DE WITTE EN DE ZWARTE JODEN VAN KERALA 17 te x--s ■F i Erbij ZATERDAG 29 JULI 1972 Mozes de Paiva Oorlog om peper Joodse vorsten De joodse kolonies in India en vooral die in Kerala zijn heel oud. Volgens hun eigen traditie wer den ze reeds in de eerste eeuw van onze jaartelling gesticht in de ha venstad Muziris die nu Cran- ganore heet toen ze werden ver dreven uit Jeruzalem door de tem pelbrand. Het zouden er toen al tienduizenden zijn geweest die in het zo gastvrije India een nieuw vaderland vonden. Ze kwamen in Muziris tegelijk met de Romeinen, die er een tempel bouwden ter ere van keizer Augustus. Het kastensysteem Het rijke ghetto |fe f ft fi Z van tenen en j. Zwarte jodin uit Mattancherri. een b?ê, ÏW tte ,.-i de lijn bestaan tussen blank en zwart, al behoorden beide groepen tot de Volken van het Boek zoals de Indiërs het noemen evenals de chris- de moslims. Die discriminatie stamt niet van Indiase zijde. Die werd inge voerd door de joden zelf. Het is een oeroude geschiedenis, die nog niet is afgelopen. De oude haven van waaruit de peper werd geëxporteerd. wereld en de maan zullen bestaan. Anjuvannam zal zijn erfelijk bezit zijn. Heil!” Die schenkingen waren niet mis! De leider van de joodse kolonie, Jozef Rabban, genoot voortaan een rang als alle radja’s uit de buurt. En meer dan vijf eeuwen bleven hun rechten erkend en geëerbiedigd door alle 'opeenvolgen de regeerders van het land. De blanke joden van Kerala gaven Anjuvannam een nieuwe naam, Cyngalin, welke la ter werd verbasterd tot Shingly. Van de negende eeuw af had Zeventiende -eeuwse huizen van de witte joden van Mattancherri. Rechts peperpakhuizen uit dezelfde tijd. Dit grote stadsdeel is nu bijna geheel ver laten. Er wonen alleen nog oude men sen. Het einde van de grote welvaart van de blanke joden kwam in de vijftiende eeuw met de dood van de laatste Rabban. Twee broers van een verwan te familie meenden in aanmerking te komen voor de opvolging van het ko ningschap van Anjuvannam. In 1471 Het oudste hierover bestaande docu ment is te vinden in de prachtige Paradesi-synagoge in Cochin, die in Maar in Kerala kent men ook chris telijke tradities. Volgens deze kwam in het jaar 52 de Ongelovige Thomas, naar Muziris. Hij begon er met veel succes de Indiërs te bekeren. Hij woonde in het joodse kwartier van de stad en bekeerde ook daar veertig joden, na de vierhonderd hindoes en hun radja. Na voor dat grote aantal bekeerlingen zeven kerken te hebben gebouwd trok Thomas naar de ook toen al grote stad Madras en zette daar zijn werk voort. Later keerde hij ech ter terug naar de kust van Koroman- del. Tenslotte werd hij daar vermoord door fanatieke hindoes. Hij werd be graven op de plaats waar nu de kathe draal van Mylapore staat. Merkwaardig genoeg kennen ook de joden van Kerala dit verhaal en ook zij spreken van de grote joodse kolonie in Muziris. Helaas liggen de resten ervan zo diep onder de grond dat opgraven niet doenlijk is. In Kerala heerst trouwens teveel geldgebrek om aan opgravingen de kunnen denken. De kostbare graven van de witte joden van Mattancherri stammen uit vroeger eeuwen en beginnen verwaar loosd te worden nu de nakomelingen naar Israël zijn vertrokken. stroom van reizigers Shingly bezocht. Tijdens een van zijn reizen kwam ook Marco Polo er, al bezocht hij alleen de joden van de stad Quilon. De Arabische ontdekkingsreiziger Ibn Batuta kwam in het jaar 1342 naar de stad Chennamagalam om er de joodse kolo nie te zoeken en hij bewees daar een bekend feit: van Arabische zijde was er geen spoor van enige discriminatie of vervolging van joden. Het stadsdeel van de zwarte joden van Mattancherri doet puur Zuid-Indi- aas aan. Zij hebben zich dan ook geheel aangepast en niemand legt hun geloof een strobreed in de weg, gevolg van de zeer tolerante houding der Indiërs tegenover alle godsdiensten. Het verschil tussen beide stadsdelen is echter frappant. had de jongste broer de zwarte joden op zijn hand weten te krijgen, terwijl de oudste broer echter bij de plaatse lijke radja aandrong op gewapende interventie. Deze radja verklaarde dat het koningschap een einde had geno men met de dood van de laatste Rab ban. Vele joden, die op het verkeerde paard hadden gewed, vluchtten naar het gebied van de radja van Cochin. De achterblijvenden, die goed hadden gewed, werden schatrijk met de peper handel, totdat ze ruzie kregen met de mohammedaanse kooplieden uit Arabia en Egypte, die in dit produkt handel den. De blanke joden strooiden het verhaal rond dat hun concurrenten schandalig knoeiden met de kwaliteit van de peper, hetgeen niet waar bleek te zijn, maar de gevolgen van die roddels bleven niet uit. De onenigheid liep zo hoog op dat er bij gevechten een moslem gedood werd. De mohammedaanse kooplieden zochten steun bij de in Kerala wonen de Arabieren en er brak een klein oorlogje uit, waarbij vooral in de stad Cranganore een groot aantal joden, blank en zwart, de dood vond. Hun huizen en synagogen werden geplun derd en verbrand. Maar ook christenen en hindoes leden zware verliezen hoe wel zij niets te maken hadden met het conflict. Nu nóg vergelijken de jocléh van Cochin de vernieling van Cranga nore met de verwoesting van Jeruza lem. Later keerden de verdreven joden terug. Ze leefden doodarm tussen de ruïnes van hun huizen. Het bleek hun onmogelijk zjch uit die misère te ver heffen, want onder hen waren talloze door de inquisitië uit Portugal verdre ven joden en juist in die tijd waren de Portugezen heer en meester langs de kust van Kerala. Tenslotte trok een groot aantal joden van Cranganore naar Cochin, waar de Portugese invloed maar gering was. De radja daar schonk hun grond naast zijn eigen paleis als bewijs van zijn goede bedoelingen. Daar bouwden de joden tenslotte ook hun Paradesisyna- goge, slechts door een klein muurtje gescheiden van de hindoetempel op het paleisgebied. En daar brachten de Hol landers hun in de zeventiende eeuw een nieuwe golf van welvaart. zo weinig weten de van hun afstamming. komst weten, zwarte joden Zelf houden ze er een nogal vage tra ditie op na dat ze ver vóór het jaar nul uit Yemen en Baby lon wegtrokken. Ze houden zich voor de afstammelingen van Shalmaneser IV, die in de achtste eeuw leefde, of voor vluchtelingen voor de Babylonische ballingschap. Ze zouden zo zwart zijn geworden door hun verblijf in de tropen. Volgens de blanke joden luidt de geschiedenis heel anders en ook veel logischer. De blanke joden maakten heel veel bekeerlingen onder de talloze slaven van Kerala, verklaarden hen dan vrij, maar beschouwden hen nim mer als gelijken. Hier werkte het Indi ase kastensysteem (nu bij de wet ver boden) weer danig door. De in Kerala levende hindoes van hoge kaste waren blank, niet donker. Blank waren ook de Syrische christenen, die nog altijd zo’n belangrijk deel der bevolking uitmaken. Tot de blanken behoorden óók de blanke joden. Zouden zij zich vermengd hebben met de zwarte joden dan zou dat hun kaste sterk verlaagd hebben. Van daar dat er nooit huwelijken plaats hadden tussen de hooggeplaatste blanke en de laaggeplaatste zwarte joden. Van daar- dan ook dat die hemelhoge muur hen scheidt op de begraafplaats. De blanke joden in Kerala hebben in principe nooit over discriminatie te klagen gehad. Bij hun komst in India hadden ze het geluk een bevolking aan te treffen met een onvoorstelbare tole rantie op religieus gebied. De radja’s stonden open voor wat de joden hun konden leren en velen van die joden bereikten zeer hoge posten als gunste lingen van die radja’s. Zozeer zelfs dat er in de tiende eeuw een klein joods vorstendom kon ontstaan. Op de joodse begraafplaats van het kleine, oeroude In diase stadje Mattancherri in de zuidelijke staat Kerala staat een hemelhoge muur. In dat stukje tropisch land liggen zij begraven: links van de muur de blanke joden, rechts de zwarte joden. Zelfs in de dood bleef die discrimineren- 1568 werd gebouwd. Op koperen pla ten, volgens de joden stammend uit 379 - hoewel dit niet klopt met de namen van de ondertekenaars - staat het vol gende te lezen: „Heil en welvaart! Het volgend geschenk werd genadig gegeven door hem, die de titel Ko- ning der Koningen draagt, zijne ma jesteit Sri Parkaran Iravi Varman, wiens voorvaderen vele honderddui zenden jaren de scepter hebben ge dragen. Op de 37ste dag van het tweede jaar werd geschonken aan Jozef Rabban het dorp Anjuvannam, tezamen met 72 bezittingen; tolgel den te heffen op karren en schepen; de belastingen en de titel van Anju vannam (Radja); de „lamp van de dag”; een kleed dat voor hem wordt uitgespreid om over te lopen; een draagstoel; een parasol; een vaduga- trom; een trompet; een overdekt poortgebouw; een guirlande en ver sieringen met festoenen. Met deze koperen platen sanctioneren wij, dat hij niet de belastingen hoeft te beta len, die andere inwoners verschul digd zijn. Aan Jozef Rabban, koning van Anjuvannam en aan zijn af stammelingen, zonen en dochters, en aan zijn neven en de schoonzonen die zijn dochters zullen huwen, als natuurlijke opvolging zolang als de De Hollandse jood Mozes de Paiva, die van Portugese afkomst was, be zocht Cochin in 1686 en gaf er een goede beschrijving van in zijn „Notici- as dos Judeos de Cochin”. Hij schreef alle oude verhalen, op, zoals de komst in 370 van niet ’minder dan 70.000 joden, die in Kerala landden. Geduren de de inquisitie werden zij gevolgd door tienduizenden anderen. Hij vertel de ook dat hij niet minder dan tien synagogen had bezocht en dat er in India honderdduizenden zéér tevreden joden woonden. Ir. de Hollandse tijd bevoeren de joden van Kerala de hoge zeeën in toen tertijd moderne schepen van de Rode Zee tot Kanton in China toe. Ezechiël Rahabi, telg uit een be roemd joods geslacht in Aleppo, die in 1646 naar Kerala kwam, haalde uit China de prachtige blauwe tegeltjes, die nu nog de Paradesisynagoge sie ren. Talloze diplomaten, in dienst van radja’s en hoge hovelingen, kwamen uit de familie Rahabi voort. Rijkdom en overvloed duurden tot in de negentiende eeuw. Toen begonnen de blanke joden hun invloed te verlie zen. De zwarte joden hadden er geen last van; zij waren, ofschoon talrijk, nooit zo belangrijk geweest. Vandaag de dag is er in Cochin niet één leiden de joodse koopman meer. Zij die niet wegtrokken naar Israël, gingen naar de grote miljoenensteden van India, naar vooral Bombay waar nu nog de Bene Israël tot de voornaamste behoren. Aan één ding bleven ze hardnekkig vasthouden: zij trouwden alléén met vrouwen uit de eigen groep. Dit heeft dan ook geleid tot min of meer ernsti ge inteelt. Geen van de Indiase joden heeft ook maar de geringste interesse gekoesterd voor de onafhankelijkheid van India. Het vertrek van de Britten heeft hen diep geschokt. Ze klagen er nóg over en menen dat India de onder gang tegemoet gaat. Alleen de duizen den zwarte joden leven net als vroeger, niet te onderscheiden van de achttien miljoen andere Keralanen. En nog al tijd worden zij begraven op het „zwar te deel” van de joodse begraafplaats van Mattancherri. (Nadruk verboden). BOB TADEMA SPORRY Nog altijd kan men in de bloeiende havenstad Cochin de joodse wijk met de mooie, grote, uit de Hollandse tijd stammende huizen gaan bezien. In die huizen woonden vroeger alle blanke joden van Kerala. Een ghetto kan men een der gelijke voor die tijd zeker luxe- wijk eigenlijk niet noemen, maar de joden leefden naar eigen wens afge scheiden van christenen en hindoes. Ze spraken „en spreken nog steeds” een eigen taal, een zonderling mengelmoes van het plaatselijk Maléyalam, Engels, Portugees en Nederlands. Een taal die niemand anders verstaat. Verder spre ken ze als alle Keralanen normaal Engels. Hebreeuws wordt alleen voor de liturgie gebruikt; Jiddisch is hun onbekend. Die mooie joodse huizen met hun weelderige groene tuinen, omsloten door hoge muren, liggen aan een brede, met stenen platen geplaveide straat, waarin altijd een vage peperlucht hangt, afkomstig uit de enorme pak huizen waarin dit produkt ligt opgesla gen. Maar in Cochin wonen nog maar weinig blanke joden, evenmin in Kera la. Hier en daar ziet men nog wel eens een oude man of vrouw, blank van huid, met grijze of blauwe ogen en tot wit of grijs verbleekt rossig haar. Jon ge mensen ziet men er zelden. Die vertrokken naar het nieuwe vaderland, naar Israël. Maar alle zwarte joden van Kerala zijn gebleven. Onder de andere Keralanen vallen zij niet op. Zij zijn even mager en even diepzwart van kleur, met mooi krullend zwart haar. Ze weten één ding zeker: in Israël zullen zij door hun huidskleur nauwelijks welkom zijn. Ze geven dus de voorkeur aan de onbe perkte tolerantie van India boven een lichtelijk ongewisse toekomst. De blanke joden van Kerala kleden zich naar westerse trant. De zwarte joden van Kerala kleden zich als alle anderen daar: een hagelwit overhemd, een even witte, korte of lange, sarong achtige omslagdoek, alle vrouwen gaan gekleed als Indiase vrouwen. Zo precies als de blanke joden hun af- sj L i'Eiji wtkrrtif 1st - ft’’

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1972 | | pagina 17