Martin Bremer
Wegwerp
figuren
Chef d’equipe
honkbalteam
van
wil gemaakte
fouten vermijden
DAN
NOG
Het gaat helemaal niet zo slecht
met de honkbalsport in Nederland
wat
i
Injectie
Toekomst
Belang
KJ
J
Pleidooi
17
Erbij
ZATERDAG 17 JUNI 1972
relativiteit»*
theorie ever
sport
HANS ROMBOUTS
MARC SERNÈ
lijkheden die moeilijk hem alleen
in de schoenen geschoven kunnen
worden”.
J
t
Martin Bremer weet ook via
lijvige rapporten precies welke
motieven hieraan ten grondslag
lagen. Hoewel hij niemand per
soonlijk hiervoor verantwoordelijk
wil stellen en het onderwerp der
halve liever van de tafel veegt,
bedenkt Bremer op de valreep nog
wel: „Ik ben ervan overtuigd dat
Urbanus de zondebok is geworden
van een opeenstapeling van moei-
Martin Bremer begeleidt in oktober het Nederlandse honkbalnegental
als chef d’équipe tijdens de wereldkampioenschappen in Nicaragua. Het
is voor de man die er een veertigjarige (sport)-journalistieke carrière op
heeft zitten, een periode waarin hij ook twaalf jaar secretaris en een
half seizoen vice-voorzitter van de KNBSB was, weer eens wat anders.
Bremer probeert zijn taak ook wat te bagatelliseren. Zo moet hij ervoor
zorgen dat er een uitgebalanceerde taakverdeling tot stand komt, dat de
kleding en het oefenmateriaal in orde zijn, kortom: ervoor zorgen dat
alles op rolletjes loopt en dat het Nederlands honkbalteam zich optimaal
kan concentreren om zo goed mogelijk voorbereid aan de start te ver
schijnen tegen de honkbalgiganten van Noord-, Midden- en Latijns-
Amerika, die ook deze keer weer de dienst zullen uitmaken.
Ogenschijnlijk is de taak die er
op Bremers schouders rust niet zo
zwaar maar hijzelf realiseert zich
als geen ander hoe eenvoudig het
is om zich in dit „tripje” te ver
slikken. Guus van der Heijden, de
man die zich naast coach Urbanus
het fiasco van Colombia 1970 (toen
Urbanus als coach op slag onaan
vaardbaar werd in de ogen van
enkele honkbalvedetten) meebe
leefde, kan erover meepraten.
w
flü'Öfe:
JÈfeiiÉ
R“'
d
1.
r
o
T
e
échte
e
e
e
e
n
e
r
e
c
g
s
e
e
k
i
jaren in de middenmoot te eindigen.
Illusies omtrent een eerste of tweede
plaats hoef je je daarbij niet te maken.
Die zijn weggelegd voor Cuba en Ame
rika. Dat is verder ook niet belang
rijk.”
5
r
i
n
J
i
Ir
n
r
n
t
n
e
d
n
e
T
‘t
a
t,
?t
1
ti
1.
d
i.
Allemaal essentieële zaken die ertoe
kunnen bijdragen dat Nederland in
plaats van twee, drie overwinningen er
nu vier of vijf boekt. Het is ook van
Dus er wordt echt wel gewerkt aan
de toekomst? Bremer: „Ja, en ik pro
testeer er ook ten zeerste tegen als
men stelt dat het honkbal in het slop
zit. Het gaat helemaal niet zo slecht
met het honkbal in Nederland. Als ik
bijvoorbeeld zie hoeveel geld een land
als Italië er tegenaangooit, ondermeer
door trainingswedstrijden in Zuid-
Amerika, om zijn spelpeil op te voeren,
dan zeg ik he+ gaat nog niet zo be
roerd. Nederland heeft Italië, een uit
zondering daargelaten, tijdens de Euro
pese kampioenschappen altijd met de
hakken over de sloot geklopt. Dat was
tien jaar terug zo en dat is momenteel
nog steeds het geval. Als het Italiaanse
spelpeil, wat altijd van de daken wordt
geschreeuwd dan zo snel omhoog is
geschoten dan is ons spelpeil evenredig
gestegen. Wij zitten hier alleen altijd
maar met dat rotklimaat. Bovendien is
Er is echter ook nog een ander
aspect dat de honkballerij in Neder
land van binnen nog verder dreigt uit
te hollen. Bremer legt uit: „Er waren
vroeger in de honkballerij, ik ga mij
zelf maar na tientallen harde werkers
die bereid waren om al hun vrije tijd
op te offeren aan het heil van de
honkbalsport. Dat ras sterft uit. Er
straalt, en dat is toch voor veel men
sen belangrijk, ook zo weinig glorie
van af. Het is voor die betrokken
f’guren veel leuker om leider bij Ajax
(Bremer is ook bestuurslid bil Ajax
geweest, hij heeft bijvoorbeeld mensen
als Henk Groot, Michels en Rolink
aangetrokken, red.) of bij Haarlem te
zijn. Een voetbalclub dat is voor veel
lieden in onze *ijd toch wel het sum
mum. Daarom zal de honkbalsport in
de toekomst naar een professioneler
kader toe moeten. Voor mijn part be
taald.”
wezenlijk belang met het oog op de
zich nu al enkele jaren op hetzelfde
peil bevindende kwaliteitscurve van
ons nationale honkbal. Bremer hier
over: „In Europa zijn wij uitgeleerd.
Legerteams waarvan wij een jaar of ze
ven geleden nog met twintig nul verlo
ren worden nu door ons opgevreten.
Daarom moeten wij erop uit. Naar de
wereldkampioenschappen. Wij zullen
daar de eerste vier, vijf keren een
enorme afgang beleven. Maar ik blijf
erbij dat het mogelijk moet zijn om
met een vaste kern en met een goede
begeleiding na verloop van een aantal
Het duo Bremer-Fraser wil de ge
maakte fouten - die ook gedeeltelijk
ontstonden vanwege een gebrekkige in
formatie over het land waar men naar
toe moest - uit het verleden waar mo
gelijk vermijden. Zo heeft Bremer
dokter Weidema, de begeleidende arts
van het Nederlands team tijdens de
honkbalweek en de WK verzocht om
zich via het Nederlandse consulaat in
Nicaragua alvast wat te oriënteren
over de specifieke medische problemen
Toch is het duidelijk dat een finan
ciële injectie wonderen zou kunnen
verrichten. Het doet daarbij een beetje
vreemd aan dat een vereniging als de
Nicols momenteel beschikken over een
sponsoring die een bedrag van vele
tienduizenden guldens omvat terwijl
het totaal bedrag van de geldschieters
die de nationale bond ondersteunen
maar een zwak extract hiervan is.
Bremer: „Wij zitten met de belachelij
ke bepalingen van de Wereldhonkbai-
Oond (FIBA) in onze maag. Dat zijn
een soort Brundage-regels die volko
men achterlijk zijn. Ik heb helemaal
niets tegens sponsoring, integendeel
zelfs, maar wij moeten er rekening
mee houden dat wij moeilijkheden met
de FIBA ten koste van alles dienen te
vermijden. Wat mij betreft wordt het
zo dat je stelt dat iemand die niet
volledig van zijn sport leeft geen prof
is. Het is daarbij belachelijk om een
speler, die er toch al zoveel voor over
moet hebben om deel uit te blijven
maken van het Nederlands team, te
pakken op het feit dat hij in plaats
van een tientje dit keer twaalfeneen-
halve gulden heeft gedeclareerd. Dat
gebeurt nu nog steeds. En daar moeten
wij toch wel van af.”
die zich voor kunnen doen. Zo bestaan
er nu al plannen, als mocht blijken dat
men in Nicaragua met extravagante
hoogteverschillen wordt geconfron
teerd, om de nationale selectie alvast
via proeven in een Amsterdams me
disch laboratorium wat te laten accli
matiseren.”
er te weinig geld om een adequate
accommodatie op poten te zetten. Alleen
het PSV-terrein en het Pim Mulier
stadion zijn velden in Nederland
die echt voor honkbal geschikt
zijn. Daarbij heb ik jaren geleden al
betoogd dat je nooit erg veel hoger
komt dan 10000 beoefenaars van de
honkbalsport in Nederland. Daarom
zie ik zelfs niets in semi-professional
honkbal in Nederland. Dat is in die
korte tijd die wij jaarlijks kunnen
spelen onmogelijk.”
Daarom heeft Bremer, die toen nog
deel uitmaakte van het KNBSB-be-
stuur, indertijd ook een warm plei
dooi gehouden om onmiddellijk na het
debacle in Colombia toch weer deel te
nemen aan de wereldkampioenschap
pen, die Nederland vorig jaar voorbij
gingen vanwege het nijpende gebrek
aan de nodige financiën. De vereiste
negentig m'lle zijn door een donatie
van de Stichting Sportinitiatieven
Haarlem en een aanvullende NSF-sub-
sidie dit keer wel op tafel gekomen.
Geld blijft ook binnen de KNBSB zo’n
belangrijke factor dat Bremer zich re
aliseert dat er wat tegenover dient te
staan in de vorm van een hoopgevende
prestatiereeks van de honkballers.
Daarom is hij ook bijzonder blij met
een beroepscoach als Ron Fraser. Bre
mer: „De jongens dweepten met Bill
Arce, wij trouwens ook, maar Fraser
is, dit in tegenstelling tot Arce, een
man die als coach met de honkbalsport
zijn brood moet verdienen. Ik ben ook
daarom altijd al zo’n enorme voorstan
der van Fraser geweest. Het ligt bij
hem toch iets anders dan bij Arce of
Urbanus. Dat kan de prestaties, zeker
op de lange duur, alleen maar ten
goede komen. Urbanus doet op dit
moment toch ontzettend veel en nuttig
werk voor de bond. Hij traint het B-
team, verzorgt de jeugdopleiding, ter
wijl ook het cursuswerk bij hem in
meer dan vertrouwde handen is. Wij
voelen ons dan ook moreel zeer tegen
over hem verplicht.”
de bescheiden Nederlanders, ook al
wonnen we drie jaar achter elkaar
de Europa-cup voor voetballers?).
Het NOC had pal moeten staan
voor onze touwtrekbelangen. Trou
wens is er een standbeeld opge
richt voor de families Van Loon en
Van Reekum, die hun beste zonen
ter beschikking van het vaderland
stelden? De touwtrekkers hebben
ervaren dat roem, in de sport be
haald, zeer vergankelijk is.
Kende u, lezer, de door ons uit de
vergetelheid ontrukte namen? Wist
u überhaupt dat er ooit op de Spe
len van De Coubertin touw getrok
ken was (met touw van officiële
Olympische afmetingen)?
Dat geblader door sportboeken
geeft wel het een en ander te be
peinzen. Wat zegt u de naam Pack-
biers of Van Merriënbiers? En wat
die van Hin (niet van de naar Em
men vertrokken panty-fabrikant)?
Wel, de eerste twee waren leden
van de boogschietploeg, die toch
maar eventjes goud op diezelfde
Olympische Spelen van Antwerpen
wegpikten. En de gebroeders Hin
voeren in hun twaalfvoetsjol regel
recht naar het rostrum, waarop de
medailles werden uitgereikt. Voor
de Hin-jol was er goud.
Ik wil daarmee maar zeggen: wie
weet er over een luttel aantal jaren
nog wie Ada Kok was (op welk
nummer werd ze in Mexico kam
pioen; meteen zeggen). En hoe
heette ook al weer die skiffeur, die
in Mexico uitgeput, maar diepge-
lukkig als triomfator de finale af
sloot? Juist, ja, Wienese.
Vooral als sportslieden
amateurs waren en niet zonodig
steeds maar weer hoefden op te
draven voor Polygoon (vroeger) en
TV-journaal (nu), noch hielden van
het opzetten van rare, vreemde
hoofddeksels of het zitten op locale
ezels ten gerieve van de fotogra
fen, dan zijn ze gauw in het gezel
schap gekomen van de voornoemde
touwtrekkers, zeilers en boogschut
ters. En je mocht tot voor kort (uit
gezonderd wielrenners en boksers)
toch aannemen, dat ze louter voor
hun en onze sportieve bevrediging
meededen. Wielrenners en boksers
werden zo snel mogelijk prof na de
spelen, tot grote ergernis van de
Olympische bonzen. Maar zwem
sters en roeiers en al die anderen
gingen eindelijk hun studie afma
ken of bemerkten tot hun schrik,
dat ze vele mooie uren hadden la
ten lopen en dat anderen hun maat
schappelijke posities ingenomen
hadden.
Alleen handige jongens als Gee-
sink en Schenk zijn hun tijd vooruit
(geweest). Zij stapten langs de
Olympische zelfkant. Zij proberen
hun sportieve prestaties zoveel mo
gelijk te verzilveren. Daartoe moet
hun naam zo lang mogelijk in de
publiciteit blijven. Je moet er aan
leg voor hebben of je moet een
eerlijke en bekwame publiciteits-
manager in de arm kunnen nemen.
De sportbonden zijn daar natuurlijk
niet voor. Die leiden op tot sport
prestaties (doen althans pogingen
in die richting). Heb je de top be
reikt dan is het afgelopen. Eigen
lijk zijn topsportbeoefenaars net
wegwerpattributen. Als je opge
bruikt bent ga je aan de kant. En
niemand, die zich nog om je be-
I kommert.
Preluderend op de Olympische
Spelen, die 26 augustus in München
beginnen, moet me toch wel wat van
het hart. Al snuffelend in Olympi
sche boeken en cijferlijsten be
landde ik bij de Spelen van 1920 in
Antwerpen. Nederland deed het op
die Olympiade in België bijzonder
goed. „Wij” snapten daar eventjes
elf medailles weg, waarvan vier
gouden, drie zilveren en derhalve
nog vier bronzen plakken. Eén van
die drie zilveren prijzen vooral had
mijn aandacht. Die werd namelijk bij
elkaar getrokken met een eind touw:
U begrijpt het: wij, Nederland, wer
den tweede bij het touwtrekken. Wie
er uiteindelijk aan het langste eind
trok en daarmee recht had op het
beluisteren van zijn volkslied weten
wij niet. Daarover zweeg het ge
schrift, dat wél de namen noemde
van de Nederlandse trekkers, in alle
talen. Ik wil u de namen van deze
sterke, vaderlandse borsten niet
onthouden: de broers Van Loon, de
broers Van Reekum, Bekkers, Hen-
geveld, Jansma en Janssen.
Ik vind het bedroevend en zeer
spijtig, dat hun succesnummer is
afgevoerd van de Olympische Spe
len. Het is duidelijk, dat wij, Neder
landers, grote aanleg hadden voor
dit nummer. We staan immers met
beide benen op de grond en blijven
daar ook, hoe er ook aan ons ge
sjord en getrokken wordt (ook fi
guurlijk, want bleven wij niet gewoon
UH
SwfrWSsHi11 W1"”'-
UB?
ilÉISS'i';