llCKM MyAIIM 3ByiJ,H
DE TOPPEN
VAN DE
MACCHU
PICCHU
PIERRE DUBOIS HERZIET
HOUDING IN
DE TIJD
ATEUE212
lastanije
BEtAK EES POMEmU
JOB
RECENSIES OVER CENTRUM’S OPVOERING
99
99
METTERTIJD" - Een gewijzigde herdruk
Litteraire
kanttekeningen
20.121 Bïj V 20h
21 aaj a 161
GERBEN HELINGA GERBEN
16
ZATERDAG 10 JUNI
1972
Erbij
Dilemma
Dimensie
W antrouwen
DE TONEELCRITICI in Belgrado hebben erg veel aandacht
besteed aan „Kees de jongen” van Gerben Hellinga naar Theo
Thijssens roman, dat met de pinksterdagen in de Joegoslavische
hoofdstad door toneelgroep Centrum werd opgevoerd. Nu de ver
talingen binnen zijn, is er gelegenheid op dit uitwisselingsbezoek.
georganiseerd door het Internationaal Theater Instituut in Den
Haag, terug te komen.
De drie recensenten blijken het stuk nogal wijdlopig te hebben ge
vonden. Een van hen gaf de voorkeur aan „Verschuivingen”, het
acteursgrapje van Gerben Hellinga. Zeer veel waardering heeft M. Per-
vitsj, volgens zeggen de belangrijkste criticus van de kwaliteitskrant
Politika.
Xo^angcKu upuKasaAU „/jevaKa l\eca“ u
„Ilomepatba11, og ucüioi üucu,a 1'epGena Xe,iuma
Kees
Belgrado over
JAC. HEIJER
heid.
ge-
PIERRE DUBOIS
ze
JACK J. BROKAAR
C.J.E. DINAUX
toneelgroep centrum
waarmee
thuis
eens
kend door de mise en scene waarin de
regisseur de spelers als figuren van
vroeger plaatst. Het ritme is vertraagd
maar gelijkmatig, het spel gereduceerd
tot externe expressie maar in dat op
zicht ongewoon gaaf, het verhaal con
sequent beschrijvend maar niet zonder
een zekere poëzie”. Pasjlts meent dat de
voorstelling verloopt met „lichte fluc
tuaties die na een tijd slaperigheid of
liever gezegd een milde loomheid ver
werken”. Hij concludeert: „Een ouder
wets verhaal op adequate wijze ge
bracht”.
den een „capriccio”: de enig mogelijke
prozacompositie voor zijn ontmoeting
met een andere werkelijkheid dan de
dagelijks waarneembare. En evenals de
romancier Dubois tijdens de schrijfer-
varing toegang kreeg tot een voor hem
voordien onbekend leven heeft hij in
zijn essayistisch werk deze verdiepte
dimensie, die hij mettertijd gewaar
werd, moeten aanbrengen.
FELIKS PASJITSJ haalt in de krant
Borba de reactie aan van een tijdge
noot van Kees de jongen, die na de
voorstelling heeft gezegd: „Ik heb lek
ker zitten soezen over die tijd”. Pasjitsj
voegt er aan toe: „Over het hele stuk
ligt een waas van ouderwetsheid dat
afwisselend wordt gesuggereerd door
de kostuums, het decor en vanzelfspre-
DE ESSAYS OVER Henry Miller, T.
E. Lawrence en Camus zouden te veel
correctie en aanvulling vereist hebben
om binnen het kader van deze bundel
zonder meer representatief te zijn voor
Dubois’ „mettertijdse” houding en kwa
men dus te vervallen. Het opstel over
Gheorghiu, met name over „Het vijf-
vidualiteit. Maar hij laat zich dóór zijn
wantrouwen tegen het engagement
verleiden tot een betwistbare veralge
mening. Het is goed zich op dit pro
bleem grondig te bezinnen.
samenstelling
overeenstem
de inzichten
is gekomen.
Dat gebrek aan discipline is mijns
inziens terug te voeren op een gebrek
aan goede, gelijkgezinde motivatie bij
het toneelmaken onder de hele troep.
Het is een beetje huichelachtig om
alleen van toneelspelers te eisen dat zij
zich altijd, overal en onder alle om
standigheden voor 100 procent geven.
Geen enkele vakman, of hij nu bouw
vakker of journalist is, brengt altijd
die 100 procent op. Maar bij toneelma-
kers verwacht je het wel, zeker bij een
groep als Centrum die als geen ander
groot toneelgezelschap in ons land een
zeer idealistische gemotiveerd repertoi
re brengt en gemotiveerd geleid wordt.
Maar wie weet dat de kater,
Centrum van deze tournee
kwam, tot gevolg heeft dat er
goed gepraat wordt over het hoe en
waarom van toneelspelen.
MAAR ALS ZODANIG, als weerbare
houding, was ze zeer beslist de zijne,
terwijl het, hoe paradoxaal het ook
klinkt, juist als de zijne weer niet
meer kon zijn dan een voorwaardelijke
houding. Als agnosticus, als man voor
wie de onzekerheid de enige zekerheid
is, lag elk „standpunt” hem verre. Leven
is niet „zijn”, leven is „worden”. Dat is
de menselijke tragiek, de moeder der
kunsten, de „ziel” van de romantiek,
die ten nauwste verbonden is men een
voor het werk van Dubois essentieel
levensgevoel.
Hij meent dat de hoofdrolspelers
Wim van der Grijn en Hans Dagelet
met „verdiept begrip en verfijnd ge
voel” voor de herschepping van eén
armelijke jeugd tot een rijke, onuit
puttelijke legende, „nauwgezet en met
veel verbeeldingskracht” het rusteloze
bewustzijn van een jongen op de
drempel van het leven hebben vertolkt.
IK GELOOF, dat Centrum tevreden
kan zijn met de zorgvuldige aandacht
die de critici aan de opvoering hebben
gegeven. Vooral Pervitsj heeft zinnige
dingen gezegd, die in de Nederlandse
kritieken over „Kees de jongen” niet of
minder naar voren zijn gekomen. Het
is prettig werken voor deze critici, die
enige dagen konden doen over hun
recensie; iets dat bij de dagbladen in
ons land niet voorkomt. Voor het mo
reel van de troep was het echter beter
geweest als men de recensies had gele
zen vóór de tweede opvoering, die niet
alleen een flop werd door een gebrek
aan zelfdiscipline vooral bij hoofdrol
spelers, maar ook omdat zij het con
tact met de zaal vrijwel volledig mis
ten. De simultaanvertaling in het Ser-
vo-Kroatisch bleek niet voldoende te
zijn.
De bundel, verschenen bij de Arbei
derspers, met een uitvoerige inleiding
van Verspoor, staat bol van de prach
tigste verzen. Uit de belangrijkste peri
oden van Neruda’s oeuvre is het werk
bijeengezocht. Natuurlijk ook uit de
twee grote cyclussen, kathedralen te
midden van het overige werk, namelijk
„Verblijf op aarde” en „Canto General”
uit respectievelijk 1935 en 1949. Neruda
was ambassadeur in Zuidoost-Azië en
Buenos Aires, waar hij Lorca leerde
kermen. Toen hij in Barcelona werd
gestationeerd in 1934, maakte hij de
vestiging van de dictatuur mee, die
volgde op de burgeroorlog.
Ruyter niet. Men had het niet belang
rijk gevonden om dat toe te lichten in
het programma. Het heeft inderdaad
weinig met het experiment te maken;
de koppen zijn vrij willekeurig geko
zen. Pasjitsj meent dat de acteurs in
„Verschuivingen” een „meer dan voor
beeldig vakmanschap” toonden in dit
experiment, dat dit „niet enkel volgens
formele kenmerken is maar veeleer
volgens karakterstieke, essentiële op
vattingen van het „experimentele spel”.
Pasjitsj had echter graag de tekst
willen volgen en willen weten wie de
hem onbekende koppen waren. Hitler
en Marilyn Monroe kon hij herkennen,
maar de wielrenner en Michiel de
Pervitsj vraagt af of „het wel nood
zakelijk was datgene zichtbaar te ma
ken, aan te tonen en te illustreren, dat
door de fijngevoelige natuur van Kees
zo goed werd gesuggereerd en uit zijn
lyrische temperament, onstuimige ge
moed en beweeglijke sensibiliteit aan
gevoeld en begrepen kon worden. Met
andere woorden, ik vraag me af of de
traditionele zucht van de romanschrij
ver om te vertellen, beschrijven en
beleren niet nog meer had kunnen
worden beknot”.
„METTERTIJD” IS DAN ook de
nieuwe titel van deze (bij De Arbei
derspers als Floretdeel verschenen) her
uitgave. Getoetst aan ten dele gewijzig
de en ten dele verhelderde inzichten in
samenhangende problemen zoals de
verhouding individu-collectiviteit, het
schrij versengagement, de verantwoor
delijkheid van de schrijver, de relatie
tussen werk en auteur als onmisbare
interpretatiecomponent, moesten aller
eerst de oorspronkelijke inleiding
„Grandeur en misère van het auteur
schap” en de daaraan als verantwoor
ding van een verantwoording vooraf
gaande „brief’ vervangen worden door
een geheel nieuwe introductie „Na ja-
ren”, waarover zo dadelijk.
HET LAG VOOR de hand dat er
voor een auteur als Pierre H. Dubois,
die zich steeds en steeds meer met
consciëntieuze nauwgezetheid teken
schap gaf van het wezen en de functie
van zijn en hét schrijverschap, van de
authenticiteit dus van de schriftuur,
geen sprake kon zijn van een ongewij
zigde herdruk van zijn in 1950 ver
schenen essaybundel „Een houding in
de tijd".
Destijds al signaleerde hij zijn voor
behoud in de titel. Het ging niet om
„de”, maar om „een" houding: één der
mogelijke houdingen van een schrij
vend intellectueel ten opzichte van een
der klemmendste en uit het oog
punt van de individualiteit beklem
mendste verschijnselen van de
hedendaagse samenleving: dat der col
lectiviteit.
Aardig is het hierbij echter te be
denken, dat de fans van Thijssen’s
boek teleurgesteld waren dat alleen al
episode rond het schaakspel, dat Kees
voor zijn „loffelijke ontslag” van de
lagere school helemaal was weggelaten.
Pervitsj leek het, zo schrijft hij,
alsof in Oosthoek’s opvoering feitelijk
twee vertoningen verstrengeld wa
ren: „De ene een traditioneel Dickens-
achtig sociaal drama, dat de nadruk
legt op een toelichtend humanisme en
daardoor dikwijls sentimenteel wordt.
De andere een fragmentarische kleine-
zaal-produktie, waarin twee acteurs, in
de moderne speelstijl, gebruikmakend
van de synthese van verbale en licha
melijke toneelexpressie, de jeugd van
Kees niet aantonen maar vertonen,
niet beschrijven maar onthullen, niet
verklaren maar tot leven brengen door
die jeugd te vervullen van een sterk
aansprekende, evocatieve melancholie,
een lyrisch licht dat het gebeuren
doorstraalt zonder het zijn jeugd,
meeslependheid en geheimzinnigheid te
ontnemen”. Pervitsj vraagt of het niet
mogelijk geweest was het „decor” van
de omstandigheden nog meer terug te
dringen en op die manier „iets van de
schilderachtigheid op te offeren aan de
bondigheid en compactheid van het
toneelgebeuren”.
.HonTpyu". moJj jv Ma-
Mo COlHajiMu Ml l«x>rp„Ma
ooioaaHa npe RU.ub'aer m aw
rvjjHiK m tfin.-i.iin Mccra y >ne
M> 1CMR.M1.*. XoilalUKJM H CtJ
mjn. npMxawia k- y cyGoïv
MOar.iy. «4 cn<>r ®e-
OrtMWMOr MfaM.ihMH.i Am.r.
Hierboven een knipsel uit het dagblad Borba. Hieronder de affiche in paars
en geel die in grote aantallen in Belgrado hingen bij het bezoek van Centrum.
DIT JAAR IS de Nobelprijs-litera-
tuur voor Pablo Neruda, de 68-jarige
Chileense dichter. Wat weten wij ei
genlijk van vorige winnaars af? Wat
wordt er van hen bekend? Er moet
eventueel een politiek luchtje aan zit
ten voor de grote publiciteitsmedia er
zich mee gaan bemoeien, zoals bij
Solzjenitsin met zijn anti-Stalinistische
romans in 1970, of indertijd bij Paster
nak, wiens Dokter Zjivago een bestsel
ler bleek te kunnen worden. Was dat
ook gebeurd zonder die politieke ver
wikkelingen? Ik ben geneigd om dat
niet aan te nemen. Het meest onbenul
lige songfestivalliedje vermag meer
mensen in beweging te brengen. On
middellijk werpen vertalers zich erop
en de molen draait. Uiteraard valt er
aan poëzie minder te verdienen. Bo
vendien zijn gedichten niet zo gemak
kelijk te vertalen, nauwelijks eigenlijk.
Gelukkig hebben wij voortreffelijlke
vertalers. Dolf Verspoor bijvoorbeeld.
Hij heeft voor Nederland het werk van
Neruda ontsloten.
„Wat is gebeurd is geen herinnering
geen vergelende duif die slaapt in
het vergeten,
maar gezichten één en al tranen
vingers in de keel geplant
en dat wat van de bladeren ineen
valt:
de duisternis van een vervlogen dag.
een dag die van ons trieste bloed
geleefd heeft”
vorm) bracht Dubois, die al vroeger als
„Criterium”-man dit in de vooroorlogse
jaren verfrissende strijdbeginsel relati
veerde, tot de overtuiging dat er, als
het goed is, eigenlijk van geen antithe
se sprake kan en mag zijn: vorm is
geen esthetisch omhulsel, vorm is zelf
mede-inhoud en deze vorm-inhoud-
eenheid is, wil een werk een kunst
werk zijn, de onvervangbare uitdruk
king van de schrijvende persoonlijk-
JUIST OMDAT DUBOIS aan deze
kern van zijn persoonlijkheid trouw
bleef, was hij aan zijn schrijversgewe
ten verplicht de nieuwe
van zijn essaybundel in
ming te brengen met
waartoe hij mettertijd
Schrijven immers, zoals Dubois meent
dat hij moet schrijven en wel air vol
strekt persoonlijke vormgeving aan een
volstrekt persoonlijk ervaren van zijn
werkelijkheid, is verkenning, ontdek
king, bewustwording, en dus een pro
ces var gedurige verandering. Zijn
opeenvolgende werken romans,
dichtbundels, essays hebben inder
daad deze geleidelijke ontwikkeling,
die alleen door de handeling van het
schrijven aan het licht kon komen,
met alle integriteit die hij terecht van
het geschreven woord eist geregi
streerd. Was zijn debuutroman „Een
vinger op de lippen” (1950) nog in
zekere zin aan de traditionele vorm
gebonden, zijn laatst verschenen „Zo
meravond in een kleine stad” (1970)
werd als roman van een roman die als
roman niet meer geschreven kon wor-
EN HIJ KON heit niet weten omdat
hij, Tsjechov-zelf, de moed had zich af
te vragen of hij, die op de essentiële
levensproblemen geen antwoord weet,
„zijn lezers niet om de tuin leidt” door
hun ongewild oplossingen voor te spie
gelen. Dat was zijn schrijversdilemma,
zijn verantwoordelijkheid tegenover
zichzelf en zijn lezers, dezelfde die voor
Dubois het criterium bepaalt voor de
litteraire waarachtigheid van een werk.
„Kunst is waarheid, de waarheid van
de kunstenaar,” deze lapidaire uit
spraak van Thomas Mann, die elke
andere maatstaf de esthetische, ethi
sche, politieke, levensbeschouwelijke,
of wat men wil noemen naar een-
waarde-oordeel van een andere orde
dan de litteraire verwijst, is ook voor
Dubois essentieel. Zijn toegevoegde es
says zijn dan ook vanuit dat beginsel
geschreven: over Bordewijk en Multa-
tuli, de paradoxale vriendschap tussen
de „horizontale” Martin du Gard en de
„verticale” André Gide, en over Geor
ges Simenon, wiens innerlijk beeld door
een grondige omwerking van de aan
vankelijke tekst tot in de kern bena
derd wordt als „ITiomme et son drame
éternel.”
DE BEZINNING op de strijdvaardige
Forum-tegenstelling van persoonlijk
heid en inhoud (of, zoals Jacques
Bloem het bondig formuleerde: vent-
MILOSAV MIRKOVITSJ van Politi
ka Ekspres meent, dat Hellinga „niet
bijzonder selectief of economisch te
werk is gegaan; de voorstelling duurt
de volle drie uur met Onevenredig lange
herhalingen. Maar daar staat tegenover
dat het hem is gelukt door het niet
analyseerbare wezen van de jongen het
geheim te ontdekken waarnaar het ac
tieve toneel zoekt: Het geheim van de
mens, die een ander wil zijn”. Van de
hoofdrolspelers zegt Mirkovic dat
„in een verhouding als van „kompas”
en„waterpas” de taal van het kind en
hun eigen taal tot in de perfectie
beheersten, „met professionele toewij
ding van de eerste rang en eenvoudige
middelen”. Hij meent echter dat de
produktie mank gaat aan realistische
wijdlopigheid en dat de „geweldig gro
te familiegroep meer thuis hoort op
een expositie of een familiefoto dan in
de dramaturgisch verfijnde gang van
een toneelspel”.
Poëzie dooraderd met het leed. Ieder
woord is doorwasemd van de machte
loosheid, diezelfde wanhoop als we on
dergaan in het vroegere werk van
Pablo Picasso. Grote poëzie wordt niet
geschreven, maar ontstaat zoals bergen
ontstaan, zoals landschappen verande
ren. Het is bij vertalingen altijd moei
lijk om een indruk te krijgen van de
techniek der oorspronkelijke gedichten.
Maar het lijkt mij de grote verdienste
van Verspoor, dat het lijkt of Neruda
in het Nederlands heeft geschreven.
WEER IS ER EEN bloemlezing ver
schenen, dit keer van Ellen Warmond,
bij Tjeenk Willink. In een vorige be
spreking heb ik een aspect van verza
melbundels in het algemeen besproken,
n.l. het sentimentsgehalte. Deze bundel
belicht een ander, een onderwijskundig
aspect. Het is duidelijk dat bij het
onderwijs, met name in de moedertaal,
verzamelbundels een onvervangbare
rol spelen. Als men van een middelba
re scholier eist dat bij het mondeling
examen de hele Nederlandse littera
tuur ter sprake moet komen, dan is
het gebruik van een bloemlezing on
ontbeerlijk. In de loop der jaren is het
uit de praktijk gebleken dat bepaalde
stukken litteratuur duidelijk favoriet
zijn. Dat is zo bij de Middelnederland
se litteratuur, waar de keus uiteraard
beperkt is, maar ook bij de 17e en 18e
eeuwse.
Als men al toekomt aan de recente
poëzie, staat man tegenover een gewel-
poëzie, staat men tegenover een gewel
dig aanbod van bundels die het zoeken,
is, zeer bemoeilijkt. Het is dan ook
begrijpelijk dat er instructieve boekjes
met de regelmaat van een klok ver
schijnen om in de behoefte tot kiezen
te voorzien. De bloemlezingen zijn te
verdelen in twee groepen namelijk die
welke zijn samengesteld door onder
wijsmensen en die welke zijn bijeenge
lezen door dichters. De eerste groep
heeft als bezwaar dat ze vaak dezelfde
gedichten herbergen, omdat in de
praktijk bleek, dat die uitgezóchte
werken wel te verkopen zijn. Een ze
kere monotonie is hiervan het gevolg.
De door dichters samengestelde bun
dels verraden een duidelijke voorkeur
die ten nauwste samenhangt met het
eigen poëtisch credo, zodat ondanks de
verscheidenheid toch een zekere een
heid ontstaat binnen de bundel.
Voorkeur-Willekeur, samengesteld
door de dichteres Ellen Warmond, aan
de hand van de rubriek „Het gedicht
van de week” uit de Haagsche Courant
is een poging de gemiddelde krantele-
zer voor vooral eigentijdse poëzie te
interesseren. Het is begrijpelijk, gezien
de doelstelling van de rubriek, maar
toch jammer, dat er in dit boek enkele
gedichten staan die in andere bloemle
zingen hoog genoteerd staan. Zo bij
voorbeeld van Elsschot: Moeder; van
Rodenko: Bommen; van Engelman: En
rade. Daarentegen staan er ook vaak
veel minder courante gedichten in, als
bijvoorbeeld werk van Gerard Diels,
Nes Tergast en Hugo Claus. Zeer
handzaam is, dat er van elk gedicht op
de aangrenzende pagina een informatie,
soms een verklaring wordt gegeven en
bijzonderheden over de persoon van de
dichter. In totaal zijn 30 dichters opge
nomen.
DAT VOOR DUBOIS deze onvoor-
waardelijke inzet van het schrijver
schap onverenigbaar is met elk enga
gement wordt in zijn nieuwe inleiding
„Na jaren” bij herhaling beklemtoond
en in enkele essays nadrukkelijk gead
strueerd. Noemde hij bij voorbeeld in
zijn bundel „Voor eigen rekening”
(1954) de Max Havelaar een uitnemend
exempel van litteratuur die is voortge
komen uit maatschappelijk verant
woordelijkheidsbesef, met andere
woorden uit „engagement”, in „Metter
tijd” wordt in het essay over Multatuli
het engagement geëlimineerd en het
motief van de Havelaar herleid tot
zelfrechtvaardiging en geldingsdrang,
wat voor Dubois de litteraire integriteit
van dit meesterwerk allerminst ver
kleint. Een dergelijke interpretatie past
weliswaar uitnemend in het kader van
Dubois, categorische afwijzing van het
schrijversengagement, maar steekhou
dend is ze niet: elk schrijven is een
zelfbevestiging, waarvan de maatschap
pelijke betrokkenheid een werkzaam
element kan zijn. Als André Gide,
teruggekeerd van een Afrikaanse reis,
in zijn „Voyage au Congo” het kolonia
lisme aanklaagt, is hij dan een „geën
gageerd schrijver”? Neen, zegt Dubois,
hij protesteert als mens en staatsbur
ger, maar niet krachtens zijn schrij
verschap en zet zich in voor een zaak
die eerder op de weg van een parle
mentariër zou hebben gelegen.
entwintigste uur”, was te zeer afge
stemd op Dubois” toenmalige concili-
antie ten aanzien van het zogenaamde
engagement en bovendien te radicaal
achterhaald door de actuele bedrei
ging van hetgeen men niet anders
dan met een bang hart Ms de
Forummannen „de menselijke waar
digheid” kan noemen dan dat het ge
handhaafd zou kunnen blijven. Daar
entegen kon de studie over G. K. (toen
nog: Simon) van het Reve’s boek „De
avonden,” zij het bekort, terecht opge
nomen worden en het essay over Mau-
nisme et Terreur” op Arthur Koestlers
destijds geruchtmakende roman „Dark
ness at Noon” kenmerkend oor de
momentele situatie en Dubois’ visie
daarop onveranderd gehandhaafd blij
ven. Allicht gold dat ook en volstrekt
zelfs voor de studie over Tsjechov, die
nog altijd een sleutelessay is. Tsjechov
immers was het in de gedaante van
een bejaarde geleerde onmogelijk om
een antwoord te geeven op de vraag
van een jonge vrouw, die hem in zijn
eenzaam leven zeer ter harte ging, wat
zij in haar levensvertwijfeling moest
doen: „met mijn hand op mijn hart,
Katja,” zegt hij, „ik weet het niet.”
WERKELIJK? DE verwijzing naar
de beroepspoliticus terzijde latend
om niet twee vraagtekens te moe
ten plaatsen, waag ik de onder
stelling dat een schrijver als die, van
„Les faux-monnayeurs” -en dat geldt
niet alleen voor dit geval-Gide-dusda-
nig vervuld was van een verontrusting,
afschuw, verontwaardiging, die de kern
van zijn menselijke waardigheid, zijn
mens-zijn raakten, dat hij zijn schrij
vers waarheid geweld aangedaan zou
hebben door te zwijgen. Elk opgelegd,
afgedwongen of opportunistisch enga
gement dat de litteratuur misbruikt
voor „propaganda” is een verraad aan
het schrijverschap; maar elk engage
ment dat zich voltrekt als onvervalst-
creatieve daad is volwaardig. Het is het
goed recht van Dubois om zijn schrij
verschap af te schermen tegen invloe
den die incongruent zijn met zijn indi-
PERVITSJ SCHRIJFT: „Kees, een
van die duizenden ridders van de droe
vige figuur, beëindigt het avontuur van
zijn jeugd als jongste bediende in een
handelszaak waar hij gaandeweg, van
dag tot dag en vol weemoed, zijn
jeugddromen begraaft. Hij zegt verder
dat Gerben Hellinga van Thijssen’s ro
man niet een toneelstuk in de strikte
zin van het woord heeft gemaakt. Nee,
het is het relaas, de belijdenis, het
getuigenis van een bewustzijn (dat van
Kees), dat zichzelf dramatiseert. De
overige personen in het stuk dienen
om de sociaal-historische, psychologi
sche en sociale samenhang van
Kees’ mijmeringen te bepalen en
aan te geven. Het illustratieve en bij
komstige karakter van deze bijrollen
vermocht nauwelijks afbreuk te doen
aan het goed ingespeelde en hechte
toneelensemble, dat door Peter Oost
hoek werd geleid”.
Pasjitsj is zeer te spreken over „Ver
schuivingen”, waarin vier acteurs (al
leen hun hoofd is te zien) allerlei
grimassen en rare geluiden maken.
„Het feit dat de vier acteurs de gelui
den en mimische wendingen assimi
leerden en niet bedachten en dat zij in
die zin vertolkers en geen inmitatoren
van bepaalde stemmingen en situaties
waren, of juister gezegd, inductoren van
situaties, waarin het toneel zich soms op
verrassende wijze vereenzelvigt met
het leven, met de totale menselijke
werkelijkheid, dat feit bepaalde de
verhouding tegenover het „experimen
tele spel” als een potentieel spel van
een kakofonisch psychedelische wereld,
waaraan we met meer of minder enga
gement allemaal deelnemen”.
- .4/,'
- WH