arabisch nog de betekenis heeft van het met de vingers bijeen „harken” van het eten (koeskoes) tot een hap. Dat de Semiti sche klank dh bij ons tot een z is geworden is niet vreemd. In de Griekse bijbelvertaling, de Septuagint, komt het ook voor dat een hebreeuwse d door een griekse z wordt weergegeven. Andere woorden bevestigen deze regel. Hebr. dewer: builenpest, Nederlands: zweer, hebr. dhewarim: bijen Neder lands: zwerm ook arabisch „dabur” betekent bijenzwerm). Ook in de landbouw moeten Phoeni ciërs hier een belangrijke rol hebben gespeeld. Dat is uit een aantal woorden i-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1972 | | pagina 16