JUDO IS EEN HARDE Gouden tijden voorbij BUSINESS GEWORDEN LERAREN MAKEN ZICH MAAR WEINIG ZORGEN OVER WEDSTRIJDJUDOKA’S fll X K w 19 Erbij ZATERDAG 3 FEBRUARI 1973 Veel meer judoka's Wim Ruska: Goud is verleden tijd. Ledenaangiften n Twee oorzaken Absoluut record Nauwelaerts de Agé, man van het eerste uur. Wat er vorige week zaterdag op de „kleine wereldkampioenschap pen judo” in Parijs gebeurde was geen verrassing. Dat de Nederland se judoka’s achter elkaar met harde klappen tegen de mat zouden knallen, stond al vast voor zij op Schiphol instapten. De Nederlandse judoploeg ging slechts naar de Franse hoofdstad om daar de bevesti ging te halen van wat al meer dan anderhalf jaar zo vast stond als een huis: de grote .tijd van ons nationale judo is over. De Budobond zal van nu af aan, zeker de eerste vijf jaar, moeten teren op de repu tatie van giganten als Anton Geesink en Wim Ruska, van wereldwijd bewonderde technici als Jan en Peter Snijders en ongeëvenaarde vechters als Ernst Eugster en Martin Poglajen. Het Nederlandse judo- volk is weer even ver als twintig jaar geleden, toen men aangaapte tegen de Franse meesters, om nog maar niet te spreken van de Ja panse halfgoden, die zich in heel West-Europa de adoratie lieten wel gevallen. 6 Staatsideologie Als onbetekenende nieuwelingen lieten de eerste Nederlandse judo ka’s (in eerste instantie beoefenaars van jiu-jitsu) geen gelegenheid on gebruikt om iets van de Japanse vechtsporten op te steken. Een reis naar Parijs, om daar de bruine of zwarte band te halen was geen uit zondering. Mannen als Nauwe laerts de Agé, Koning, Van der Horst, Snijders enz. bouwden op die manier aan hun piepkleine or ganisatie, die uit zou groeien tot de nu florerende Budo Bond Nederland met ruim 40.000 actieve leden. Gé Koning, een van de wer kers van het eerste uur: „Vroeger veroverde de judoleraar zijn po sitie op de wedstrijdmat. Een sterke kerel kreeg een stel aanhan gers om zich heen, ging les geven en bouwde zo aan een school”. 8 J B ■I 'CA'A' scholen- 11 THEO KLEIN S ts m, Met name lag het geenszins voor de hand dat de Russen, die geen enkele tol aan het professionalisme hoefden te betalen, opnieuw zouden falen. Weet u bijvoorbeeld hoeveel Russen nog boven Hans van Helden staan op de laatst gepubliceerde we reldranglijst? Veertien stuks! Goed, daar zitten een paar oudjes tussen die inmiddels uitgereden zijn, maar toch ook veel Russen die nog actief zijn. Dezelfde groep hield zich tegelijkertijd bezig met de organisatie binnen de toen malige NJJB. Judoleraren, eigenaars van een school waar judo als „handelswaar" werd aangeboden, bepaalden de koers van de bond, kozen hun vertegenwoordi gende teams, kortom, waren, eigen baas in huis. Die leraren hadden het geluk dat zich in het begin van de jaren Finland is inmiddels uitgeschakeld als schaatsmogendheid. Niet één Fin Gé Koning, nu nog steeds secretaris van de scheidsrechters- en de dangra- Het zou in Nederland met zijn enorme judo-arsenaal (de BBN heeft 40.000 le den, maar de judoleraren geven om ge et De Russen hebben echter al jaren lang niets meer om zich over te verheugen. De laatste keer dat een Rus een wereldrecord verbeterde was in 1970: Muratov op de 500 meter. Op de 1500 meter was Grisjin de laatste, in 1956. Op de 3000 meter Antson in 1964. Op de 5000 meter Sjilkov in 1955. En op de 10.000 meter heeft nog nooit een Rus een wereldrecord ver beterd! vijftig bij Sportschool Van der Horst in Utrecht een jongetje aanmeldde, dat over uitzonderlijke kwaliteiten bleek te beschikken, zijn naarn: Anton Geesink. Hij zorgde ervoor dat Nederland voorop kwam te lopen in de Europese judowe- reld. Met zijn titels gaf hij ook de NJJB internationaal aanzien. De judoleraren zagen hun bedrijven groeien. De judo- matten konden mede dankzij Geesink van de zolder verplaatst worden naar vaak riante sportscholen, miljoenencom plexen, die soms duizend en meer leer lingen herbergen. Hoe dan ook, de zege in München is voor de Sovjet-pers „een triomf van de ideeën van het socialsime”, terwijl de sportsocioloog Kukusjkin in 1966 al schreef: „De overwinningen van de Sovjet-atleten in de meeste dencommissie en lid van de opleidings commissie, zegt: „Daar zijn twee voorna me oorzaken voor aan te wijzen. In de eerste plaats is het niveau van de lera ren, wat het competitiejudo betreft, ach teruit gegaan. Er zijn, de goeden niet te na gesproken, in doorsnee veel meer handelsreizigers in judo bij gekomen. Jongens die in verschillende plaatsen zoveel mogelijk vestigingen opzetten om aan hun uren te komen. Voor veel leraren is tegenwoordig het plezier uit het werk, zij werken alleen nog maar voor een zo groot mogelijke omzet. (Een duidelijk bewijs voor de ver doorgevoer de zakelijke instelling van een bepaalde groep is de oprichting van de Bond van Ondernemers, een groepje leraren dat zich afscheidde van de Nederlandse Vereniging van Judo Leraren, red.). De tweede oorzaak is de houding van Anton Geesink. Hit domineerde als trainer zo, dat hij veel mensen kopschuw heeft gemaakt. In zijn tijd is er continue roofbouw gepleegd op onze wedstrijdju doka’s. Je zag jarenlang een groep, die geprest werd te winnen om internatio naal stand te kunnen houden. De jon gens die daarachter kwamen kregen nooit een kans. Het gevolg is dat we, nu de sterke groep vertrokken is, blijven zitten met een restant kneusjes. Veel leraren zijn teleurgesteld in de topsport. Ik heb al eens voorgesteld voorlopig geen belangrijke landenwedstrijden te accepteren. We hebben de zeven vette jaren gehad, laten we ons nu op de magere tijd voorbereiden. We moeten Wim Ruska de gelegenheid geven om een nieuwe generatie op te leiden. Het moet niet zijn, zoals ik wel bij een jongen als Schilder heb gezien, dat hij in elkaar kruipt van angst om niet een wedstrijd te verliezen. Laten we de eer ste jaren nederlagen lijden, maar dan hebben we tenminste de gelegenheid om rustig op te bouwen. De resultaten ko men dan later wel.” slaagde er in Grenoble in tot de laatste zestien door te dringen. Dat kwam weliswaar doordat Finland bij gebrek aan financiën überhaupt niet meedeed, maar dat is een „misselijk teken" te meer, omdat er in Finland voor de atletiek ruimschoots financiële middelen voorhanden zijn. Finland is momenteel een kleinere schaatsmo gendheid dan Franz Krienbühl. Nou ja, zult u zeggen, maar dat overkomt elk land wel eens, dat het een periode van neergang beleeft in een sport. Nederland heeft na de oorlog ook vijftien jaar op een we reldkampioen in de persoon van Henk van der Grift moeten wachten, en daar zijn we toch ook niet sikke neurig van geworden! Dat is waar Maar bij ons bewoog het schaatsen zich in een opgaande lijn. Bovendien is onze schaatsideologie niet geparenteerd aan een staatsideo logie. ïn de Internationale Spectator van 22 januari staat een interessant artikel van drs. Martin van den Heu vel (oud-correspondent van Het Pa rool in Moskou, bezig aan een proef schrift over de sport in de Sovjet unie) over de houding van de Sovjet unie tegenover de Olympische Win terspelen, die men in 1980 graag naar Moskou wil halen. De citaten die hij geeft, bevestigen nog eens zwart-op-wit wat we altijd al wisten of vermoedden over het heilig verbond dat in de USSR tussen sport en politiek gesloten is. Voor het vertrek van de Russische ploeg naar München, verklaarde de sprinter Borzov (die later de 100 en 200 meter zou winnen): „We zullen alles doen om de roem van de vroegere sport helden en van het vaderland waar dig te zijn.” Daarna knielde hij en kuste het vaandel van de Olympische ploeg. De meeste van Geesinks ploeggenoten van zijn generatie konden nog een graantje meepikken en bezitten nu eveneens kapitale complexen. Tot zover waren er geen structurele veranderingen te bespeuren. De leraren maakten nog steeds de dienst uit in de judobond en poogden een eigen leerling in de natio nale ploeg te frommelen. Een onaan vaardbare situatie in deze gestaag groei ende organisatie, waarin de geschoolde krachten steeds meer zonder een histori sche binding met het judo werden af ge leverd. Afgestudeerden van het CIOS (met de specialisatie judo), zonder de practische wedstrijdervaring waar de pi oniers prat op konden gaan, verdrongen de grote zeges en heldendaden van het Sovjet-volk. Het rode vaandel leidde onze vaders en grootvaders naar de bestorming van het Winter paleis, het wapperde boven de bouw werken van de eerste vijfjarenplan nen, het zal ons volk van overwin ning naar overwinning leiden. Onder het vaandel van Lenin marcheren de Sovjet-mensen naar hun grote doel het communisme.” Het bondsbestuur heeft voor het aan een verdere toenadering tot de leraren kan beginnen, eerst een enorm probleem op te ruimen: de ledenaangiften. Tot nu heeft de bond de leraren nog nooit kunnen verplichten om al hun leden op te geven. Het is dan ook zeker dat het grootste deel van het Nederlandse judo- bestand niet bij de bond geregistreerd staat. Methorst: „Dat hiaat bestaat al sinds de oprichting van de bond. Maar daar gaan we nu een eind aan maken. Het wordt binnenkort mogelijk om een leraar te schorsen als hij weigert zijn juiste aantal leerlingen op te geven. Vroeger heeft men dat nooit aangedurfd. We zijn nu door onze wankele financiële positie wel genoodzaakt door te zetten, en dan zullen we wel zien waar het schip strandt”. Het zou een zegen voor de in ternationale schaatssport zijn ge weest als de Russen de hegemonie hadden heroverd, en behalve Claesson en Stensen nog een of twee Noren en een of twee Zweden zich tussen de Nederlanders hadden genesteld. Wij, Nederlandse supporters, de laatste ja ren overvoerd met kampioenschap pen, records en medailles, hadden in de overgangsfase heus wel een paar jaartjes willen „afzien”. Onze interes se zou wat geluwd zijn, maar aller minst verdwenen, dank zij dat vlieg wiel van onze successen, waarop wij nog een tijdje hadden kunnen door draaien. zich op de judomarkt. Er kwam na langdurige strijd eindelijk een onpartij dig bestuur, dat geen enkele binding had (en heeft) met de neringdoenden in de judos port BBN voorzitter Jaap Methorst: „Wij krijgen vaak het idee dat de leraren denken: wij hebben de zaak nu aan het bestuur overgegeven. Zorgen jullie nu maar dat alles er komt. Maar dat kan natuurlijk niet. De initiatieven moeten uit de scholen komen. Ik heb ze vaak ge noeg gevraagd een constructieplan te le veren”. De doorsnee judoleraar maakt zich echter weinig zorgen om zijn wedstrijd- judoka’s. Zijn brood zit ’m voor negentig procent in zijn recreatiejudoka’s en in alle andere activiteiten (damesgym, bad minton, sauna, enz.) die tegenwoordig ook in de judoscholen bedreven worden. Als er een talentvolle jongen tussen zit, dan kan hij als vlaggedrager van de Na de fusie met de overige judobond- jes in ons land ontstonden er naast de scholen bovendien verenigingen met een bestuur en eventueel een bezoldige oe fenmeester. Zij maken echter nog steeds slechts een klein deel van de totale tatamibevolking uit (er zijn in Neder land ca. 150.000 judoka’s, waarvan er 14.000 door de verenigingen worden „ge leverd”). De leraren beheersen ondanks deze veranderingen nog steeds het judo in Nederland. Het bestuur van de BBN mag dan nog zo van goeden wille zijn, als de eigenaren van de scholen niet actief mee willen werken bij de „kweek” van wedstrijdjudoka’s die het product in binnen- en buitenland kun nen propageren, dan is dat voor de bond en voor haar trainer een onbegonnen zaak. En die situatie bestond in de laatste zeven jaren. belastingtechnische redenen slechts een deel van hun ledenbestand op. Het werkelijke aantal judoka’s in Neder land ligt rond 150.000) en zijn unieke en verenigingssysteem geen probleem moeten zijn om tot de vor ming van een nieuwe wedstrijdkern te komen. Tenminste, als alle betrokkenen hun medewerking zouden willen verle nen. Omdat te bewerkstelligen, zal het hiaat dat er momenteel nog gaapt tussen het bestuur van de BBN en de leraren overbrugd moeten worden. Het is voor de nieuwe trainer Wim Ruska te hopen dat het bestuur slaagt in zijn toenadering tot de leraren. Blijft men langs elkaar heen werken, dan zal hij in zijn eentje met de beste wil van de wereld niet kunnen voorkomen dat de nationale ploeg over een jaar of vier andermaal als sparringpartner naar Pa rijs gaat. „Grenoble, grandioos succes voor Oranje”, zette schaatsexpert Rien Bal boven zijn stuk in Het Parool van afgelopen maandag. Zonder te willen beweren dat die uitspraak in strijd is met de waarheid, wil ik daar toch tegenover stellen dat die successen reeks in Grenoble een ramp zal bete kenen voor de Nederlandse schaats sport, dus voor de schaatssport in het algemeen. U herinnert zich de uitslag: 1. Claesson, 2. Van Helden, 3. Kuipers, 4. Derksen, 5. Kleine, 6. Van Dijk. Daarna kwamen nog een Zweed, een Noor, een Rus, nog een Rus, een Noor, een Zweed, een Noor, een Pool een (de) Zwitser, en als zestiende de gediskwalificeerde Noor Sten Stensen die beter lot had verdiend. Wat zien we dus? Vijf Nederlan ders bij de eerste zes. Alleen de Zweed Claesson moesten zij laten voorgaan. En Claesson is weer degene die in het puntenklassement van de wereldranglijst-heren drie Nederlan ders moet laten voorgaan: 1. Schenk 2. Verkerk, 3. Bols. Er is dus sprake van een waanzinnige suprematie van de Nederlanders, ook nu onze „azen” door het profschaatsen uit ons Oran- je-midden zijn weggerukt. Weliswaar zijn Claesson (nummer vier op de wereldranglijst) en Stensen (nummer vijf op deze lijst) de natuurlijke op volgers geworden van Schenk, Ver kerk en Bols in het amateurschaat- sen, maar het lag allerminst voor de hand dat er meteen weer vijf Neder landers op hun hielen zouden zitten. Op zichzelf wel een aardige rede nering, die echter enkele schoon heidsfoutjes bevat. De Oostduitser Nordwig sprong immers (met de pols stok) het allerhoogst, op de 4 x 100 meter liepen de Amerikanen de 10C meter gemiddeld sneller dan Borzov, nog afgezien van het feit dat er ook snellere fietsers en paardrijders wa ren, en het is ook voor bestrijding vatbaar dat de gouden gewichtheffer „sterker” was ‘dan de gouden judoka (Wim Ruska) of de gouden zwaarge wicht bosken. De laatste Russische wereldkampi oen was Kositsjkin in 1962, de laatste Europese kampioen Matusevitsj in 1965. Toch kan de Sovjet-Unie sinds de Tweede Wereldoorlog op zes we- wereldkampioenen bogen, evenveel als Nederland. De Sovjet-Unie leverde na de oorlog acht Europese kampioenen af, tegen Nederland slechts vijf. Met andere woorden: het Russische schaatsen bij de heren verkeert in eenzelfde staat van verval als inder tijd het Romeinse keizerrijk. Dat is voor het schaatsenrijden een ramp, omdat Rusland qua inwonertal en qua vriesweer de grootste mogend heid is van de „Grote Vier" die de schaatssport beheersen: Nederland, Noorwegen, Zweden en de Sovjet- Unie. Op 20 augustus 1972, enkele dagen voor de opening van de Spelen, meld de het blad Sovjet Sport: „Het is al een goede traditie geworden dat onze sportlieden, alvorens af te reizen en het Olympisch strijdtoneel te betreden, het Rode Plein en het Mausoleum van V. I. Lenin bezoeken en kransen en bloemen leggen op het graf van de Onbekende Soldaat.Hun wacht een zware beproeving, een strijd die een enorme mo~eie en psychische in spanning vraagt. En aan de voor avond van de Olympiade putten zij kracht bij de plaatsen die ieder Sov- jet-mens dierbaar zijn." De Sovjet-pers benadrukt dat het na alle zorg van het vaderland en aandacht van het Sovjet-volk schan delijk zou zijn slechte resultaten te boeken, en bevat opwekkingen als: „volharden en winnen! Dat is voor jullie de opdracht van het Vaderland! En opdrachten moeten, zoals bekend, uitgevoerd worden!” En het blad Le- ninse Komsomol schreef aan de Olympische deelnemers: „U zult het Olympisch Station binnengaan met het rode vaandel van het Land der Sovjets. Dat vaandel staat in de gloed van het eeuwig brandende licht van school optreden, zolang dat niet te veel problemen met zich meebrengt. Het aantal judoleraren dat er werke lijk een deel van het inkomen aan waagt om wedstrijdjudoka’s op te leiden is schaars. En toch zal het bestuur van de Judobond en trainer Wim Ruska weer de medewerking van meer leraren dan deze beperkte groep nodig heben, om een nieuwe basis te kunnen leggen. Jaap Methorst: „Wij zullen er alles aan doen om de leraren er weer bij te betrekken. Er bestaan nieuwe plannen om tot kaderweekenden te komen, waarop de parate kennis van de leraren op peil wordt gebracht. Ze moeten opge- pept worden om wat meer naar hun talent te kijken. Want dat er talent is staat als een paal boven water, het moet alleen goed begeleid worden”. Methorst noemt het judo een harda business. „Maar dat is het goed recht van de leraren”. Als zakenmensen zouden zelfs deze judoleraren echter in moeten zien dat een succesvolle nationale judo ploeg slechts bij kan dragen tot een verdere verhoging (of althans een stabi lisering) van hun opzet. Gé Koning: „Door de successen van de wedstrijdju doka’s hebben de leraren zelf weinig reclame hoeven maken om leerlingen te krijgen. Als de resultaten nu lange tijd uitblijven, zullen zij daar zelf weer meer aan moeten gaan doen”. Wat waar is, is waar: de 50 gouden medailles die de Sovjet-ploeg in München behaalde, waren een abso luut (Olympisch) record. De elf „soci alistische” (lees: communistische) lan den, die slechts 10 percent van het totale aantal deelnemers uitmaakten, sleepten 47,5 percent van de buit aan medailles binnen. De Izvestia eiste de kwaliteiten van het Olympisch devies „sneller hoger, sterker”, alle drie voor de Sovjet-Unie op. Immers sprinter Borzov liep het sneltste, hoogspringer Tarmak sprong het hoogste en gewichtheffer Aleksejef was het sterkste! grote internationale wedstrijden en speciaal op de Olympische Spelen versterken de sympathie voor ons land bij de volken van andere landen en ontwapenen de reactionaire krach ten van het anticommunisme.” Tot zover enige grepen uit dat artikel van Martin van den Heuvel Zij maken duidelijk, hoe rampzalig het voor „de Sovjet-mens” is dat „de bestorming van het Winterpaleis" in casu de ijspiste in Grenoble, zo vol strekt mislukt is (9e plaats voor Tsje- kulajev' en 10e voor Ivanov), ondanks het ontbreken van Schenk, Bols, Ver kerk c.s. Het omgekeerde is nu im mers gebeurd, althans in Russische ogen: „De nederlagen van de Sovjet- schaatsers in Grenoble verzwakken de sympathie voor ons land en ver sterken de reactionaire krachten van het anticommunisme. Zo zien ze het ook echt, althans de „diehards” onder hen, de Borzovs zal ik maar zeggen. Toen Valeri Borzov op de persconferentie in München na zijn overwinning op de 100 meter zei, dat zijn zege in de allereerste plaats aan zijn vaderland te danken was heb ik mijn allerstoutste schoenen aangetrokken en hem gevraagd of hij (als hij verloren had) op dezelfde vraag geantwoord zou hebben dat dit de schuld van zijn vaderland was. Toen hij later ook de 200 meter won weigerde hij opnieuw een persconfe rentie te geven vanwege de beledi gende vragen, die tijdens de eerste persbijeenkomst waren gesteld. Het ligt daarom voor de hand te veronderstellen dat de publiciteit in de USSR over de Europese schaats- kampioenschappen minimaal is ge weest en de animo voor deze, weinig politiek rendement opleverende sport nog meer bekoeld zal zijn. Alle aan dacht zal voortaan bij het schaatsen wel op de dames gericht worden, en Rusland zal wat de heren betreft terugvallen tot het peil van kleine landen als Finland en Krienbühl. STOPPER A-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1973 | | pagina 19