Limburgse glazenier bedelde zelf geld bijeen bij de rijken der aarde BELGISCHE SURREALISTEN EN SYMBOLISTEN IN PARIJS BIJEEN 1 '^rz- gr I I 19 Godfried ZATERDAG 19 FEBRUARI 1972 Erbij (Van een medewerker) Filosofisch L NA DE EXPRESSIONISTEN (van Ensor tot Per- meke) heeft officieel België nu zijn eigen symbolisten en surrealisten naar Parijs geëxporteerd die tot begin april het Grand Palais aan de Champs Elysées voor een ruim deel vullen en beheersen om de Fransen zo in staat te stellen een nieuwe ontdekkingsreis door een stuk Europees en picturaal terra incognita te onderne men. IN DELFT ZAL BINNENKORT een ganse kerk zijn beglaasd met ramen van de man die mag gelden als de eerste glazenier van het land in de twintigste eeuw. Zijn naam is Joep Nicolas. Hij wordt dit jaar 75 en als markering van dat heuglijke feit hoopt hij ook het laatste in de reeks van machtige ramen van de Oude Kerk te Delft te kunnen ont hullen. De geschiedenis van die ramen is voor Joep Nicolas een vast ver haal dat hij vrijwel zonder dat hij in zijn herinnering hoeft te zoeken kan vertellen. Hij heeft niet alleen de ramen zelf vervaardigd, hij heeft ook gezorgd dat voor verscheidene ramen de vereiste gelden op tafel kwa men. En dat was niet weinig, want er zijn ramen bij van dertig vierkante meter, en dan wordt de prijs al gauw een halve ton. ÖitóJsi Hl 1 Joep Nicolas voltooit laatste ramen voor Oude Kerk in Delft nente JOEP NICOLAS met (Van onze correspondent in Parijs) „Le Viol” van René Magritte zou na randeerd surrealistisch, merkteken dragen, waarvan de Franse paus van het surrealisme, André Breton, ze persoonlijk had voorzien, worden verreweg de meeste namen uit de catalo gus, voor Parijse ogen, door onbekende grootheden gedragen. Doch ook zelfs ten aanzien van Magritte en Delvaux en in wat mindere mate van Delville, zijn hun namen toch eerder een vlag, waarvan Parijs de corresponderende lading pas nu voor het eerst vollediger kan ontdekken. En bovenal Magrit te is, met meer dan vijftig werken in het Grand Palais nu en zeer ruimschoots terecht wel héél royaal aan zijn trekken gekomen. en Suzanne Nicolas trokken er graag in: het lag vrij, afzijdig van het grote verkeer, er was nog wat rustige natuur rondom en de Aalsbeek krinkelde er zo dicht langs dal ze nog net het lispelend geluid van het water konden horen. Godfried Bomans had in Joep Nico las een wijze gevonden, een vaderlijk» vriend. Dikwijls werd er over geloofs- problemen gepraat. „Ik heb Godfried duidelijk trachten te maken dat je die niet wetenschappelijk kunt benaderen. Het is iets irrationeels". Hij is zelf allerminst te spreken over de evolutie, of de revolutie in de kerk. Daarom praktiseert hij eigenlijk ook niet meer. De kerken hebben geen sfeer meer. De echte ceremonie is ver vangen door wat je zo”','’aschoolliedjes moet noemen". Suzanne Nicolas, ook van het artis tieke gilde, knappe modelleerster van portretten en een voortreffelijk aqua- relliste, daarbij bijna onbehoorlijk knap Godfried Bomans schreef dat naar haar schoonheid mannen uit alle delen van Europa pelgrimeerden bouwde er nog een groot vierkant atelier bij, zodat men over alle ruim ten beschikte die een werkzaam arties- ten-echtpaar maar kon verlangen. Joep beschikt over de hele zolder ruimte: aan een kant is zijn schildersa- DE GLAZENIER HEEFT zijn atelier bij Geutjes, zijn ontwerpen maakt hij in zijn atelier in Tegelen. Nicolas zat in Amerika toen hij van Rijksmonu- mentenzorg het verzoek ontving om de Oude Kerk van Delft, dat is niét de (Nieuwe) Kerk, waarin de Oranjes hun famïliebegraafplaats hebben, ge heel van glasramen te voorzien. rijkste profetiën uit, waarbij die van de voorspelling van de lijdende Chris tus centraal staat. Want ofschoon een Magritte en een Delvaux natuurlijk mondiaal-erkende kunstenaars zijn die bovendien een gega- ALS JOEP NICOLAS niet die echte professionele glazenier was geworden die we nu kennen, nog vol van zijn vak en werk, had hij professor moeten worden Hij is een groot erudiet en filosofisch geschoold. In het Zwitserse Fribourg studeerde hij kunstgeschiede nis en rechten, en spreekt vloeiend de moderne talen. Daarbij is hij steeds een vlot en boeiend causeur geweest, en hij is dat tot op heden gebleven. Het huis in Tegelen kwam in 1955 volgens zijn inzichten gereed en Joep telier waar gelukkig nog wat oliever ven uit zijn bloeiperiode nog voor de oorlog toen hij de zogenaamde muzika le schilderkunst verdedigde, zijn ach tergebleven („Ik doe die voor geen geld van de wereld meer weg”). Aan de andere kant de werktafels, bureau en praathoek, waar hij de schetsen voor zijn ramen maakt. Het nieuwste raam staat er nu tot in de details uitgewerkt te wachten op de definitieve realisatie. Het vertelt de geschiedenis van de oudtestamentische profeet Jesaja. In zes etages. Het be gint met de roeping van Jesaja, die aanvankelijk weerstand bood maar toen door een engel met een gloeiende kool (op zijn tong) werd gereinigd. De andere taferelen beelden zijn belang- De symbolisten en de Surrealisten samen onder één dak of onder éénzelfde noemer te brengen, kan op het eerste oog verwondering baren, en heeft dan ook zijn voors en tegens. Natuurlijk kan men Céweren en zelfs volhouden dat beide stromingen een reactie waren op het materialisme, het naturalisme, op een gemeenschappelijk burgerlijke verveling en conventie, die later, in zekere zin, zelfs in elkaar zijn over gevloeid. NIETTEMIN LIJKEN, ook op deze expositie, de onderlinge verschillen toch wel veel ingrijpender en zwaarder te wegen dan de overeenkomsten. Het surrealisme, dat pas na de eer ste wereldoorlog opkwam, is zonder dat massale bloedbad en bovenal Freud’s psycho-analyse niet denkbaar. Die beide oorzaken of omstandigheden hebben de geschiedenis, zowel maatschappelijk als artistiek gezien, in twee helften ge splitst, waardoor die koppeling van het surrealisme aan het symbolische achteraf dan toch wel ietwat tegenatuurlijk wordt- Het symbolisme is een vlucht om de werkelijkheid niet te hoeven zien of te erkennen, en het surrealisme is een ont maskering en een aanloop tot een (mislukte) revolutie. Na tuurlijk moeten de puur-schilderkunstige waarden bij zo’n nationale retrospectieve in het buitenland, in opzet en dus af gezien van esthetische, maatschappelijke of metafysieke „bijbedoelingen” wel hoofdzaak blijven. Doch ook dié waar den liggen over beide hoofdstukken erg ongelijkmatig ver deeld, en ongetwijfeld ten nadele van de symbolisten. Het Belgische symbolisme wortelde, zoals de catalogus uit voerig uiteenzet, in de jaren 1880-’95, toen de bezittende klasse zich nog onbedreigd voelde in haar welvaart en haar geestelijke comfort door de ogen vastgesloten voor de sociale keerzij van die medaille de armoe en ellende van boeren, mijnwerkers en arbeiders te houden. De Franse schilder Moreau proclameerde in die dagen: Ik geloof niet wat ik zie en alleen maar wat ik voel. En aan die gevoelens of illusies werd óók door het Belgische symbolisme de vrije loop gelaten. Een vlucht naar paradijselijke dreven vol vlezige vrouws personen en even blote engeltjes en pseudo-Griekse gipsen die soms, als bij Léon Frédéric, met een adembenemende virtuositeit, maar soms, zoals bij de merkwaardige Fernand op het doek zouden worden gebracht. De Engelse „prera- op het doek zouden worden gebracht. De Engelse „prerap- phaelieten” die toevallig gelijktijdig in een andere vleugel van het Grand Palais staan uitgestald, hebben met hun wat halfzachte tinten en sentimentele kleuren en hun overdadige visioenen hun greep op een Frédéric of zelfs een Emile Fa bry (waarin ook nog veel „religieuze” Toorop zit verwerkt) of een Jean Delville evenmin gemist, al kan in het algemeen Magritte plaatst een doodskist mei een verticaal voorstuk op de divan van madame Récamier, of een heel stel van zulke vervormde kisten op het balkon van Manet. Een half gevuld waterglas op een uitgesprtide paraplu (1958) geeft hij als titel „Vakantie van Hegel” mee, en de „Grote Oorlog” (1964) beeldt hij uit in de vorm van een in het hagelblank geklede welgestelde dame, die voor de wijde zee poseert en wier gezicht achter een bloementuil verscholen blijft Via Magritte voelt deze bezoeker zich weer helemaal thuis, en is hij in het heden aangekomen. Doch misschien is dat gevoel ook wel weer eerder een persoonlijke veronder stelling? Onze hedendaagse hippies zijn met hun zachtmoe dige pacifisme en bloemendansje immers eerder rechtstreeks uit het symbolisme overgestapt, terwijl de surrealisten tot dusver de aansluiting met de jonge of oudere, doch in elk geval grote massa wel lijken te hebben gemist. FRANK ONNEN Er was bij een deel van de overheid een stemming van: gooi dat oude lij kenhuis maar dicht. Tromp, de Ruyter en andere beroemde mannen liggen er begraven. Monumentenzorg met aan het hoofd jonkheer Van Nispen tot Zevenaar dacht daar anders ever en hij was het die Joep Nicolas voor de beglazing voordroeg. Aanvankelijk verzette Nicolas zich tegen het aanvaarden van die overi gens prachtige opdracht met veel vooruitzichten. Hij schreef aan Van Nispen dan ook een brief met de mededeling dat hij er niet veel voor voelde om het land te verlaten waar van hij inmiddels staatsburger was ge worden. „Ik zit hier prettig. En als ik terug kom in Nederland en ik pik daar een van de beste opdrachten weg, dan zullen de collega’s daar dat helemaal niet leuk vinden. De ramen zouden moeten komen in een kerk van de protestanten en ik ben katholiek, en bovendien Amerikaans staatsburger”. moeder. Ze gaf een grote som geld, de aanzet voor het laatste raam. Het Ge nootschap Delfesta uit Delft dat de jaarlijkse taptoe verzorgt en dat ook achter de Elcerlyc opvoeringen staat, zorgde ook voor een behoorlijke bij drage. Daarbij kwam nog een schen king van William Middendorf, de am bassadeur der Verenigde Staten in Den Haag. „Hij komt hier regelmatig, om iets van het vak te leren. Een aardige open kerel. DIE GLAZEN IN DELFT zouden er waarschijnlijk nooit zijn gekomen als iemand anders dan Nicolas de opdracht had gekregen. De zaak stond vrijwel stop wegens geldgebrek en baron Van Hardenbroek, thesaurier-generaal bij het Ministerie van Financiën, had op een rondschrijven maai f 3.000 binnen gekregen. „Dan zal ik eens voor dat geld zorgen”, zei Nicolas. Waarop Van Har denbroek begon te lachen. „Jullie ar tiesten hebben geen verstand van geld”. Dat liet Nicolas zich maar eenmaal zeggen. Hij herinnerde zich dat in Amerika de echtgenote van Anton Phi lips hem had gezegd dat ze in Neder land wel iets wilde doen om de nage dachtenis van haar man te eren Nico las naar haar toe. „Ik heb iets voor u”, en hij legde haar uit wat er in Delft aan de hand was. De nog kwieke dame meende dat zij niet op zijn voorstel om een raam voor de Oude Kerk te schen ken kon ingaan omdat zij zelf gerefor meerd was, en het was een kerk van de Nederlands Hervormden. „Mevrouw ik ben katholiek, en ik heb in die kerx al ramen gemaakt. En uw notaris kunt u erop wijzen dat de schenking heel voordelig voor uw fis cale verplichtingen is als het bedrag over een viertal jaren wordt verdeeld”. Drie dagen later belde ze met de mededeling: „U kunt dat raam maken. De notaris zal alles in orde maken”. Baron van Hardenbroek geloofde me eerst niet. Ik zei hem dat ik de naam van de schenker niet bekend zou ma ken voordat het in de kranten zou komen. Ik heb dat toen toch gedaan, maar pas de avond tevoren”. De volgende rijke lieden bij wie hij gelden voor de ramen los weet te maken zijn jonkheer Loudon, president van de Shell International die goed bleek voor liefst drie ramen, en jonk heer Sandberg niet die van het Stedelijk uit Wassenaar. De familie Goldschmidt schonk het Elia-raam. Daarna liet het geld op zich wach ten. De goudmarkt was dicht Een vriend van hem praatte met baronesse Bentinck van Schoonbeten, die iets wilde doen ter nagedachtenis van haar dan toch wel worden gezegd dat de Belgische schilders in die tijd hun vensters veel minder ver op het buitenland en spe ciaal op Frankrijk dan hun kunstbroeders in de literatuur geopend hielden. Debussy componeerde zijn opera Pelléas et Mélisande als het muzikale meesterwerk van het symbolisme tenslotte op een tekst van de Belg Materlinck. Ook een Emile Verhaeren was met zijn verwante poëzie al vrij diep Frankrijk binnen gedrongen. VANUIT DAT ANGELIEKE symbolisme, dat de bezoeker in deze massale dosering het gevoel geeft dat hij tot levens lange dwangarbeid in een patisserie veroordeeld is, fungeren een Félicien Rops met zijn Pornocrates-serie van een Ruben- siaanse schone die aan het lijntje een zwijn uitlaat, een Léon Spillaert, die men zich ook al uit de expressionistische show herinnert en die hier met een fascinerend Gorki-portret aan wezig is, en tenslotte een Antoine Wiertz met zijn eerste lugubere skeletten als de (smalle) brug naar het surrealisme. Naast die skeletten, naakten en lijken vindt men ook de doodskisten in velerlei vormen en gedaanten bijna op elk schilderij van Magritte of Delvaux terug. Maar bij hen wordt bovendien dan nog voortdurend een picturaal niveau en ook een oorspronkelijke visie bereikt, waardoor zij zich buiten of boven hun Belgische land of provincie van herkomst zouden plaatsen. Zij zijn, anders gezegd, primair geboren schilders van groot formaat en aan de bewondering voor hun kunst voegt het surrealisme alleen nog een extra dimensie aan mysterie, angsten of huiveringen (Delvaux’ wandelende naakten te midden van een verlaten Griekse stad) toe. Want diens dorpse stationnetje in de nacht, dat in zijn naiviteit de doua nier Rousseau in herinnering brengt, is ook zonder surrea lisme (alhoewel daarom niets minder boeiend en be- wonderenswaardig. MET RENE MAGRITTE, die in 1966 is gestorven, zou het surrealisme intussen een veel deliranter inspiratie en ook een meer literaire inslag krijgen. Hij werpt de bezoeker voort durend knipoogjes toe en het schilderen wordt mede een spel van en met symbolen en herinneringen, waarmee de schilder zich bij voorkeur tot de goede en geïnstrueer de verstaander richt- JOEP NICOLAS HEEFT het werk aan zijn ramen even onderbroken voor een artikel over Godfried Bomans, dat in een gedenkboek zal komen. „Hij belde me regelmatig op, als hij met iets in de knoop zat. Men heeft dat van Godfried nooit geweten, maar ei genlijk was hij een „Grübler” die veel piekerde. Ik wijt voor een deel daar aan zijn plotselinge dood. Nooit had hem iets gemankeerd, zijn hart was heel gezond. Op de avond dat hij terug was van de Rottumerplaat belde hij me op. „Hoe hebben ze me dat kunnen aandoen. Ik had het beroerd. En dan moest je ook nog doen, voor die radio, of je het interessant vond. Dat was het niet. Het was ellendig. Maar ik heb me daar met mijn vader verzoend” 'f Hij dacht dat daarmee de zaak afge handeld was, maar enige tijd later ontving hij een drievoudige brief' een van Rijksmonumentenzorg met het verzoek de opdracht aan te nemen, een van een criticus die meende dat nie mand beter dan hij die ramen kon Ik zou nu nog een stichting willen zien geformeerd die de perma- zorg voor de ramen op zich neemt. In Gouda heeft men van de beroemde ramen der Crabeth’s later nog wel werktekeningen gevonden, maar dat was bij toeval. Het jammer zijn als met die ramen mijn dood iets zou gebeuren dat niet meer hersteld zou kunnen worden”. 7 "-'V W* 'i jh* J vervaardigen en een waarin het Mo- deramen van de Nederlands Hervorm de Kerk berichtte, dat hij geen be zwaar (meer) had tegen het feit dat een katholiek het werk op zich nam. „Er was op dat moment maar voor drie ramen geld bij elkaar. Nam ik het werk aan, dan hield dat in dat ik misschien zelf nog moest zorgen dat er ook geld voor de andere ramen kwam. Men garandeerde me alleen dat als er geld voor de andere was, ik die ramen zou moeten maken en niemand anders. Men wilde een eenheid in de glasra men. Ik heb toen toegestemd en ben begonnen met een huis te zoeken in Nederland. Het is deze oude boerderij geworden. Het was bijna een volkomen bouwval bij Tegelen”. Nu hij bijna 75 is, begint Joep Nico las iets te lijken op Picasso: hij heeft zijn toen nog zwarte haren kort na zijn verblijf in de Verenigde Staten geheel verloren. Daarom draagt hij soms ook in het atelier een Californische muts en wordt daardoor iets rijziger zodat hij iets heeft van een Pasha. „De Courtisaneri’ van Paul Delvaux.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1972 | | pagina 19