POËZIE Problematiek rond Maatschappijvisie: actualiteitsroman dat wordt gevraagd J. VAN SCHAGEN VERSCHUIVING VAN FICTIE NAAR DE REALITEIT MODE Wat is werkelijkheid, wat schijn? 1 I VAN BIOY UITVINDING” „MORELS Zondagsdichters Schouwenaars Met Kopland de mat op Iw I 1 ZATERDAG 6 JANUARI 1973 Erbij 20 Taalbeheersing Flash back verk naai ode be- 21 IB WSss W. F. HERMANS daags auteur, die zich met de actuali- een voor WIM HAZEU JAN PAARDENKOOPER. reden J. BROKAAR S. J. TEUNISSE. Het eerste deel (voor mij het beste) is in de ik-vorm geschreven. Hazeu Natuurlijk is dat ook voor een groot deel te danken aan het meesterschap in de greep op de taal en het geweldig psychologisch inzicht van Multatuli en teit bezighoudt, zonder meer een mees ter moet zijn in de taalbeheersing voor hij zich waagt aan een actualiteitsro man. En ik denk dat weinig schrijvers dat van zichzelf zullen zeggen. middel om de lezer geloofwaardig naar het verleden te brengen achterwege gelaten wordt. in zijn fijnzinnig werk over de Hispano- Amerikaanse literatuur van hem zegt, namelijk dat hij een „bewonderenswaar- dig verzinner is van fabelachtige werel den, waarin vaststaande wetten gelden.” De schrijver voert ons aanstonds naar een raadselachtige-onwezenlijke wereld, een moerassig eiland dat vanwege een geheimzinnige ziekte vrijwel onbewoon baar is. De verteller verkiest dit eiland met zijn eenzaam wad echter boven de cel. Wells’ schepping reeds driekwart eeuw oud bevat een waarschuwing tegen de gevaren van een dolgedraaide, te eenzijdig gerichte wetenschap. Bioy’s „liefdesverhaal” heeft in het begin iets van een cryptogram, later iets van een wetenschappelijke verhandeling, soms nog vrij diepzinnig ook. De gelie ven krijgen elkaar niet in ieder geval niet op de manier van alledaagse sterve lingen, want het wordt de verteller dui delijk dat hij niet heeft te maken met een vrouw om haar koele, afwijzende houding des te begeert ijker doch met haar schim. van Tropisch Sadis' .stede I 19.00 Deze beide gedichten uit: Komen waar je komt, illustreren duidelijk het motto dat aan het boek vooraf gaat: „Mijn laatste oeuvre zal een blanco blad zijn”. Met een uiterste aan precisie werkt van Schagen daar naar toe. In soms vijf en vierregeli ge gedichtjes weet hij door de laat ste twee regels als het ware terug te koppelen, de stilte in te polderen in het meest vitale deel van het gedicht. Dat Van Schagen geen rigide dro mer is, maar ook de noodzakelijke agressie kan opbrengen, bewijst hij wel met de Domburgse Cahiers, een reeks bundels proza en poëzie die hij van 1963 af in eigen beheer heeft uitgegeven. Ook uit deze Ca hiers is werk opgenomen, die de waarde van „Ik ga maar en ben” verhogen. Nieuwenhuijs en Schip pers hebben de vele liefhebbers van het werk van Van Schagen met dit boek beslist een dienst bewezen. Wat ik niet begrijp is, dat zij de titel van de bundel hebben gehaald uit „Enkele regels uit het gedicht Rekenschap”, zoals ze verklaren. Voor mij zijn het de laatste regels van het openingsgedicht „Narren wijsheid”: „Zo regent de regen daarom geef ik geen namen ik ga maar en ban” De bundel kwam uit bij G. A. van Oorschot-Amsterdam en werd prachtig verzorgd door H, Salden. J. VAN SCHAGEN Voor me ligt dus de roman van Wim Hazeu. Laat ik voorop stellen dat ik zonder meer erken dat hij schrijven kan, dat hij in staat is sfeer te kwe ken, dat hij heel eigen compositorische vondsten in zijn roman (als je die tenminste zo wilt noemen) heeft. Toch vind ik dit meer een werkstuk dan een creatie. Ik zal proberen in het kort de inhoud neer te zeten, hoewel dit niet zo eenvoudig is omdat het boek ver schillende delen telt, terwijl de vertel situatie in de onderscheiden delen niet identiek is. Het komt er eigenlijk op neer dat t.v. regisseur David Meier voor zichzelf zijn relatie met Duitsland en het Duitse volk wil bepalen. Op zichzelf is dit een zeer actueel gegeven en dat Hazeu in staat is op dit thema een roman te schrijven bewijst hij in het eerste deel van het boek, waar hij in Zeeland op vakantie in contact komt met een Duits meisje. Er ontstaat een romance die goed beschreven is. Deze schim wordt door Morels uitvin- din geprojecteerd „uitgezonden” in ruimte en tijd, terwijl het origineel er gens rondwandelt in Canada, of Marien- bad, welke naam herinnert aan het in 1961 verschenen werk „L'Année dernière a Marienbad,” eveneens van Robbe-Gril- let, die door .Morels Uitvinding” sterk werd beïnvloed. Wat er met de „originelen,” de „uitge zondenen” gebeurt, gaan wij u niet ver tellen, want wij willen dit geheim per fect bewaren. De verteller blijft tenslotte maar één keus, om voor eeuwig met zijn aangebe dene te worden vereend: te worden uitgezonden door Morels machines, wer kend op eb en vloed, en dus ideaal voor de milieuhygiëne. Van een Italiaanse tapijthandelaar in Calcutta heeft hij gehoord dat omtrent het jaar 1924 mensen er bezig waren aan de bouw van een museum, een kerk en een zwembad, bouwwerken waarvan de symboliek later blijkt. Een beetje onwillig misschien in het Vakmatig rondstappend in de vaderlandse literaire produktie, valt het op dat de romankunst op een uitermate laag pitje staat, dat er veel sterke korte verhalen verschijnen en dat er een duidelijke verschuiving plaats vindt van fictie naar realiteit. Die realiteit wordt dan vooral gegeven In de vorm van documentaires en essays. Beide genres zijn al of niet mo dieus doortrokken van het engagement: de betrokkenheid van de auteur met het maatschappelijk gebeuren in de ruimste zin. Vaak ook wordt het een auteur kwalijk genomen als hij zijn maatschappijvisie in zijn werk niet tot uitdrukking brengt. Ik ben zo vrij meer waarde te hechten aan de pure fantasie van de auteur die in welke vorm dan ook zijn relatie tot mensen en leven weet te verwoorden; dat hoeft overigens niet in te houden dat een ander dat ook moet doen. Daarna laat Hazeu een Duits criticus commentaar leveren op het eerste deel van het boek. Vervolgens verspringt de tijd en zien We David in Duitsland zelf op onderzoek. Hij komt in contact met een linkse studentenleider die in Roe menië is geweest en zijn bevindingen in een dagboek heeft neergelegd. Dit dagboek is dan weer het volgend deel van het boek. Daarna volgen er brie ven van deze student en tenslotte ont moeten David en de studentenleider elkaar in Denemarken. Tussen de dag boekfragmenten, brieven en verhaalsi tuaties lopen de twee liefdesaffaires van David met het Duitse meisje en van de student met een Roemeense vrouw. In de Meulenhoffreeks verscheen de Nederlandse uitgaaf van „La Ivenciónó de Morel” van de Argentijn Bioy Casares, welk opmerkelijk werk reeds in 1940 uitkwam De in 1914 geboren auteur is bevriend met de 15 jaar oudere Jorge Luis Bor ges, die het werk van een voorwoord voorzag. waarin hij verklaart dat de intrige van Bioy’s verhaal „perfect” is. „Morels Uitvinding” is een fantastisch verhaal, waarvan het thema metafysisch is: het lichaam is niet echt en wij gehoorzamen aan de tirannie van een schim, zegt de eveneens in 1914 geboren Mexicaan Octavio Paz. Wij hollen achter schimmen aan en zijn zelf ook schim men. „drie uur in de nacht nu staat het vlies op breken” En b.v.: „ik word zo donker dat ik niet meer lezen kan ik ga nu sneeuwen” Ronduit irritant is het oooien met namen van gelezen schrijvers en cita ten. Op pagina 34 van mijn werkexem plaar vind ik een aantekening: tot nu toe heb ik behalve Hazeu ook Heine, Tucholsky, Miller en Cats gelezen. In het tweede deel laat Hazeu van zijn hoofdpersoon weten dat hij „een opmerking of een situatie direct kan aanvullen met een citaat of feitenma teriaal.” Moet dit als excuus gelden? Ik denk het haast wel want nog twee keer komt Hazeu hierop terug. Nee, als werkstuk in de letterlijke zin van het woord is dit boek best acceptabel, als de roman van een gevestigd auteur voor een paar belangstellenden mis schien interessant, maar voor een groot lezerspubliek te literair, te gemaakt, te actueel. Daarna krijgen we de kritiek op dit deel en dan verspringt de tijd en is de hoofdpersoon in Duitsland. Hij vertelt nu niet zelf, maar nu is voor de lezer de schrijver aan het woord. De vertel situatie is dus in de derde persoon gehouden. Ook het wisselen van vertel situaties is wel aardig omdat je dan als lezer de twee verschillende delen kunt vergelijken. Het deel met de verteller lijkt dan objectiever en al lezend kun je dan restricties of uitbreidingen aanbrengen op het beeld dat je je van de hoofdpersoon gevormd hebt. Onder de titel „Ik ga maar en ben”, hebben R. Nieuwenhuijs en K. Schippers een boek uitgegeven met een keuze uit het werk van de dichter-prozaïst J. C. van Schagen. Het is niet wat men Verzameld Werk zou kunnen noemen. Hun persoonlijke voorkeuren hebben zij gevolgd. Bovendien schrijft van Schagen nog zelf, dus is het nog niet afgesloten. Voor de kenners van het werk van Van Schagen is het vanzelfsprekend dat een bundel als Narrenwijsheid uit 1925, deel zou moeten uitmaken van deze keu- zebundel. Er is nog een ander in het oog lopend verschil met het verwerken van actualiteit door Multatuli en Heijer- mans, in vergelijking met Wim Hazeu tot wie we ons hier zullen beperken. De Max Havelaar wordt praktisch ie der jaar herdrukt, al meer dan hon derd jaar en ieder jaar heeft wel een al of niet gesubsidieerd toneelgezel schap een stuk van Heijermans op het repertoire: stukken die meer dan vijf tig jaar oud zijn. Hun actualiteit is dus ook nog de onze, of de vorm spreekt ons nog steeds aan, of het evenwicht tussen die twee? Nee, het gekke is dat dié actualiteit niet meer de onze is, maar wanneer we die lezen of gespeeld zien, worden we ons van die toen geldende actualiteit bewust. We wor den meegesleept in de beweegredenen van de hoofdpersonen en we kiezen met hen partij. Dat actualiteit, of anders gezegd, maatschappelijke betrokkenheid in het literaire vlak toch tot uiteindelijke prestaties leidt, is in het verleden wel bewezen door Multatuli en Heyermans Bij hen doet de vormgeving niet ge zocht aan. Bij hen is het een natuur lijk, bijna onoverkomelijk samengaan van de idee en de vorm van roman of toneelstuk. Vergelijk ik dergelijke kunstwerken met bijvoorbeeld het do cumentaire actueel toneel, of de Cuba- opera van Peter Schat en tenslotte met de roman „Duitse honden bijten” van Wim Hazeu, dan kan ik alleen maar vinden dat het in deze laatste serie evident ontbreekt aan een greep op de stof. Theoretisch zou je kunnen stellen dat er twee mogelijkheden zijn: de auteur heeft geen behoefte meer aan fictie of het p' k verlangt realiteit. In de praktijk ligt deze verschuiving natuurlijk aan de schrijver, want het is nu eenmaal niet zo dat behoefte van de lezer literaire p”‘bepaalt. Hebben we dan te maken met een tijdsverschijnsel met een mode trend? Ik geloof met beide, waar dan nog bij komt dat urs die nauwe lijks iets zinni.s te vertellen hebben en de materie het woord niet beheer sen, toch nog wel uitgegeven worden wanneer zij iets in het documentaire genre ondernemen. En dat is dan wel mode. De naam Morel kan enige associaties opwekken met Moreau, de schepping van H. G. Wells: „The Island of Dr. Moreau”, waar een fanatiek „hogepriester der wetenschap” uit levend vlees grotes ke beestmensen sneed. 1 Gedichten lezen van Rutger Kop land in „Wie wat vindt heeft slecht' gezocht”, is voor mij. ge vloerd worden door een judoka. Zo plotseling, zo snel schopt hij de benen onder je vandaan. De kunst van, het even meegeven; en dan als je denkt: geen vuiltje aan de lucht, smak je op de mat. Zoals in: „Ge dicht over de Drentse A. heeft in dit deel en ook itn sommige andere niet de chronologische vorm gekozen. Hij gebruikt de flash-back, maar dan op een heel eigen manier, eigenlijk wel een vondst. Zoals de gedachtenflarden op hem afkomen, zet hij ze neer. Zo op het oog chaotisch, maar met de notities boven de gedachtenflarden erbij langzaam vormt zich voor de lezer een duidelijk geheel. Achtereenvolgens begint hij bijvoorbeeld dit eerste deel met korte gedachten- of herinneringsnotities die als aanduiding dragen: de zesde dag, de vierde dag, de zesde dag, de avond van de derde dag. Een heel effectief procé dé, waarbij dus het associatiepunt Ook voor de samenstellers heeft de Narrenwijsheid een meer dan „gewone” betekenis gehad, zo zeg gen zij in hun verantwoording. Het is verwonderlijk dat poëzie, die 37 jaar geleden geschreven werd zo jong en fris aandoet. Niet tijdeloos want het is duidelijk van deze tijd. Slechts enkele woorden, regels als „het regent pokkeputjes” verraden de „oude smaak”, maar tegelijker tijd verhogen zij de charme. De vorm is als die van ritmisch proza, doorschoten met zeer korte regels, die bijna organisch het wit van de bladspiegel inbedden in het gedicht. En dat is het specifieke van het werk van Van Schagen, namelijk de poging om de woorden op te lossen, om te zetten in stilte. Hij is daarvoor te zeer politiek geën gageerd, waarover Alain Robbe-Grillet in zijn „Argumenten voor een Nieuwe Roman” het zijne heeft gezegd. Voordat wij Bioy’s verhaal gaan lezen, doen wij er misschien goed aan rekening houden met wat E. Anderson Imbert Doch de aard van Morels uitvinding wordt „perfect” bewaard tot aan het einde van het werk, dat ook daarom opmerkelijk is, omdat de Latijns-Ameri- kaanse schrijver zich in het algemeen weinig met het groteske en fantastische inlaat. Bioy Casares heeft reeds een belang rijk oeuvre op zjjn naam staan en schreef onder andere een „Bloemlezing der Fantastische Literatuur.” Het hier besproken werk werpt opnieuw de vraag op: wat is werkelijkheid en wat schijn? De auteur verdient lof voor zijn sobere woordkeus; vrij van litteraire vondsten en clichés. begin, omdat men niet weet waar het alles toe dient, voert de schrijver ons op een ware odyssee van wonderbaarlijke gebeurtenissen, terwijl boven alles de dreiging hangt van een naderende cata strofe. Voor zover de term zondagsdich ter bestaat, zoals het begrip zon- dagsschilder in de beeldende kunst, slaat zij in elk geval op Kees Win kler. Staat het begrip in de schil derkunst voor non-professionee! werk, vaak wat primitief van vorm en perspektief, maar juist ontroe rend door de direkte wijze waarmee het werk op je af komt, niet glad jes, maar stotend en haperend maar in ieder geval doodeerlijk; precies hetzelfde zou te zeggen zijn van de bundel „gedichten” van Winkler, uitgegeven door G. A. Van Oorschot in Amsterdam. Maar ook schrijvers van naam pro duceren steeds mee- exacte realiteit in de vc van actual! t. of de indruk die de realiteit o f actualiteit op hen maakt. Daar kan dan iets goeds uit komen, zoals het Cuba-boek van Harry Mulisch. maar ook iets os ver velends zoals Hermans’ Laatste resten ...erland of zijn tweede TT^ Heijermans. Uit dit laatste zou je dan Ik weet niet of het aan mij ligt moeten concluderen dat een heden maar bij veel amde uitingen van actualiteit in het creatieve vlak, heb ik de indruk dat er iets scheef gaat. Uitgaande van evenwicht tussen in houd en vorm constateer ik dat schrij vers, filmers, toneelregisseurs en archi tecten wel degelijk een inhoud in hun hoofd hebben en dan gaan zoeken naar een vorm. Natuurlijk kan er dan best een kunstwerk ontstaan, maar in de meeste gevallen voert dat zoeken zo de boventoon dat de vorm duidelijk ge zocht is. Aanvankelijk heet het verhaal een „verslag,” later een „onwelluidend, slor dig verhaal,” dat een liefdesgeschiedenis blijkt. De verteller wordt hopeloos ver liefd op een vrouw, Faustine, die hij echter steeds in gezelschap ziet van een gehate mededinger, Morel. Bij Nijgh en Van Ditmar is ver schenen een verzamelbundel gedich ten uit de jaren 1956-’7O van de hand van Clem Schouwenaars. Het boek heeft 185 pagina’s en bestaat grotendeels uit zachte, niet agressie ve poëzie; liefdespoëzie vaak of poë zie van een verliefde. Soms zet hij een fellere toon in: „Hem wacht het dier en valt de bij] der burgers in de keel” Maar de roze bril blijft op. Een bijl is een geweldig wapen, kan het zijn, maar gekoppeld aan de gerust stellende klank van de B van Bur ger. wordt bijl ineens iets ongevaar lijks. Zo staat de bundel vol met dat soort acties met gummiestokken van kauwgum. Het jammere voor Schouwenaars is dat er al zoveel dichters voor hem waren. Lodijzen, Van Ostaaijen, etc. Steeds kom je hen tegen, soms vermomd maar toch... In de „Vijftien muzikale mo menten”, bijna prozastukken komt er iets van het gewone geobserveer de leven door de poëzie heen. Een beetje een afstand nemend omzien wellicht. Woorden als: vreten, haat, vuil, foto, lijken en zweep, komen dan voor. Maar, al vrij gauw wordt het „bloed” weer gekoppeld aan schoonheid en dan zijn we er weer. Grote woorden ontkracht dooi moedwillige poëzie. Schouwenaars blijft de dichter spelen. Jammer eigenlijk. „Wat we mooi vinden, zonder cy nisme dat is de liefde en het café achter af”. Of in het gedicht Blackbird, van de Beatles’ elpee, waarin Kopland prachtig de tekst: Take these bro ken wings and learn to fly, ombuigt tot: Take these broken hands and learn to write hoe je haar valt. De lezer is volmaakt hulpeloos tegeno ver de kracht van deze poëzie. Krijgt geen schijn van kans. Kop land is een dichter die dichten blijft maar er niet in berust. In het titelgedicht voert hij dat procédé tot het uiterste door, door op zichzelf goede regels belachelijk te maken door er (Gedicht) achter te zetten. Wat overblijft is een gedicht dat nadat de scherven „poëzie” zijn weggeveegd zonder omwegen de le zer onderuithaalt. Aanschaffen die bundel: een uit gave van G. A. Van Oorschot in Amsterdam Het voert in dit bestek te ver de gehele roman te verklaren en te analy seren. Het gaat me naar aanleiding van dit boek meer om het algemene ver schijnsel van de actualiteit in een lite raire vorm gegoten. En juist in dit boek met zijn on.tegenzeggelijke kwali teiten komen voor mij de feiten van het gesignaleerde genre naar voren. De actualiteit namelijk die beschreven wordt is in tegenstelling tot die van Multatuli en Heijermans over een aan tal jaren nooit meer terug te halen zonder een uitgebreide historische stu die. Er komt bijvoorbeeld in Hazeti’s boek een beschrijving voor van propagandameeting in Duitsland met als spreker Strauss. Juist omdat zijn politiek op dit moment actueel en boeiend is kan dat, maar over een aantal jaren is een dergelijke passage zo dood als een pier. Alhoewel het niet pleit voor mijn direkte ontvankelijkheid moet ik zeggen dat ik er geweldig aan moest wennen. Je leest de gedichten alsof het sinterklaasrijmen zijn. Dezelfde trucjes die je daarin vindt worden ook hier gebruikt. Soms wordt de gebruikelijke woordvolgorde zelfs verwisseld, omdat het rijm dat eist, of het ritme, of de lengte van de zin en ontstaat er een ongrammati cale construktie. Maar de bedoeling, de eerlijkheid, de behoefte om te getuigen van het leven met alles erop en eraan legt de ziel open van een man, die door de hel van de waanzin heen is gegaan en die, nu de storm is gaan liggen, het meest simpele leven met bloemen en die ren en de vrouw die hij gewoon liefheeft bezigt. Niets meer dan dat. maar ook niets minder. i „Hoofdzaak is dal er wat zon was vandaag zou de winter overgaan in zachte lente?” Wie hier genoeg aan leert te heb ben is een zot of een wijze. In het dichterschap vallen zij samen. De bundel is inmiddels bekroond met de Henriette Roland Holstprijs. F

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1973 | | pagina 21