Een andere Hendrik Tollens Toneel- notities BOEIENDE BIOGRAFIE VAN DR. G. HUYGENS (S'^rcf. BUDDINGH’S DAGBOEK VERVELING BESTAAT NIET - 21 lezen met notitieboekje erbij Erbij ZATERDAG DECEMBER 1972 2 'r Alles gematigd Vijand Noteren Schoolmeester Lacunes J „Vunze lauweren” „TOLLENS? Da’s Kankerbuurt, vlak bij de Jan Pieter Heye”, zei een Amsterdamse snorder. Tien punten voor de snorder. Maar wat was Tollens? „Nou, Tollens, in die hoek van de Admiralengracht, dat zal wel zo’n zeeijzervreter zijn geweest of een zeeschui mer, niét soms?” Vraag het een Rotterdammer, één tegen tien dat hij weet dat Hendrik Tollens de man is van dat standbeeld, een dichter? Een dich ter, ja. of niét soms? Hij dichtte, daar is geen ont kennen aan. Zijn „Gezamenlijke Dichtwerken” wer den in de jaren 1855-1857 uitgegeven in zegge twaalf delen, die volgens de Leeuwardense uitgever Su- waarvan de voornaamste kwali teit is dat ze maar voortkabbelen in de tijd, bijvoorbeeld „The Dia ry of a Country Parson” van Ja mes Woodforde, dat loopt van 1758 tot 1802, en toen de dominee dood was hebben enkele jongere familieleden de onderneming voortgezet. Zelfs op dit moment schijnen er nog dagboekhouden- de Woodfordes te bestaan. ringar „in geen huisgezin mochten ontbreken dat eenige prijs stelde op beschaving en op de aankwee- king van nationale deugden”. En gelezen werd hij ook, „gansch Neêrland door, zoo wijd zijn stroomen vloeien, verbreidden zich dier toonen lieflijkheid”. Zijn bundels, dikke en dunne, volgden elkaar op met een overrompelende snelheid, blij- en treurspelen (vertaald en van eigen maaksel), minnezangen, idyl len, lofliederen, gelegenheidsdichten, huiselijke poë- zij, romances, balladen, legenden, kantates, verhalen zelfs: geen genre liet hij onbeproefd. GOED NIEUWS voor de lief hebbers van Buddingh’s dagboek notities: Cees is van plan er nog een aantal jaren mee door te gaan, er zijn nog zeker drie delen van hem te verwachten. Dat ver telt hij in „Verveling bestaat niet", het tweede deel dat zo juist bijna twee jaar na deel één, „Wat je zegt ben je zelf” is verschenen bij De Be zige Bij. Een van de kwaliteiten die een dagboek kan bezitten, is nu eenmaal de continuïteit. Er zijn zelfs dagboeken uitgegeven verkocht f. <»r» far,-tul k i Tollens op het toppunt van zijn roem. r. het Edinburgh HANS VAN STRATEN SIMON KOSTER C. J. E. DINAUX BUDDINGH' blijft in dit nieuwe deel zijn oorspronkelijke opzet getrouw, hij noteert ook nu weer „alles wat er zo EN WAARACHTIG, het is Huygens gelukt alle hindernissen van onmisbare bewijsplaatsen, citaten, feitelijkheden HIER SPREEKT duidelijk de zure Hollandse schoolmeester, die heeft ge leerd dat er romans, gedichten en es says bestaan, en als je hem wat anders voorzet, iets wat géén roman, géén gedicht en géén essay is, dan kent hij dat niet en hij zal het ook niet vreten. Zonder blikken of blozen vertelt hij voorts dat hij het eerste deel niet heeft gelezen, zodat hij niet in staat is over die essentiële dimensie, de continuïteit, te oordelen. Deze Vervoort besluit zijn bespre king met: „Eerlijk gezegd hoop ik dat ik mij volgens vele anderen vergis, want hoe meer Buddingh' van dit boekje verkoopt, hoe geringer de fi nanciële noodzaak om een derde bun del te maken’. Eerlijk gezegd hoop ik dat Hans Vervoort spoedig een baantje bij het kadaster krijgt, wat hem ont heft van de financiële noodzaak dit soort corpsstudenterige oubolligheden te vérkopen. verzamelde materiaal te verwerken tot iets dat méér was dan een specialisti sche verhandeling: tot een verhaal over het leven en het werk van een typische representant van zijn tijd die zijn leven lang de dupe was van een onbeantwoorde liefde voor de aanbe den „fee der poezy” en voor de literai- re historie zo dood was als een pier. IN HET LONDENSE PHOENIX Thea tre wordt binnenkort de tweeduizendste opvoering gegeven van de musical „The Canterbury Tales”, naar het berijmde verhaal van de veertiende-eeuwse En gelse dichter Geoffrey Chaucer. Nooit tevoren is een musical in Londen zo lang gespeeld, zelfs „My fair lady” niet. Na de première in het voorjaar van 1968 spraken verscheidene critici de vrees uit dat „The Canterbury Tales” weinig pu bliek zou trekken omdat het onderwerp te „literair” was. TOLSTOI’S „OORLOG EN VREDE” (in de toneelbewerking van Alfred Neu mann, Erwin Piscator en Guntrum Prüfer), dat tien jaar geleden in Neder land door de toneelgroep Theater is gespeeld, wordt in een nog altijd groei end aantal landen opgevoerd. Na Israel, Canada en Zuid-Afrika is nu Japan er bijgekomen. Dit seizoen gaat het stuk in Tokio en daarna ook in Osaka. en wat de rol van Guusje Morriën daarbij is, wordt niet vermeld. Hij zal zich dus meer discipline moe ten opleggen, want zulke zaken willen wij als lezer niet missen en bovendien stelt hij daarmee de man, die over X jaren een kritische uitgave van deze dagboeken moet verzorgen, voor onop losbare problemen. Aan de andere kant, slordigheid is kennelijk ook een Buddinghiaanse eigenschap en het zou wel een wonder zijn als die niet ook in deze notities zou doorwerken - en het is nog vaak een charme ook. DAT IS VAN DE LOF maar een klein deel. Zelfs Bakhuizen van den door je heen gaat”. Dat zijn de dage lijkse gebeurtenissen in zijn gezin (zoon Wiebe krijgt een verhaal gepu bliceerd in Barbarber, het wordt zelfs opgenomen in Literair Akkoord), her inneringen, anekdoten (hij heeft het al zover gebracht dat zijn vrienden ze hem ’aangeven’), notities bij (vaak En gelse) lektuur, aforismen, verzen (er duikt zelfs een ongepubliceerd geble ven Gorgelrijm op!) schaakpartijen (het enige schaakprobleem dat Bud dingh’ ooit heeft gepubliceerd, wordt teruggevonden en aan de lezer voorge legd, met de aantekening „Oplossing over veertien dagen”). Verder ontwik kelt hij, na de Man Ray-tentoonstel- ling in Rotterdam, een heel nieuwe aktiviteit: hij gaat dadaïstische objec ten maken, die binnenkort in Dor drecht zullen worden geëxposeerd. king: „op die vurrze lauweren is de voos-geestdriftige Tollens langzamer hand ingedommeld”, schreef hoogleraar Prinsen in zijn Handboek. Zó vuns en voos was het nu ook weer niet. Buskerr Huet besloot zijn essay met een eerlijk „laat ons hem voortaan de eer bewijzen, met hem af te rekenen als met een man”. Het moest na Schotels bewierokende „Tol lens en zijn tijd” 112 jaar lang duren voor het er van kwam: Dr. G. W. Huygens heeft de sinds Willem Kloos spreekwoordelijk geworden „daad van eenvoudige rechtvaardigheid’’ verricht door in opdracht van het Ministerie van CRM aan de hoogverheven en diepgevallen verzenmaker een biografie te wijden, uitgegeven door Nijgh en Van Ditmar irr Rotterdam, die tevens een tijdsbeeld is en „de dichter van de burgerij” (aldus de ondertitel) juist dóór dit tijdsbeeld onbevooroordeeld op zijn waarde en onwaarde kon schatten. Van zijn „zwak voor een slechte dichter” had Huygens al in vroegere publikaties blijk gegeven. Nu het ging om een eerste wetenschappelijk ver antwoorde studie, waarin zoveel scheefgertokken lijnen in dit levens beeld gecorrigeerd moesten worden, kwam het er op aan het zorgvuldig TENMINSTE, voor wie tot de lief hebbers van deze notities behoort. Er zijn ook anderen. Twee jaar geleden heeft Wim Zaal zich in de literaire bijlage van Elsevier al tot een vijand van Buddingh’ als dagboekschrijver verklaard, en nu is in Vrij Nederland een zekere Hans Vervoort opgestaan, die op de meest botte wijze van zijn ongenoegen blijk geeft. Hij ergert zich aan de ’nogal incrowd achtige anekdoten of bonmots' - en dat in VN, dat een speciale rubriek voor incrowdachtige nieuwtjes en anekdoten heeft gecreëerd! De aforis men heeft hij ’voor zijn verdriet’ gele zen en hij doet eng over de mogelijk heid dat Buddingh' in een volgend deel best eens op deze recensie zou kunnen reageren. IN LONDEN wordt in januari voor het eerst in lange tijd een nieuwe schouwburg geopend, die de toepasselij ke naam New Theatre krijgt en op de plaats van de oude music-hall Winter Garden in Drury Lane komt. De schouwburg wordt geopend met een re prise van Peter Ustinovs toneelspel „The unknown soldier and his wife". Ustinov zal zelf de regie voeren en bovendien de hoofdrol spelen. PROF. EDUARD VOLTERS, die tien tallen jaren beschouwd werd als de artistieke spil waar het Wiener Burgthe ater om draaide, is achtenzestig jaar oud in Wenen overleden. Hij is bijna een halve eeuw aan het Burgtheater verbon den geweest. Hij begon er als acteur, werd daarna regisseur en kreeg toen de belangrijke functie van secretaris-gene- raal. Tenslotte werd hij daarbij ook nog belast met de verantwoordelijkheid in hoogste instantie voor alle regie-kwes- ties. Brink, Potgieters strijdmakker in de redactie van de gevreesde „blauwe beul” (De Gids), deze grote Bakkes meende bij de onthulling van het Rijswijkse monument dat hij „den krans der onsterfelijkheid neerlei op Tollens’ grafzerk”. Zo kon dat niet langer voortgaan. Beets, die zo hoog had opgegeven van het Nova Zembla- dicht (kloek van opvatting, aanschou welijk van schildering, vol onvervalst gevoel) gaf in een Nutslezing van 1858 blijk van een heel wat gematigder oordeel: een „volksdichter”, zeker, maar een dichter van de eerste rang was onze Tollens toch n iet geweest. Zestien jaar later kon de scherpzinnige Busken Huet in een 190 bladzijden lange beschouwing, waarin hij alle po sitieve kwaliteiten die hij in Tollens had kunnen ontdekken zorgvuldig af woog tegen de dichterlijke waarde van het gehele oeuvre, niet anders getuigen dan dat dit werk „een pop was waar mee het Nederlandse volk had ge speeld”; „te zeei- was het een voor werp van overeengekomen bewonde ring gebleven”. De verering was voor bij, maar nauwelijks meer gelezen leefde Tollens voort in de door hem voorbereide predikantenpoëzie en als toonbeeld van opgeblazen verheerlij- WIE OP DE DATA LET, merkt trouwens dat hij in 1970 een half jaar voorbij heeft laten gaan zonder één notitie te maken. Een hachelijke zaak, ook al omdat hieruit, om een termijn van de televisie te lenen, 'continuïteits- fouten’ voorkomen. Er zitten af en toe lacunes in zijn verhaal, die niet wor den opgehelderd. Opeens blijkt hij bij voorbeeld redacteur te zijn van de boekenpagina in Het Parool, maar wanneer en hoe hij dat is geworden, IN MANNHEIM is, als onderdeel van het Reiss-Museum, een permanent to- neelmuseum geopend, waarin de waar devolle verzamelingen toneeldocumenten van het stedelijke bibliotheek en de universiteitsbibliotheek en het archief van het Nationaltheater zijn onderge- bracht. De collectie omvat o.m. vrijwel alle programma’s en talrijke regieboeken en decorontwerpen van de opvoeringen in het bijna tweehonderd jaar oude Mannheimer Nationaltheater. Het souf- fleursboek dat bij de allereerste opvoe ring van „Die Rauber” van Schiller (op 13 januari 1782) werd gebruikt, is een van de voornaamste kostbaarheden van de verzameling. DE BEKENDE POOLSE filmregisseur Andrezj Wajda heeft aangekondigd dat hij voortaan geen films meer wil maken en zich geheel aan toneelregie gaat wij den. Bij de film mist hij het contact met het publiek en dat hoopt hij bij het toneel wel te vinden. In Krakau heeft Wajda al een opvoering van Dostojevs- ki’s „De bezetenen" (gedramatiseerd door Albert Camus) ge-enscèneerd. Hij be reidt nu een. opvoering voor van het Spaanse volksstuk „Woorden Gods” van Ramon del Valle-Incldn. •S, Tegen deze achtergrond tekent, Huygens’ figuur van Tollens ziph lang'-; niet zo onberrullig-oudbakken af als dichter van „Avondmijmering” zolart&i te boek heeft gestaan. Vooral de jomsjgj’ Tollens,bestemd om opgenomen te' worden in de vaderlijke verfhandel en dus in strijd met zijn hooggestemde aspiraties „voor ’t koopgezwoeg gebó-.; ren”, komt uit de verf als een oprecht^ enthousiaste minnaar van de Muze „Gy, dichtkunst, die myn hart bezik”? die al vroeg zijn ganzeveer oevendfeJ om de gemiste schoolopleiding in ti7 halen en door vertalingen van toneel werken niet zozeer van de toenj!> onvermijdelijke Kotzebue, maar var de vereerde Voltaire en zelfs van Raci-”" ne het meesterschap over de taal te verwerven. Kenmerkend genoeg wets^ den dergelijke stukken wel gespeeld^" maar niet in de bewerking van Tollerftóf’ Natuurlijk „sloeg hij de hand” aa:r eigen maaksels, waaraan wel eens eeiö aardig tikje sex was toegevoegd, maa;!; een opvoering leverde het hem niet opjJ wel een bruid, doo> zijn toneelconnec-5 ties, en dat tegen het paternalistisch^ verbod in. En zo volgt Huygens onzs Tollens dan verder op zijn dichter- eiK levensweel als huisvader, koopman,3 dichtgenootschappelijk voorzitter en$ voordrager van eigen werk, wiens}- „trillende, marmelijke stem en de ziel-r> volle blik zijner donkere ogen” -JE zoals A. Bogaers het Tollensiaans uit* drukte „getuigden van innig geest-} drift en ontroering”. Huygens „vermooit” hem niet, hfr begeleidt hem, beschrijvend, commen tariërend. typerend, citerend, en ver klaart Tollens’ mateloze roem uit zijff» „bewuste schrijverij voor het grote pu-£ bliek”, wat hem aanzette tot een ,,pu-J’ blikatiemanie" waarvan hij achteras* steeds weer berouw had. Tollens wis£» zelf al te goed dat hij vaak „klinkenden onzin voor waarachtig gevoel, en zwel-' lende uitroepen voor ware verheven-,} heid (-) in plaats gezet” had. Misschien^ was dat weten wel zijn tragiek. Bus-J» ken Huet karakteriseerde een van d«» negentien Tollensportretten aldus: on-«£ oprechte glimlach van eigenliefde glin sterende ogen - „een onbevallig por-yj tret” In Huygens boeiende levensver^J haal van de dichter van „Wien NeerfS lands bloed” valt een milder licht op? de voor zijn tijd stellig niet bekromperj» mens Tollens, wiens moeizaam ver5 overde noodlottige versvaardigheitkj moest opkomen voor een beperkt talent^ om te voorzien in kleinburgerlijke} leesbehoeften. DE ROYAL SHAKESPEARE COM PANY zal op 5 december in Londen de wereldpremière geven van een toneel spel dat gebaseerd is op de middeleeuw se legenden van koning Arthur en de ridders van de ronde tafel. Het is ge schreven door John Arden van wie in Nederland o.m. „De dans van sergeant Musgrave" en „Varkens” zijn opgevoerd) in samenwerking met Margaretta d’Arcy en heet „The island of the Mighty”. Verleden en tegenwoordige tijd, legende en werkelijkheid lopen in het stuk door elkaar en de mythe wordt zelfs afgewis seld door actuele politieke commentaren. Het vorige stuk van John Arden en Margaretta d’Arcy (zijn vrouw), een po litiek drama over de Ierse kwestie, is onlangs onder de titel „The Ballygom- been bequest” tijdens het Edinburgh Festival opgevoerd. DE GEMEENTERAAD van Dusselforf heeft ter gelegenheid van de 175ste ge boortedag van Heinrich Heine, die dit jaar wordt herdacht, besloten een drie jaarlijkse Heinrich Heine-prijs in te stellen. De prijs van 25.000 mark is bestemd voor personen die zich door hun creativiteit verdienstelijk hebben gemaakt voor de sociale vooruitgang en de verzoening tussen de volken. Op 13 december zal de prijs voor het eerst worden uitgereikt aan de toneelschrijver Carl Zuckmayer. EEN NIEUWE AMERIKAANSE musi cal die dit seizoen in New York furore maakt, is „Pippin” van Roger O. Hirson, met liedjes en muziek van Stephen Schwartz. De handeling gaat over Pepijn de Korte, 'die twaalf eeuwen geleden koning van het toenmalige Frankische rijk was, maar met de geschiedenis heeft Hirson het niet al te nauw genomen. De musical vertoont koning Pepijn in een omgeving van clowneske figuren onder leiding van een soort ceremoniemeester die tevens als commentator optreedt. De Newyorksè pers is enthousiast over de regie van Bob Fosse, de aankleding door Patricia Zipprodt en het spel van de negeracteur Ben Vereen als de aanvoer der van de clowns. Na de catastrofale mislukking van „Dude”, waaraan de on dernemers bijna een miljoen dollar heb ben verloren, heeft het geweldige succes van „Pippin” het amusementstoneel op Broadway onverwachts tot nieuw leven gewekt. KORTOM, er valt weer heel wat te beleven in dit boek en wie er plezier in heeft, doet er goed aan het te lezen met een notitieboekje bij de hand, omdat er altijd wel wat te noteren valt. Al waren het maar titels van Engelse boeken, die hij in overvloed rondstrooit en waarbij er nogal wat zijn die het nazoeken waard lijken - althans, zo vergaat het mij. „VERVELING BESTAAT NIET” be gint op 2 januari 1970 - Buddingh’ heeft zich kennelijk gehouden aan de waarschuwing van de Engelse dag boekschrijver P. A. Spalding: „Diaries that endure are seldom begun on Ja nuary the 1st” - en eindigt op 2 mei 1972. Hier signaleert men een gevaar: tussen de boekuitgaven ligt amper twee jaar, maar daarvoor heeft hij twee jaar en vier maanden moeten schrijven. De drukpers zit hem dus op de hielen (net als indertijd bij de strip „Spekkie en Blekkie”, waarvoor hij jarenlang de tekst heeft geschreven) en hij kan zich geen achterstand meer permitteren. in een staalgravure vereeuwigd door J. E. Marcus. te nemen en dat verhaal zodanig te j schrijven dat het is afgestemd op de j levenssfeer van toen: van de Bataafse Republiek en het Koninkrijk Holland met Lodewijk Napoleon als zetbaas, J van de inlijving en de bevrijdingsdagen i na Waterloo, van het Verenigd Konink- rijk en de Belgische opstand, van de t afscheiding en de getemperde Holland- se weerklank van de Franse Revolutie van 1848. Tollens, niet te stuiten als de rijmdrift over hem vaardig was gewor- J den, volgde de historie op de voet, zij het op afstand, evenals lauw Neder- land trouwens, dat het het liefst zocht in de geborgenheid van het Hollandse j binnenhuisje. De toonaangevende bur- gerij was, voor zover niet reactionair. gematigd liberaal, gematigd liefdadig. J gematigd vrijzinnig en gematigd be- J trokken bij wat er meer mét dan fn' het vaderland gebeurde, de gematigde kunstzin maar latend voor waf deze was en bleef. Mateloos was alleen de' verheerlijking van het roemrijke verle den en (allicht) de nationale deugd zaamheid. Dat dit alles vlot werd bewijst een oplage van tienduizend exemplaren van de eerste bundel „Ge dichten” in de vierde druk. Navolgers waren er meer dan in bloemlezingen te vinden zijn vriend Willem Messchert, zijn stad- en dichterlijke rotgenoot, liet in zijn idyllische „Gouden Bruiloft” niet ten onrechte een lief vers dicteren met de strofe „en is ’t van Tollens niet, het is hem "agezongen”. Vrijwel geen muze-almanak zonder Tollens, vrijwel geen portrettist die de Rotterdamse poëet niet vereeuwigde. MAAR —WAS TOLLENS een dich ter? Hooggeprezen, gelauwerd, gerid derd, bezongen, was er tijdens zijn leven met uitzondering van de af wijzing van enkele rivalen geen twijfel aan. Beets roemde hem als „de lust en de liefde der Nederlandsche natie”, Adrianus Bogaers (de dichter die op versgolven met „Heemskerk naar Gibraltar” uitvoer) kenschetste hem als de geliefde volksdichter, zijn tot voor kort enige biograaf ds. G. D. J. Schotel haalde in I860 alle registers van ons toenmalige taalorgel uit om postuum de lof te zingen van deze weergaloze vaderlandse zanger: „Tol lens! door Apollo geheel bezielde Tol lens! Ontvang onzen dank voor de geschenken van uwe goddelijke kunst”. Beets betreurde het bij Tollens’ dood (1865) dat ,een welluidende harp ter zijde gesteld” was en van C. J. Wit- huys, zijn enige en onbekroonde me dedinger bij de prijsvraag voor „een dichterlijk tafereel van de overwinte ring der Hollanders op Nova Zembla’’, mochten nu „arm en rijk naar lust van ’t hart hem eeren, die grooter dan Petrarca is”.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1972 | | pagina 21