CHAMPOLLION VOND
DE VERTAALSLEUTEL
na veertig jaar verschenen
LAAT DEBUUT
VAN VESTDIJK
MAAKT VEEL
DUIDELIJK
OPRECHTHEID IN ROMANS VAN BEA VIANEN
HES® (iZEyj
ft*—HP1
„Kind tussen vier vrouwen”
ftTOALMAIOS
Dertig eeuwen
hiërogliefen
ontcijferd
(Tl
19
ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1972
Erbij
3
<7
Meer kroniek
Zes vrouwen
„Ik eet, ik eet”
I
l
VELE JAREN GELEDEN heeft Vestdijk in een literaire kroniek her
innerd aan de roman Der Golem van Gustav Meyrink, „waarin de drie
vrouwelijke hoofdpersonen zoveel als geestelijke liefde, zielsliefde of nor
male verliefdheid en zinnelijke liefde symboliseerden”, en hij repte van
„het merkwaardige van het steeds terugkeren van dergelijke schema’s,
ook waar van beïnvloeding geen sprake is”. Het merkwaardigste ver
zweeg hij echter, móest hij wel verzwijgen, namelijk dat hij zelf zijn car
rière als romanschrijver was begonnen met een boek dat wel niet op een
trits, maar toch wel op een viertal met symboliek beladen vrouwenfigu
ren was gebouwd. Dat boek, door weigering van de uitgever bijna veertig
jaar in de la gebleven, is dan nu toch verschenen en van het bedoelde
schema wordt allerminst een geheim gemaakt het heet immers Kind
tussen vier vrouwen. Het is veruit de dikste roman van deze schrijver en
wie het leest, begrijpt wel ongeveer waarom Doeke Zijlstra (toen hoofd
van Nijgh Van Ditmar) dit boek in 1933 heeft afgewezen: een man met
zijn ervaring zag natuurlijk wel dat de uitgave van een dergelijk mam-
moetwerk (560 pagina’s!) van de debutant Vestdijk misschien een „uit-
geversdaad” was geweest, maar tevens financieel een fiasco zou zijn ge
worden.
BIJ QUERIDO’S UITGEVERIJ
te Amsterdam verscheen van Bea
Vianen, een Surinaamse van Hin-
doestaanse afstamming, tegen
woordig in Nederland woonachtig,
„Ik eet, ik eet, tot ik niet meer
kan”. In 1969 en 1971 verschenen
reeds van Bea Vianen „Sarnami,
hai” en „Strafhok”. De genoemde
romans verdienen de aandacht,
omdat hiermede een lid van de
Surinaams-Hindoestaande bevol
kingsgroep zich presenteert.
(Van een medewerker)
In het Rijksmuseum van Oud
heden te Leiden is een kleine ex
positie ingericht gewijd aan het
feit, dat 150 jaar geleden, Cham
pollion le Jeune (1790-1832) het
oud-Egyptische schrift, de hiëro
gliefen, ontcijferde. Deze ontdek
king beroofde de „heilige tekens”
van de oude Egyptenaren van de
mystieke sluier waarmee zij der
tig eeuwen lang waren bedekt. De
fraai gegraveerde figuurtjes ble
ken niet de geheimzinnige voor
velerlei uitleg vatbare symbolen
te zijn, waarvoor zij sedert de vijf
de eeuw na Christus waren gehou
den. Die tekeningen van góden,
mensen en dieren, van vogels, vis
sen en slangen, van gebruiksvoor
werpen en gebouwen, vormen
samen woorden en zinnen. Het zijn
de schrifttekens van een taal, die
meer dan dertig eeuwen is ge
sproken en geschreven: het Egyp
tische.
„Sarnami, hai”
'1
i
SIMON VESTDIJK
rvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv
houd.
Jezes
fe
vreet
nu
Ina
HANS VAN STRATEN
RAMSES
RA-MSS
THOETMOSlb
THQT* MS
SIM TEUNISSE.
4
I
I
MMWMWMUUUUUMMUUUUUlAAAMVMMVMUUUWt
*n*vvvvvvvwwvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvw
en an-
s. Kru-
In vergelijking tot het „zeer bewolk
te” bestaan in „Sarnami, hai” breekt in
„Ik eet ik eet, tot ik niet meer kart” af
en toe de zon van de humor door, zij
het dan vaak wrange humor.
schuddende lachbui binnen zijn pun
tige houten handen. Jan Breedevoort
keek beshermend toe.
verlangen van zijn toenmalige uitgever
vrij veel heeft moeten schrappen in
zijn boeken. De code was in de jaren
’30 nog vrij rigoureus. Tot op zekere
hoogte heeft Vestdijk zich er bij het
schrijven al aan gehouden: de gevaar
lijkste woorden zijn o anachronis
me! door puntjes vervangen.
vrouw Kooy en juffrouw Sijpaal ver
langen.
Zaken als deze verlenen Kind tussen
vier vrouwen toch een eigen bestaans
recht. Hoezeer de lezer grote stukken
als een herhaling zal beleven, de to-
taal-indruk is er toch een van grotere
eenheid, van een Anton Wachter die
een beter afgerond individu is. Voor de
rest zal de literatuurstudie er nog een
stevige dobber aan hebben.
ampleet
Lange
■nuiden.
I
1
Een getekend portret van de Fran
se geleerde Jean Frangois Cham
pollion.
en fluisterde
bolle, blauwe
iat en
landags
Vries,
IJmui-
Maar men signaleert toch wel enkele
tafereeltjes, die alleen in het boek zijn
blijven staan doordat het ten slotte
toch niet door de beugel van Zijlstra
hoefde, en die niet te vinden zijn in de
Anton Wachter serie. Het opmerkelijk
ste is wel de poging die Anton Wach
ter en Murk Tuinstra ondernemen, na
vage inlichtingen van een vriendje, om
de parigsdaad te volbrengen. Het gaat
overingens kuis genoeg met de kleren
aan
noeg kunnen krijgen van Anton en de
vier vrouwen om hem heen, en die er
vermaak in scheppen dit werk met de
andere boeken te vergelijken.
Nog meer valt op te merken. Niet
zonder verbazing stelt men vast dat
Meneer Vissers Hellevaart, toch een
van de markantste boeken van Vest
dijk, zijn oorsprong neemt in een nogal
onschuldig hoofdstukje van het Kind.
Hier is de afstand tussen roman en
herinnering nog honderdmaal groter
dan bij de passage van het vloekwoord.
Eén voordeel heeft deze verlate pu
bliciteit. Het is bekend dat Vestdijk op
Hier is de jongen Richenel de hoofd
persoon, die met andere jongens in een
internaatje terecht komt. Al lezende,
krijgt men de indruk dat de schrijfster
zich in een andere taal misschien met
meer gemak zou kunnen uitdrukken,
en misschien mag men werk als dit
dan ook niet uitsluitend op de literaire
waarde beoordelen.
sopgave
stofte-
ran uw
n. Fa.
str. 9,
HOE TELEURGESTELD de schrij
ver ook was, het is waarschijnlijk
toch een wijs besluit geweest. Het
stelde Vestdijk immers in staat zijn
werk literair gesproken te „kapitalise
ren”. Uit dat moederlijf werden achter
eenvolgens de eerste drie Anton
Wachter-romans getrokken (Sint Se-
bastiaan, Surrogaten voor Murk Tuin
stra en Terug tot Ina Damman), maar
men komt er ook al meneer Visser in
tegen, en de ,zonneprins” Hugo Ver-
wey, die later uitgerust met een
mank been het onderwerp zou wor
den van de novelle De bruine vriend.
Men verneemt er ook al flarden mu
ziek, die later in De koperen tuin
zouden klinken en één hoofdstuk met
muzikale jeugd-ervaringen is overge
gaan naar de Victor Slingeland-trilogie.
Wie Vestdijk» werk goed kent, zal in
Kind tussen vier vrouwen weinig
nieuws ontdekken. Dit boek behelst de
jeugd van Anton Wachter tot zijn
zestiende jaar, het slot komt overeen
met het slot van Terug tot Ina Dam
man. Alleen is de diamant, die in drie
grote stukken en enkele splinters uit
een zou vallen, hier nog ongekloofd
aanwezig.
Kind tussen vier vrouwen zal dus
alleen in volle omvang te genieten zijn
door hen die tot dusver van Anton
Wachters jeugdbelevenissen onkundig
zijn gebleven, of helemaal aan de
andere kant van de schaal door de
liefhebbers die door hun bekendheid
met die andere boeken allerminst wor
den gestoord, die integendeel niet ge
in zijn triestheid is het verhaal een
tonig en sober als het leven van de
vele bevolkingsgroepen temidden van
de economische en culturele armede,
waarin het ijverige studeren van de
leergierige Surinamer misschien alleen
zin heeft als hij erin slaagt, buiten zijn
land een passende pest te vinden.
ermans
5 kent,
ter- en
Gebr.
Wille-
Tel.
Richenel is in zijn jeugdige onzeker
heid de grootmoeder was in zijn
leven de dominerende figuur wel
aardig getekend. Onder Bierbals hoede
ontvlucht hij de kostschool en gaat te
voet op weg naar een oord waar hij
niet geheel welkom is; naar een toe
komst die meer onmogelijkheden dan
mogelijkheden zal bieden.
Eerlijk en openhartig wordt aange
toond hoe jonge mensen onder de druk
der omstandigheden hun toevlucht ne
men tot leugen en diefstal, het laatste
om aan het nodige voedsel te komen,
waar de vader vrouw en kinderen
verwaarloost en het met andere vrou
wen houdt.
„Dat vloekwoord van die meid,
hoe was dat nou?” fluisterde Anton.
Jan Breedevoort loerde om zich
heen, zijn mond toeknijpend alsof
hij het geheim liever nog een week
langer bewaard had,
toen terug, met grote
schrikogen
DIE VIER VROUWEN, dat zijn dan
Antons moeder, Ina Damman, Marie
van den Bogaard en het dienstmeisje
Janke, „symbolen voor kinderliefde,
ideële liefde, zinnelijke verliefdheid en
zuiver lichamelijke seksualiteit”, aldus
een mededeling van de schrijver zelf.
Ik moet zeggen dat hij dit schema
bepaald niet heeft gehanteerd als een
nauw corset, waar het verhaal in ge
wrongen is. Eigenlijk is het niet meer
„Als je
bliksem!”
(Jan Breedevoort) „had de acrobate
horen vloeken, die op een gerafeld
karpet toeren verrichtte met haar
buik in de hoogte, zó erg horen
vloeken, zón verschrikkelijk vloek
woord.... dagen lang wou hij niet
zeggen wat. De jongens smeekten,
beloofden knikkers hij zei niets.
Maar toen maakte Anton gebruik
van een gunstig moment. Juist had
hij zich afgevraagd of Jan Breede
voort, die met zijn donkerrode hang
lip in het eerste gelid naast hem
stond, altijd Jan Klaassen had geïmi
teerd of dat Jan Klaassen nu Jan
Breedevoort nadeed, toen achter de
poppenkast de acrobate voorbijliep,
wiegelend en somber gevolgd door
drie schunnige gasten die het karpet
droegen en het centenbakje.
„Ik ben de dood van potlood
en ik kom je hale!”
„Wat, kom je me betale?” gierde
de echte Jan Klaassen en bluste met
een zijn eigen overmoed in een
Het bladzijdenlang voortkabbelende
gekeuvel doet wat kinderlijk en naïef
aan en misschien is de aangeboren
hoffelijkheid van de Hindoestani ver
antwoordelijk voor zinswendingen als:
Ik wou je vragen; Mag ik je
vragen: Te vaak worden namen ge
noemd van figuren waarover de lezer
verder niets wordt verteld. Doch dan
is er ineens de trefzekere tekening van
het kapotte huwelijk van mevrouw
Kooy, de kostschoolhoudster.
De schrijfster heeft zeker aanleg en
toont oprechtheid irr haar streven. Het
is daarom te betreuren dat zij zich
verliest in een staag opdreunen van
futiliteiten, een schildering van details
die al te zelden onthullend, verhelder
end of symbolisch zijn. Men mist een
vaste lijn; ook gedrevenheid, bezeten
heid. of zelfs betrokkenheid.
Suriname bezit de roep dat er zo
goed Nederlands wordt gesproken. De
ontwikkelde Surinamer spreekt zuiver
der Nederlands dan een willekeurige
Amsterdammer. Doch in de jaren ze
ventig van de twintigste eeuw doet het
wat komisch aan, een jongen te horen
zeggen: Leen me je potlood, anders
merkt ze dat ik gejokt heb. Ook het
„spreken met twee woorden” dat me-
In het Rijksmuseum van Oudheden
is de Nederlandse Egyptologie geboren.
De eerste directeur, prof. Reuvens, on
derhield contacten met de Franse ge
leerde Champollion en de Franse
school. Behalve een handschrift van
Champollion, wordt op deze tentoon
stelling een afgietsel van de steen van
Rosette getoond, de beroemde inscriptie
met behulp waarvan de hiërogliefen
zijn ontcijferd. Deze steen werd door
Franse troepen i n augustus 1799 in
Egypte in de nabijheid van Rashid of
Rosette ontdekt. In 1801 kwam de
steen in Engels bezit, toen het Franse
leger zich aan de Engelsen moest over
geven.
In februari 1802 werd de steen naar
Engeland gezonden en geplaatst in het
Britse Museum. Het is een stuk basalt
van 114 bij 72 cm en 28 cm dik. Het is
van boven naar beneden beschreven
met 1. hiërogliefen of beeldschrift, 2.
demotisch, een cursief Egyptisch
schrift en 3. Grieks in gewone uncia
len. De steen is echter zwaar bescha
digd, vooral aan het gedeelte waarop
de hiërogliefen staan. Het belang van
de steen werd reeds dadelijk ingezien,
want een deel van de inscripties was
geschreven in een bekende taal: het
Grieks. Sinds de vierde eeuw na Chris
tus was de oude taal van Egypte in de
vergetelheid geraakt.
Men hoopte nu met behulp van de
Griekse tekst de sleutel tot de ontcijfe
ring in handen te krijgen, als tenmin
ste de drie teksten dezelfde inhoud
hadden. Er was nu een gelegenheid om
de oude Egyptische taal en literatuur
opnieuw te ontdekken. Het Griekse
De koningsnaam Ptolomeus in
hiërogliefen (bovenaan), demo
tisch (daaronder) en vervolgens in
het Grieks. Verder enige hiëro
gliefen, zoals ze op een zuil voor
komen en de namen Ramses en
Thoetmosis, in hiërogliefen ge
schreven. De omlijning bij hiëro
gliefen geeft hier aan, dat het om
een koningsnaam gaat.
dan een losse lijst, en dan nog een vrij
willekeurige lijst ook. Waarom zijn
tante Nellie en Annie Vermeer, die in
Antons gevoelsleven toch óók hun rol
spelen, niet meegeteld? Met evenveel
recht zou het boek „Kind tussen zes
vrouwen” kunnen heten.
Veel indrukwekkender vind ik dat
andere kader, dat in de aanhef wordt
uitgezet: dat van de herinnering. In
een sneeuwjacht komen de verteller de
beelden van zijn jeugd weer voor
ogen: „We zoeken ons heil maar liever
in de jagende, dwarrelende, kantelende
figuren, die zó snel wisselen, dat, als
we één kleine vlek met de ogen willen
volgen vanuit de hemel, vijf of zes
andere ons reeds afgeleid habben.”
Wie de moeite neemt dit boek te
vergelijken met de romans, die eruit
zijn ontstaan, zal verrassende ontdek
kingen doen. Niet zozeer in de gang
van het verhaal, want behalve dat de
vader van Anton hier in leven blijft,
zal men niet zoveel verschillen in de
gebeurtenissen ontdekken. Maar men
krijgt wel een verbluffend inzicht in
de techniek, die de schrijver te pas
heeft gebracht bij het herschrijven van
het oer-manuscript tot de romans,
waarin Anton Wachter ons vertrouwd
is geworden.
Dit herschrijven blijkt op vele plaat
sen een totale omwerking te zijn ge
weest. De aard van dit karwei doet
denken aan het uitwerken van een
tekening tot een olieverfschilderij. Wat
aanvankelijk als herinnering „sec” was
genoteerd, is in de latere romans in
heel nieuw materiaal op het doek ge
bracht.
Ik geef een voorbeeld. Misschien
herinneren lezers zich de geschiedenis
van de vloek van de acrobate, die Jan
Breedevoort op de kermis in Lahringen
had gehoord. In Kind tussen vier vrou
wen wordt dit aldus verhaald:
,Jan Breedevoort had haar horen
vloeken: zo’n vreselijk vloekwoord
dat hij het niet durfde te herhalen;
na veel vragen kwam het er einde
lijk uit :„Jeses bliksem!
„Sarnami, hai” beschrijft het volwas
sen worden van het meisje Sita in de
deprimerende en vergiftigde omgeving
van armoede, honger en rassenwaan.
Het is een intens triest verhaal, dat
begint met een speurtocht naar het
verleden, dat zijn oorsprongen vond in
het verre en door allerlei rampen ge
teisterde India; een verleden dat in het
duister blijft.
Hoezeer Marcel Proust het grote
voorbeeld mag zijn geweest voor dit
boek, hier en daar bespeurt men toch
ook de invloed van Freud, te weten in
het vrij complete beeld dat van de
infantiele seksualiteit wordt gegeven.
Een beeld dat in de opmerking groten
deels is verdonkermaand. Ook de ang
sten van Anton, na mededelingen van
Max Mees, voor de rigoreuze gevolgen
van de zelfbevrediging (zelfs het den
ken aan die dingen heet al levensge
vaarlijk!), zijn iets nieuws.
ook was,
een
Zie nu hoe Vestdijk deze passage
heeft omgewerkt in Terug tot
Damman:
Er is geen twijfel mogelijk of de
tweede versie is knapper, pakkender,
croquanter, beter verteld. Maar de eer
ste versie geeft waarschijnlijk precie
zer de herinnering weer. En zo is het
met heel dit Kind tussen vier vrou
wen: men krijgt de indruk dat Anton
Wachter hier minder is bewerkt, min
der romanfiguur is dan hij ons altijd is
gepresenteerd. De afstand tussen de
schrijver en zijn personage is hier
kennelijk geringer. Men heeft hier met
een „werkelijkheid” te doen die minder
roman is dan kroniek. De ondertitel
luidt tenslotte ook „De kroniek van
een jongensleven”.
>ur, 2-
fria op
Sornsol,
pension
re pro-
bij uw
eg 142-
Sita’s zoeken naar identiteit karr als
symbolisch gelden voor het zoeken
naar identiteit van het overgrote-
enarme deel van de Latijns Ameri
kaanse bevolking, moeizaam opwaarts
strevend na eeuwen van koloniale
overheersing err uitbuiting.
gedeelte van de steen was spoedig
vertaald en bleek een decreet te bevat
ten dat was uitgevaardigd door een
vergadering van priesters te Memphi»
en werd gehouden ter gelegenheid van
en ter herdenking aan de kroning van
Ptolomeus Epiphanes. De weldaden
door de koning aan Egypte bewezen en
de hem daarvoor verschuldigde eerbe
wijzen werden opgesomd. Het decreet
werd gedateerd op 27 maart van het
jaar 196 voor Christus.
Hierna zette men zich aan de ontcij
fering van het demotisch, omdat de
hiërogliefen zwaar beschadigd waren
en men ten onrechte aannam dat het
hiërogliefenschrift zuiver symbolisch
van aard was. Na vele pogingen van
een Frans oriëntalist en een Zweed»
diplomaat, werd geen succes geboekt.
In 1812 kreeg een natuurkundige de
steen in handen en na moeizaam werk
kon hij alleen bewijzen, dat de zoge
naamde koningsringen de naam en ti
tels van Ptolomeus bevatten. De verde
re vertaling vereiste echter een grondi
ge kennis van het Koptisch. Deze ken
nis bezat de jonge Franse geleerde
Jean Francois Champollion.
Reeds in zijn jonge jaren had hij
zich op de studie van het Koptisch
geworpen, nadat de belangstelling voor
Egypte bij hem was gewekt. Hij werd
echter gehinderd door de overtuiging,
dat de hiërogliefen zuiver symbolisch
waren en daardoor maakte hij gedu
rende vele jaren geen vorderingen.
Toen hij eerrmaal ontdekte, dat d»
hiërogliefen zowel uit ideogrammen
(zin-aanduidende tekens) als uit fo-
nogrammen (klanktekens) bestonden,
vorderde hij snel. In 1824 gaf hij de
eerste doorlopende vertaling van d e
Egyptische tekens en in een postuum
verschenen werk toonde hij aan, dat
de Koptische grammatica kon worden
toegepast op- de oude teksten.
Met deze ontdekkingen werd een
wereld van dertig eeuwen schrift en
literatuur ontsloten. Daardoor ook ont
dekte men de rijke Egyptische geschie
denis tot in de grijze oudheid en leerde
men veel van godsdienst en levenswij
ze van een oud volk. Nu nog worden
oude, in hiërogliefen gestelde teksten
bij tientallen gevonden. Het Rijksmu
seum van Oudheden bezit een van d«
belangrijkste Egyptische afdelingen
van Europa. In een groot aantal zalen
kan men kennis maken met het Egypte
van de oudheid, meer nog met de oud-
Egyptische mens, zijn leven en sterven
en met zijn „leven in het hiernamaals”.
In deze afdeling is nu de expositie
ingericht, gewijd aan de sleutel die
toegang gaf tot dit alles: Champollion
en de steen van Rosette.
In deze tijd van polarisering hadden
we tussen deze mevrouw Kooy en
voorvechter Bierbal graag wat meer
spanning gezien. Een strooptocht naar
haar portemonnaire brengt deze al
evenmin.
vwvvvvvwvwwvvwvwwvvwwvvvvvv'inrwvvvvvvwwvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv^