llCKM MyAIIM 3ByiJ,H DE TOPPEN VAN DE MACCHU PICCHU PIERRE DUBOIS HERZIET HOUDING IN DE TIJD ATEUE212 lastanije BEtAK EES POMEmU JOB RECENSIES OVER CENTRUM’S OPVOERING 99 99 METTERTIJD" - Een gewijzigde herdruk Litteraire kanttekeningen 20.121 Bïj V 20h 21 aaj a 161 GERBEN HELINGA GERBEN 16 ZATERDAG 10 JUNI 1972 Erbij Dilemma Dimensie W antrouwen DE TONEELCRITICI in Belgrado hebben erg veel aandacht besteed aan „Kees de jongen” van Gerben Hellinga naar Theo Thijssens roman, dat met de pinksterdagen in de Joegoslavische hoofdstad door toneelgroep Centrum werd opgevoerd. Nu de ver talingen binnen zijn, is er gelegenheid op dit uitwisselingsbezoek. georganiseerd door het Internationaal Theater Instituut in Den Haag, terug te komen. De drie recensenten blijken het stuk nogal wijdlopig te hebben ge vonden. Een van hen gaf de voorkeur aan „Verschuivingen”, het acteursgrapje van Gerben Hellinga. Zeer veel waardering heeft M. Per- vitsj, volgens zeggen de belangrijkste criticus van de kwaliteitskrant Politika. Xo^angcKu upuKasaAU „/jevaKa l\eca“ u „Ilomepatba11, og ucüioi üucu,a 1'epGena Xe,iuma Kees Belgrado over JAC. HEIJER heid. ge- PIERRE DUBOIS ze JACK J. BROKAAR C.J.E. DINAUX toneelgroep centrum waarmee thuis eens kend door de mise en scene waarin de regisseur de spelers als figuren van vroeger plaatst. Het ritme is vertraagd maar gelijkmatig, het spel gereduceerd tot externe expressie maar in dat op zicht ongewoon gaaf, het verhaal con sequent beschrijvend maar niet zonder een zekere poëzie”. Pasjlts meent dat de voorstelling verloopt met „lichte fluc tuaties die na een tijd slaperigheid of liever gezegd een milde loomheid ver werken”. Hij concludeert: „Een ouder wets verhaal op adequate wijze ge bracht”. den een „capriccio”: de enig mogelijke prozacompositie voor zijn ontmoeting met een andere werkelijkheid dan de dagelijks waarneembare. En evenals de romancier Dubois tijdens de schrijfer- varing toegang kreeg tot een voor hem voordien onbekend leven heeft hij in zijn essayistisch werk deze verdiepte dimensie, die hij mettertijd gewaar werd, moeten aanbrengen. FELIKS PASJITSJ haalt in de krant Borba de reactie aan van een tijdge noot van Kees de jongen, die na de voorstelling heeft gezegd: „Ik heb lek ker zitten soezen over die tijd”. Pasjitsj voegt er aan toe: „Over het hele stuk ligt een waas van ouderwetsheid dat afwisselend wordt gesuggereerd door de kostuums, het decor en vanzelfspre- DE ESSAYS OVER Henry Miller, T. E. Lawrence en Camus zouden te veel correctie en aanvulling vereist hebben om binnen het kader van deze bundel zonder meer representatief te zijn voor Dubois’ „mettertijdse” houding en kwa men dus te vervallen. Het opstel over Gheorghiu, met name over „Het vijf- vidualiteit. Maar hij laat zich dóór zijn wantrouwen tegen het engagement verleiden tot een betwistbare veralge mening. Het is goed zich op dit pro bleem grondig te bezinnen. samenstelling overeenstem de inzichten is gekomen. Dat gebrek aan discipline is mijns inziens terug te voeren op een gebrek aan goede, gelijkgezinde motivatie bij het toneelmaken onder de hele troep. Het is een beetje huichelachtig om alleen van toneelspelers te eisen dat zij zich altijd, overal en onder alle om standigheden voor 100 procent geven. Geen enkele vakman, of hij nu bouw vakker of journalist is, brengt altijd die 100 procent op. Maar bij toneelma- kers verwacht je het wel, zeker bij een groep als Centrum die als geen ander groot toneelgezelschap in ons land een zeer idealistische gemotiveerd repertoi re brengt en gemotiveerd geleid wordt. Maar wie weet dat de kater, Centrum van deze tournee kwam, tot gevolg heeft dat er goed gepraat wordt over het hoe en waarom van toneelspelen. MAAR ALS ZODANIG, als weerbare houding, was ze zeer beslist de zijne, terwijl het, hoe paradoxaal het ook klinkt, juist als de zijne weer niet meer kon zijn dan een voorwaardelijke houding. Als agnosticus, als man voor wie de onzekerheid de enige zekerheid is, lag elk „standpunt” hem verre. Leven is niet „zijn”, leven is „worden”. Dat is de menselijke tragiek, de moeder der kunsten, de „ziel” van de romantiek, die ten nauwste verbonden is men een voor het werk van Dubois essentieel levensgevoel. Hij meent dat de hoofdrolspelers Wim van der Grijn en Hans Dagelet met „verdiept begrip en verfijnd ge voel” voor de herschepping van eén armelijke jeugd tot een rijke, onuit puttelijke legende, „nauwgezet en met veel verbeeldingskracht” het rusteloze bewustzijn van een jongen op de drempel van het leven hebben vertolkt. IK GELOOF, dat Centrum tevreden kan zijn met de zorgvuldige aandacht die de critici aan de opvoering hebben gegeven. Vooral Pervitsj heeft zinnige dingen gezegd, die in de Nederlandse kritieken over „Kees de jongen” niet of minder naar voren zijn gekomen. Het is prettig werken voor deze critici, die enige dagen konden doen over hun recensie; iets dat bij de dagbladen in ons land niet voorkomt. Voor het mo reel van de troep was het echter beter geweest als men de recensies had gele zen vóór de tweede opvoering, die niet alleen een flop werd door een gebrek aan zelfdiscipline vooral bij hoofdrol spelers, maar ook omdat zij het con tact met de zaal vrijwel volledig mis ten. De simultaanvertaling in het Ser- vo-Kroatisch bleek niet voldoende te zijn. De bundel, verschenen bij de Arbei derspers, met een uitvoerige inleiding van Verspoor, staat bol van de prach tigste verzen. Uit de belangrijkste peri oden van Neruda’s oeuvre is het werk bijeengezocht. Natuurlijk ook uit de twee grote cyclussen, kathedralen te midden van het overige werk, namelijk „Verblijf op aarde” en „Canto General” uit respectievelijk 1935 en 1949. Neruda was ambassadeur in Zuidoost-Azië en Buenos Aires, waar hij Lorca leerde kermen. Toen hij in Barcelona werd gestationeerd in 1934, maakte hij de vestiging van de dictatuur mee, die volgde op de burgeroorlog. Ruyter niet. Men had het niet belang rijk gevonden om dat toe te lichten in het programma. Het heeft inderdaad weinig met het experiment te maken; de koppen zijn vrij willekeurig geko zen. Pasjitsj meent dat de acteurs in „Verschuivingen” een „meer dan voor beeldig vakmanschap” toonden in dit experiment, dat dit „niet enkel volgens formele kenmerken is maar veeleer volgens karakterstieke, essentiële op vattingen van het „experimentele spel”. Pasjitsj had echter graag de tekst willen volgen en willen weten wie de hem onbekende koppen waren. Hitler en Marilyn Monroe kon hij herkennen, maar de wielrenner en Michiel de Pervitsj vraagt af of „het wel nood zakelijk was datgene zichtbaar te ma ken, aan te tonen en te illustreren, dat door de fijngevoelige natuur van Kees zo goed werd gesuggereerd en uit zijn lyrische temperament, onstuimige ge moed en beweeglijke sensibiliteit aan gevoeld en begrepen kon worden. Met andere woorden, ik vraag me af of de traditionele zucht van de romanschrij ver om te vertellen, beschrijven en beleren niet nog meer had kunnen worden beknot”. „METTERTIJD” IS DAN ook de nieuwe titel van deze (bij De Arbei derspers als Floretdeel verschenen) her uitgave. Getoetst aan ten dele gewijzig de en ten dele verhelderde inzichten in samenhangende problemen zoals de verhouding individu-collectiviteit, het schrij versengagement, de verantwoor delijkheid van de schrijver, de relatie tussen werk en auteur als onmisbare interpretatiecomponent, moesten aller eerst de oorspronkelijke inleiding „Grandeur en misère van het auteur schap” en de daaraan als verantwoor ding van een verantwoording vooraf gaande „brief’ vervangen worden door een geheel nieuwe introductie „Na ja- ren”, waarover zo dadelijk. HET LAG VOOR de hand dat er voor een auteur als Pierre H. Dubois, die zich steeds en steeds meer met consciëntieuze nauwgezetheid teken schap gaf van het wezen en de functie van zijn en hét schrijverschap, van de authenticiteit dus van de schriftuur, geen sprake kon zijn van een ongewij zigde herdruk van zijn in 1950 ver schenen essaybundel „Een houding in de tijd". Destijds al signaleerde hij zijn voor behoud in de titel. Het ging niet om „de”, maar om „een" houding: één der mogelijke houdingen van een schrij vend intellectueel ten opzichte van een der klemmendste en uit het oog punt van de individualiteit beklem mendste verschijnselen van de hedendaagse samenleving: dat der col lectiviteit. Aardig is het hierbij echter te be denken, dat de fans van Thijssen’s boek teleurgesteld waren dat alleen al episode rond het schaakspel, dat Kees voor zijn „loffelijke ontslag” van de lagere school helemaal was weggelaten. Pervitsj leek het, zo schrijft hij, alsof in Oosthoek’s opvoering feitelijk twee vertoningen verstrengeld wa ren: „De ene een traditioneel Dickens- achtig sociaal drama, dat de nadruk legt op een toelichtend humanisme en daardoor dikwijls sentimenteel wordt. De andere een fragmentarische kleine- zaal-produktie, waarin twee acteurs, in de moderne speelstijl, gebruikmakend van de synthese van verbale en licha melijke toneelexpressie, de jeugd van Kees niet aantonen maar vertonen, niet beschrijven maar onthullen, niet verklaren maar tot leven brengen door die jeugd te vervullen van een sterk aansprekende, evocatieve melancholie, een lyrisch licht dat het gebeuren doorstraalt zonder het zijn jeugd, meeslependheid en geheimzinnigheid te ontnemen”. Pervitsj vraagt of het niet mogelijk geweest was het „decor” van de omstandigheden nog meer terug te dringen en op die manier „iets van de schilderachtigheid op te offeren aan de bondigheid en compactheid van het toneelgebeuren”. .HonTpyu". moJj jv Ma- Mo COlHajiMu Ml l«x>rp„Ma ooioaaHa npe RU.ub'aer m aw rvjjHiK m tfin.-i.iin Mccra y >ne M> 1CMR.M1.*. XoilalUKJM H CtJ mjn. npMxawia k- y cyGoïv MOar.iy. «4 cn<>r ®e- OrtMWMOr MfaM.ihMH.i Am.r. Hierboven een knipsel uit het dagblad Borba. Hieronder de affiche in paars en geel die in grote aantallen in Belgrado hingen bij het bezoek van Centrum. DIT JAAR IS de Nobelprijs-litera- tuur voor Pablo Neruda, de 68-jarige Chileense dichter. Wat weten wij ei genlijk van vorige winnaars af? Wat wordt er van hen bekend? Er moet eventueel een politiek luchtje aan zit ten voor de grote publiciteitsmedia er zich mee gaan bemoeien, zoals bij Solzjenitsin met zijn anti-Stalinistische romans in 1970, of indertijd bij Paster nak, wiens Dokter Zjivago een bestsel ler bleek te kunnen worden. Was dat ook gebeurd zonder die politieke ver wikkelingen? Ik ben geneigd om dat niet aan te nemen. Het meest onbenul lige songfestivalliedje vermag meer mensen in beweging te brengen. On middellijk werpen vertalers zich erop en de molen draait. Uiteraard valt er aan poëzie minder te verdienen. Bo vendien zijn gedichten niet zo gemak kelijk te vertalen, nauwelijks eigenlijk. Gelukkig hebben wij voortreffelijlke vertalers. Dolf Verspoor bijvoorbeeld. Hij heeft voor Nederland het werk van Neruda ontsloten. „Wat is gebeurd is geen herinnering geen vergelende duif die slaapt in het vergeten, maar gezichten één en al tranen vingers in de keel geplant en dat wat van de bladeren ineen valt: de duisternis van een vervlogen dag. een dag die van ons trieste bloed geleefd heeft” vorm) bracht Dubois, die al vroeger als „Criterium”-man dit in de vooroorlogse jaren verfrissende strijdbeginsel relati veerde, tot de overtuiging dat er, als het goed is, eigenlijk van geen antithe se sprake kan en mag zijn: vorm is geen esthetisch omhulsel, vorm is zelf mede-inhoud en deze vorm-inhoud- eenheid is, wil een werk een kunst werk zijn, de onvervangbare uitdruk king van de schrijvende persoonlijk- JUIST OMDAT DUBOIS aan deze kern van zijn persoonlijkheid trouw bleef, was hij aan zijn schrijversgewe ten verplicht de nieuwe van zijn essaybundel in ming te brengen met waartoe hij mettertijd Schrijven immers, zoals Dubois meent dat hij moet schrijven en wel air vol strekt persoonlijke vormgeving aan een volstrekt persoonlijk ervaren van zijn werkelijkheid, is verkenning, ontdek king, bewustwording, en dus een pro ces var gedurige verandering. Zijn opeenvolgende werken romans, dichtbundels, essays hebben inder daad deze geleidelijke ontwikkeling, die alleen door de handeling van het schrijven aan het licht kon komen, met alle integriteit die hij terecht van het geschreven woord eist geregi streerd. Was zijn debuutroman „Een vinger op de lippen” (1950) nog in zekere zin aan de traditionele vorm gebonden, zijn laatst verschenen „Zo meravond in een kleine stad” (1970) werd als roman van een roman die als roman niet meer geschreven kon wor- EN HIJ KON heit niet weten omdat hij, Tsjechov-zelf, de moed had zich af te vragen of hij, die op de essentiële levensproblemen geen antwoord weet, „zijn lezers niet om de tuin leidt” door hun ongewild oplossingen voor te spie gelen. Dat was zijn schrijversdilemma, zijn verantwoordelijkheid tegenover zichzelf en zijn lezers, dezelfde die voor Dubois het criterium bepaalt voor de litteraire waarachtigheid van een werk. „Kunst is waarheid, de waarheid van de kunstenaar,” deze lapidaire uit spraak van Thomas Mann, die elke andere maatstaf de esthetische, ethi sche, politieke, levensbeschouwelijke, of wat men wil noemen naar een- waarde-oordeel van een andere orde dan de litteraire verwijst, is ook voor Dubois essentieel. Zijn toegevoegde es says zijn dan ook vanuit dat beginsel geschreven: over Bordewijk en Multa- tuli, de paradoxale vriendschap tussen de „horizontale” Martin du Gard en de „verticale” André Gide, en over Geor ges Simenon, wiens innerlijk beeld door een grondige omwerking van de aan vankelijke tekst tot in de kern bena derd wordt als „ITiomme et son drame éternel.” DE BEZINNING op de strijdvaardige Forum-tegenstelling van persoonlijk heid en inhoud (of, zoals Jacques Bloem het bondig formuleerde: vent- MILOSAV MIRKOVITSJ van Politi ka Ekspres meent, dat Hellinga „niet bijzonder selectief of economisch te werk is gegaan; de voorstelling duurt de volle drie uur met Onevenredig lange herhalingen. Maar daar staat tegenover dat het hem is gelukt door het niet analyseerbare wezen van de jongen het geheim te ontdekken waarnaar het ac tieve toneel zoekt: Het geheim van de mens, die een ander wil zijn”. Van de hoofdrolspelers zegt Mirkovic dat „in een verhouding als van „kompas” en„waterpas” de taal van het kind en hun eigen taal tot in de perfectie beheersten, „met professionele toewij ding van de eerste rang en eenvoudige middelen”. Hij meent echter dat de produktie mank gaat aan realistische wijdlopigheid en dat de „geweldig gro te familiegroep meer thuis hoort op een expositie of een familiefoto dan in de dramaturgisch verfijnde gang van een toneelspel”. Poëzie dooraderd met het leed. Ieder woord is doorwasemd van de machte loosheid, diezelfde wanhoop als we on dergaan in het vroegere werk van Pablo Picasso. Grote poëzie wordt niet geschreven, maar ontstaat zoals bergen ontstaan, zoals landschappen verande ren. Het is bij vertalingen altijd moei lijk om een indruk te krijgen van de techniek der oorspronkelijke gedichten. Maar het lijkt mij de grote verdienste van Verspoor, dat het lijkt of Neruda in het Nederlands heeft geschreven. WEER IS ER EEN bloemlezing ver schenen, dit keer van Ellen Warmond, bij Tjeenk Willink. In een vorige be spreking heb ik een aspect van verza melbundels in het algemeen besproken, n.l. het sentimentsgehalte. Deze bundel belicht een ander, een onderwijskundig aspect. Het is duidelijk dat bij het onderwijs, met name in de moedertaal, verzamelbundels een onvervangbare rol spelen. Als men van een middelba re scholier eist dat bij het mondeling examen de hele Nederlandse littera tuur ter sprake moet komen, dan is het gebruik van een bloemlezing on ontbeerlijk. In de loop der jaren is het uit de praktijk gebleken dat bepaalde stukken litteratuur duidelijk favoriet zijn. Dat is zo bij de Middelnederland se litteratuur, waar de keus uiteraard beperkt is, maar ook bij de 17e en 18e eeuwse. Als men al toekomt aan de recente poëzie, staat man tegenover een gewel- poëzie, staat men tegenover een gewel dig aanbod van bundels die het zoeken, is, zeer bemoeilijkt. Het is dan ook begrijpelijk dat er instructieve boekjes met de regelmaat van een klok ver schijnen om in de behoefte tot kiezen te voorzien. De bloemlezingen zijn te verdelen in twee groepen namelijk die welke zijn samengesteld door onder wijsmensen en die welke zijn bijeenge lezen door dichters. De eerste groep heeft als bezwaar dat ze vaak dezelfde gedichten herbergen, omdat in de praktijk bleek, dat die uitgezóchte werken wel te verkopen zijn. Een ze kere monotonie is hiervan het gevolg. De door dichters samengestelde bun dels verraden een duidelijke voorkeur die ten nauwste samenhangt met het eigen poëtisch credo, zodat ondanks de verscheidenheid toch een zekere een heid ontstaat binnen de bundel. Voorkeur-Willekeur, samengesteld door de dichteres Ellen Warmond, aan de hand van de rubriek „Het gedicht van de week” uit de Haagsche Courant is een poging de gemiddelde krantele- zer voor vooral eigentijdse poëzie te interesseren. Het is begrijpelijk, gezien de doelstelling van de rubriek, maar toch jammer, dat er in dit boek enkele gedichten staan die in andere bloemle zingen hoog genoteerd staan. Zo bij voorbeeld van Elsschot: Moeder; van Rodenko: Bommen; van Engelman: En rade. Daarentegen staan er ook vaak veel minder courante gedichten in, als bijvoorbeeld werk van Gerard Diels, Nes Tergast en Hugo Claus. Zeer handzaam is, dat er van elk gedicht op de aangrenzende pagina een informatie, soms een verklaring wordt gegeven en bijzonderheden over de persoon van de dichter. In totaal zijn 30 dichters opge nomen. DAT VOOR DUBOIS deze onvoor- waardelijke inzet van het schrijver schap onverenigbaar is met elk enga gement wordt in zijn nieuwe inleiding „Na jaren” bij herhaling beklemtoond en in enkele essays nadrukkelijk gead strueerd. Noemde hij bij voorbeeld in zijn bundel „Voor eigen rekening” (1954) de Max Havelaar een uitnemend exempel van litteratuur die is voortge komen uit maatschappelijk verant woordelijkheidsbesef, met andere woorden uit „engagement”, in „Metter tijd” wordt in het essay over Multatuli het engagement geëlimineerd en het motief van de Havelaar herleid tot zelfrechtvaardiging en geldingsdrang, wat voor Dubois de litteraire integriteit van dit meesterwerk allerminst ver kleint. Een dergelijke interpretatie past weliswaar uitnemend in het kader van Dubois, categorische afwijzing van het schrijversengagement, maar steekhou dend is ze niet: elk schrijven is een zelfbevestiging, waarvan de maatschap pelijke betrokkenheid een werkzaam element kan zijn. Als André Gide, teruggekeerd van een Afrikaanse reis, in zijn „Voyage au Congo” het kolonia lisme aanklaagt, is hij dan een „geën gageerd schrijver”? Neen, zegt Dubois, hij protesteert als mens en staatsbur ger, maar niet krachtens zijn schrij verschap en zet zich in voor een zaak die eerder op de weg van een parle mentariër zou hebben gelegen. entwintigste uur”, was te zeer afge stemd op Dubois” toenmalige concili- antie ten aanzien van het zogenaamde engagement en bovendien te radicaal achterhaald door de actuele bedrei ging van hetgeen men niet anders dan met een bang hart Ms de Forummannen „de menselijke waar digheid” kan noemen dan dat het ge handhaafd zou kunnen blijven. Daar entegen kon de studie over G. K. (toen nog: Simon) van het Reve’s boek „De avonden,” zij het bekort, terecht opge nomen worden en het essay over Mau- nisme et Terreur” op Arthur Koestlers destijds geruchtmakende roman „Dark ness at Noon” kenmerkend oor de momentele situatie en Dubois’ visie daarop onveranderd gehandhaafd blij ven. Allicht gold dat ook en volstrekt zelfs voor de studie over Tsjechov, die nog altijd een sleutelessay is. Tsjechov immers was het in de gedaante van een bejaarde geleerde onmogelijk om een antwoord te geeven op de vraag van een jonge vrouw, die hem in zijn eenzaam leven zeer ter harte ging, wat zij in haar levensvertwijfeling moest doen: „met mijn hand op mijn hart, Katja,” zegt hij, „ik weet het niet.” WERKELIJK? DE verwijzing naar de beroepspoliticus terzijde latend om niet twee vraagtekens te moe ten plaatsen, waag ik de onder stelling dat een schrijver als die, van „Les faux-monnayeurs” -en dat geldt niet alleen voor dit geval-Gide-dusda- nig vervuld was van een verontrusting, afschuw, verontwaardiging, die de kern van zijn menselijke waardigheid, zijn mens-zijn raakten, dat hij zijn schrij vers waarheid geweld aangedaan zou hebben door te zwijgen. Elk opgelegd, afgedwongen of opportunistisch enga gement dat de litteratuur misbruikt voor „propaganda” is een verraad aan het schrijverschap; maar elk engage ment dat zich voltrekt als onvervalst- creatieve daad is volwaardig. Het is het goed recht van Dubois om zijn schrij verschap af te schermen tegen invloe den die incongruent zijn met zijn indi- PERVITSJ SCHRIJFT: „Kees, een van die duizenden ridders van de droe vige figuur, beëindigt het avontuur van zijn jeugd als jongste bediende in een handelszaak waar hij gaandeweg, van dag tot dag en vol weemoed, zijn jeugddromen begraaft. Hij zegt verder dat Gerben Hellinga van Thijssen’s ro man niet een toneelstuk in de strikte zin van het woord heeft gemaakt. Nee, het is het relaas, de belijdenis, het getuigenis van een bewustzijn (dat van Kees), dat zichzelf dramatiseert. De overige personen in het stuk dienen om de sociaal-historische, psychologi sche en sociale samenhang van Kees’ mijmeringen te bepalen en aan te geven. Het illustratieve en bij komstige karakter van deze bijrollen vermocht nauwelijks afbreuk te doen aan het goed ingespeelde en hechte toneelensemble, dat door Peter Oost hoek werd geleid”. Pasjitsj is zeer te spreken over „Ver schuivingen”, waarin vier acteurs (al leen hun hoofd is te zien) allerlei grimassen en rare geluiden maken. „Het feit dat de vier acteurs de gelui den en mimische wendingen assimi leerden en niet bedachten en dat zij in die zin vertolkers en geen inmitatoren van bepaalde stemmingen en situaties waren, of juister gezegd, inductoren van situaties, waarin het toneel zich soms op verrassende wijze vereenzelvigt met het leven, met de totale menselijke werkelijkheid, dat feit bepaalde de verhouding tegenover het „experimen tele spel” als een potentieel spel van een kakofonisch psychedelische wereld, waaraan we met meer of minder enga gement allemaal deelnemen”. - .4/,' - WH

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1972 | | pagina 16