CAREL WILLINK DOOR Ovde etsen opeens weer gewild artikel geworden I 3 ""I ii OU PERRON BEÏNVLOED IR if „Du Perron is voor mij altijd een toegewijd vriend geweest” p Brugge in prentbriefkaart «4a S 1 Bordeel ZATERDAG 17 19 Erbij FEBRUARI 19 7 3 )t U t Ie ;oek. Het is voor de tweede wereldoorlog een tijdlang de gewoonte geweest om bij bijzondere gelegenheden, zoals een jubileum of een afscheid, als geschenk een ets te geven. Het waren haast altijd etsen van tamelijk groot formaat, gevat in een breed passepartout en een kloeke lijst. Een fraaie en representatieve wandversiering, die in geen enkel vertrek misstond, ook al doordat zich geen kleurproblemen voordeden. I i| JU 4 3k. Z Du Perron ,Jaaa, ik heb zelfs nog een schilderij - Caret Willink en zijn vrouw Mathilde Du Perron (links) samen met Willink PETRA CLARIJS. V. Is de Het toneel stelt voor de Amsterdamse woonkamer van de schilder Carel Willink (72 jaar) en zijn jonge vrouw Mathilde, met een uit zicht links op het Rijksmuseum en rechts op de Weteringschans, waar vroeger de kapitale herenhuizen stonden, die door zijn schilderijen be roemd zijn geworden. Willink was onmiddellijk bereid toen hij hoor de, dat het gesprek moest gaan over E. du Perron, met wie hij vijftien jaar lang, tot de dood van de schrijver in de meidagen van 1940, be vriend is geweest. De ets: De schoolmeester van Van Ostade. Nu men deze kunstvorm heeft ont dekt, lopen de prijzen natuurlijk wel op. Hoe gewild tegenwoordig prentwerk is, bewijst het feit, dat op genoemde ten toonstelling bijna alles is verkocht. r, B- Toen zij elkaar leerden kennen, in de winter van 1925, moest elk van hen zijn loopbaan eigenlijk nog beginnen. In die dagen schilderde Willink zijn grote constructieve doeken men kan er een drietal zien op de tentoonstelling van de abstracten in het Centraal Museum te Utrecht terwijl Du Perron nog niet meer dan enkele modernis tische boekjes had gepubliceerd, onder het pseudoniem Duco Per- kens. Dat zij hun stijl tenslotte hebben gevonden, danken zij wel licht ook aan hun intensief contact in die jaren ’20, aan hun talrijke gesprekken over kunst en literatuur. Het is mede op aandringen van Du Perron geweest, dat Willink het abstracte schilderen heeft laten varen. Bij de 205 nummers van de tentoon stelling waren 25 bladen van A. van Ostade waaronder het hier afgebeelde, een etsje van 9 bij 8 cm. De School meester. Het lijkt haast een fragment uit ,een groter stuk. De figuren en de tafel zijn niet tot onder aan toe zichtbaar; de jongensfiguur rechts en het venster zijn afgesneden evenals de rug van de stoel. Maar dat het een compleet geheel is toont de omranding aan .Het tafereeltje spreekt voor zichzelf: drie jongens leren lezen. De prijzen van zulke prenten variëren natuurlijk naar staat, zeld zaamheid en naar de toestand waarin ze geconserveerd zijn. Anders dan bij schil derijen het geval is, is een prent nooit eenmalig. Ze zijn ook minder kostbaar in de regel. broer Izaac was vooral landschapsschil der. Het was bij een bezoek aan de verkooptentoonstelling van Nederlandse grafiek 16e-19e eeuw bij de kunsthandel Brozo te ’s-Hertogenbosch dat ik me plotseling de verhandeling van Veth, ja ren geleden gelezen herinnerde. HET MEEST geliefd waren de stemmige stadgezichten van Willem Witsen en Dirk Harting, en de romantische oosterse taferelen van Mari Bauer, levende kun stenaars toen. Ook het werk van andere, vaak op kleiner formaat werkende gra fici vond zijn weg naar de huiskamers. EEN DER eersten om in breder kring de aandacht te vestigen op de etskunst van onze 17de eeuwse schilders was de schilder-igraficus Jan Veth, in een rede voering gehouden in 1925 voor een con gres van filologen, taalkundigen. In 1928 is dez<e rede, van goede illustraties voor zien en met een voorrede van de histori cus professor J. Huizinga, in druk ver schenen. De titel luidt: een vergeten hoofdstuk uit onze beschavingsgeschie denis van de zeventiende eeuw. Veth zegt daarin tot zijn toehoorders :„Gij kunt u de geschiedenis van onze bescha ving niet voorstellen wanneer gij de dichtkunst wegdenkt. Ook is de schil derkunst uit de gouden eeuw u geens zins vreemdMaar de oud-Holland- sche etskunst kennen verreweg de mees ten onder u niet. Tk durf te beweren dat er onder u geen vijf op de honderd zijn, die een ets van Ostade, van Potter, van Zeeman, van Ruysdael tot hun gemeen zame bekenden mogen rekenen.... Voor het begrijpen van onze Hollandsche be schaving uit de 17de eeuw nu is., dit een werkelijke tekortkoming” En ver derop: „In de eerste plaats dan wilde ik uw aandacht vragen voor die oud-Hol- landsche etskunst die de zeden van het gewone volk in beeld heeft gebracht. Als vertegenwoordiger daarvan neem ik het liefst Adriaen van Ostade. Er kan niet gezegd worden, dat er geen belangstelling voor de etskunst was. Maar die beperkte zich in hoofd zaak tot de eigentijdse. Natuurlijk wist iedereen van het etswerk van Rem brandt maar hoevelen hadden het ge zien? En wie kocht het? Verzamelaars stellig, maar niet iemand die nu eens wat aan de wand wilde hebben. Daar voor waren de Rembrandtetsen waar schijnlijk ook te kostbaar. De tijd, dat men in brede kring geld besteedde voor oude kunst en antiek was nog niet aangebroken. En weinigen wisten toen nog dat onze oude meesters behalve schilderijen een schat aan etswerk heb ben nagelaten. Dat lag min of meer aan de aard van het werk zelf. IN TEGENSTELLING TOT hun Noorderburen bezitten de Belgen geen geïnstitutioneerde zorg die zich bezighoudt met behoud van en zorg voor waardevolle historische panden en stadsgezichten. Dit gebrek leidt er in veel gevallen toe dat de „man met de hamer”, beter gezegd bulldozer en dragline, veel eerder aanwezig zijn dan de spaarzame particulier die zich wil inzetten voor behoud van kostba re erfenissen uit het verleden. Kennelijk moeten wolkenkrabbers (zie de kantorenwijk in Brussel) pre valeren boven intieme wijkjes die bewoners en toeristen, maar ook minnaars van bouwkunst een prettige sfeer bezorgen en iets willen laten leren van het verleden. Voor al die liefhebbers en andere geïnteresseerden zijn er echter boek jes aan de markt die de recente historie door middel van oude prent kaarten doen herleven. Uitgeverij Eu ropese Bibliotheek te Zaltbommel heeft, gedachtig het grote succes van de keurig verzorgde deeltjes in Ne derland, ook de vleugels naar België uitgeslagen. Hoe groot dat succes is geworden, blijkt wel uit het feit dat de Europe se Bibliotheek inmiddels het 500e deeltje het licht heeft doen schijnen. Het heeft om boven vermelde, in middels duidelijk geworden reden de stad Brugge tot onderwerp. Ook hier heeft de tand des tijds huis gehouden, maar ook kan een deel van het verval op rekening van de Eerste Wereldoorlog worden ge schoven. Brugge is gelukkig nog steeds een stad met veel historisch schoon. Voor wie echter ook kennis wil nemen van datgene wat verdween, vormt „Brugge in oude prentkaarten” een goede aanvulling. Herinnert u zich nog iets van de kennismaking met Du Perron? „Niet veel. Het gebeurde op het atelier van sche Hoe was, Peeters wat in hem zag omdat hij wat geld kon wegleggen, samen konden ze een blaadje oprichten. Dat is toen De Driehoek geworden. Zelf was ik naar Antwerpen gekomen door Seuphor. Ik had in Duitsland een paar artikelen van hem vertaald voor Der Sturm.” „Toen ik weer in Holland zat, schreef hij mij dat wij toch eens moesten ken-» nismaken. Hij introduceerde mij bij Peeters, en bij Peeters zat Du Perron. Ik herinner mij nog dat ik tegen de gast heer zei: „Dat is een aardige kerel, hij kan goed praten.” Waarop Peeters zei: „Ach ja, dat zijn van die mensen, die zie je een paar keer en daarna nooit meer.” Welke indruk maakte Du Perron op u? „Natuurlijk die van een Indische jon gen. Maar geen blufferige toon. Hij heeft nooit geleden aan een minder waardigheidscomplex omdat hij de zoon was van een Creoolse moeder.” „Hij bezat een grote levendigheid en een grote menselijke belangstelling. Hij vond het leuk om wat over Nederland te praten en daarom werd ik uitgeno digd te komen logeren in Brussel waar hij toen woonde met zijn ouders. Het Adriaen van Ostade werkte in Haar lem en schilderde voornamelijk boeren in «talinterieurs en herbergen. Zijn En wat zei straks tante Sophie, wier endeldarm begint te slijten? „Al die abstracte kleurtapijten zijn ook een soort theosofie.” „Eddy had ook veel Indische vrinden, die af en toe bij hem kwamen logeren. Die hadden meestel geen rooie duit en bleven soms maanden op Gistoux, tot hij er geen raad meer mee wist. Op een keer gingen Eddy en ik weer naar Brussel en zo’n jongen kwam ook mee. Dit zat daar al eer» hele tijd en plofte zowat van de „hu”. Dus er moest een bezoekje worden gebracht aan een bor deel.” ..Eddy en ik gingen in de wachtkamer zitten en die meiden hadden wel in de gaten dat wij geen zin hadden. Mis schien dachten ze wel heel wat anders van ons. Het was een middelmatig bor deel, je ging daar naar boven en pas seerde een kassa, het belletje ging en die meiden kregen een handdoek over hun arm. Ik herinner me nog dat er een Fransman met zo’n Baskenpetje naar beneden kwam, en zijn gulp stond nog open. Zulke beelden vergeet je niet.” „Die jongen moest dus ook naar boven toe. maar even later kwam hij weer hijgend terug, want ze zouden het op een speciale manies doen en daarvoor moest hii nog weer eens honderd francs hebben. Ik zie nog het verveelde gebaar van Eddy, waarmee hii dat geld gaf: „Ja, maar nou niet nóg weer andere dingen hè.” En dan waren er op Gistoux een masseuse en twee dienstmeisjes. Die dienstmeisjes werden altijd even door Du Perron geprobeerd, of ze wat pres teerden in bed. Dat lukte niet altijd. Bij één lukte het maar al te goed, dat was Simone." „Die kreeg een kind van hem en met haar is hij later getrouwd. Hoofdzakelijk op aandrang van zijn moeder, die liever niet zag dat er een intellectuele vrouw naast haar kwam. Een hele stomme streek van hem, hij is er ook niet gelukkig mee geweest. In 1932 zijn ze gescheiden, met hulp van een rechter die Marsman goed kende. Simone heeft zich nauwelijks verzet. Zij schijnt nog te leven, ze heeft een hoedenwinkeltje in Brussel. Hun zoon hoe heet die ook weer? O ja. Gilles dig is taxichauf feur geworden.” Hebt u Simone ooit ontmoet? Jozef Peeters, een constructivisti- schilder in Antwerpen, begin 1925. Du Perron daar terechtgekomen mag Joost weten. Ik denk dat - -r e irv j tje van haar gemaakt. Dat wou Eddy. Zij moest op dat schilderstuk haar boezem laten zien. Dat heb ik heel netjes ge daan. Waar het is gebleven, dat mag de hemel weten. Ik heb ook een schilderij gemaakt van Du Perron samen met zijn Muze, dat is ook verdwenen. Verder heb ik wat boekjes van hem geïllustreerd. Daar was hij niet altijd tevreden over. Hij schreef mij een keer: „Dat SMOEL van Claudia is om op te poepen.” „Hij tekende zelf trouwens ook een heel vervolgverhaal, Liefde zonder weer ga. Het is de geschiedenis van een rid derlijke man, die een liefde opvat voor een veel oudere vrouw. Dat was Eddy’s ideaal: hij had een rijke maitresse wil len hebben, een weelderige vijftien jaar oudere vrouw. Naar aanleiding daarvan heeft hij dat verhaal gemaakt. .Eddie bleef ’s morgens lang in bed liggen en voerde van daaruit een leven dige correspondentie. Dan kwam ik op zijn kamer en werden de eerste gesprek ken gevoerd. In die begintijd, nog in Brussel, trof ik hem ook wel aan in een dichterlijke bui. Hij schreef toen die Filter-kwatrijnen, waar ik het net over had. Ik herken ook wel enkele bijdragen van mijzelf daarin bijvoorbeeld: Albertus’ schaamtevolheid staat hem niet toe ronduit te vertellen hoe ’t modedeuntje hem blijft kwellen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat.” „Het woord „modëdeuntje” had ik hem gesuggereerd. Ik heb ook meege maakt dat hij zijn beroemde boek tegen Dirk Koster schreef. Daar werd koorts achtig aan gewerkt en dan kreeg ik ’s morgens een stuk voorgelezen. Wat ik ervan dacht. Ik had namelijk de neiging mezelf buiten het dispuut te houden in die tijd. Dat vond hij wel prettig. De meeste mensen die creatief bezig zijn, hebben meestal niet zo veel geduld om naar de moeilijkheden van een ander te luisteren.” „De aardigste tijd was inderdaad die opbouwperiode. Het begin, toen we tegen elkaar zeiden: „Hoe vèr is die man?” We bedoelden: Hoe ver is hij als abstract? Is hij al vrij van het object? Maar op een bepaald moment begon hij opeens over Jani Roland Holst, die ik kende. Dat vond ik zeer verdacht. Ik dacht- „Dat klopt niet!” Dat vond ik zeer behoudend. Hii begon toen ook tegen mij te zeggen: „Man, waarom ben je nog altijd ab stract, schaf dat toch af. Ga schilderen wat je ziet, dat is toch leuk?” Dat bent u toen gaan doen? „Het is inderdaad niet onmogelijk dat zijn scepticisme mij beïnvloed heeft. Na tuurlijk kwam hij ook wel in Amster dam, dan werd het huis van mijn moe der op de Keizersgracht een soort mid delpunt. Dan moest Kelk komen om een avondje te praten. Een enkele maal is hij ook wel op de Kring geweest, maar hij hield niet van dat soort dingen. Hij hield van een goed gesprek en dan wilde hij niet afgeleid worden door flauwe kul met meisjes op je schoot.” „Dat ik ernaar toe ging, vond hij ook al onbegrijpelijk. Maar ja, dat kwam door mijn moeder. Die was vele jaren secretaresse geweest van de Kring en elke zaterdagavond ging zij daarheen, tot diep in de nacht. Zij is een grote figuur geweest onder die eerste genera tie Kring-gangers. Zelfs toen ze al oud was en der dagen zat, bleef ze komen. Ik herinner mij, toen ik mijn tweede vrouw leerde kennen, Wilma, toen nam ik haar al een van de eerste dagen mee naar de Kring. Op een gegeven moment zei ze tegen mij- „Je moet niet meteen omkijken, maar daar loopt zo’n wonder lijk wijfje, dat maakt af en toe een dansje met opgeheven rokjes.” Ik zei: „Ik hoef niet om te kijken, want dat is mijn moeder.” Wanneer hebt u Du Perron voor het laatst gezien? „Ongeveer een half jaar voor zijn dood. Hij was toen net weer terug uit Indië. Toen is hij in Bergen gaan wonen, daar verkeerde hij veel met Roland Holst. Maar hij was al veel ziek. En vooral in die oorlogsdagen. Zijn vrouw is toen, na de capitulatie, samen met Roland Holst allerlei papieren gaan ver branden. Toen ze terugkwamen, was hij dood. Die laatste aanval heeft hij alleen gehad Dat was niet zo mooi. Voor mij is hij altijd een toegewijd vrind geweest. Hij zou je echt uit de moeilijkheden hebben geholpen. We onderhielden een beetje een ouderwetse relatie, veel belangstelling voor elkaar. Ik heb er veel aan gehad, het was een inspirerende vriendschap”. HANS VAN STRAATEN Prenten worden bewaard in porte feuilles. de grote musea hebben hun prentenkabinetten, die voor ieder toe gankelijk zijn. De bezoeker moet dan wel weten wat hij wil zien, en dat wordt hem op aanvrage getoond. Maar om die aanvrage te doen moet men toch eerst voldoende op de hoogte zijn. Het is dus een beetje een kringloop. En, het moet gezegd, lange tijd heeft de belang- itelling voor omiere schilderkunst die voor de prentkunst verre achter zich gelaten. was een groot wit huis met een chauf feurswoning boven de garage. Daa> woonde Eddy, die wou met de hele santekraam van de familie niets te ma ken hebben, die leefde geïsoleerd. Er was daar ook een logeerkamer.” Maar u hebt toch wel kennisge maakt met de familie? „Jawel, we gingen er ’s avonds eten Een typisch Indische familie. Een vade die maar zat terug te verlangen naar Indië. Die man is zwaarmoedig gewon den en heeft een paar jaar later zelf moord gepleegd, maar in die dagen w;> hij nog heel behoorlijk. Wel stond hij erg sceptisch tegenover de vrienden var Eddy. Dat vond hij maar wonderlijke lieden. Hij heeft eens een schilderij var mij gekocht, dat kostte geloof ik twee honderd gulden. Die had ik eigenlijk we’ nodig, dan kon ik verder reizen. Hij zei „Ja, ’t zal wel mooi zijn.” Kun je nagaar hoe de appreciatie was!” Dat was toch wel goeiig van hem? „Het was geen kwaje man, maar wel een man die niet op kon tegen het leven hier. Daarginds was hij de planter, de toean besar. Hier was hij maar een eenvoudig mannetje. Dat kon hij niet verdragen. Ik had toen een vriendin, die kwam wel eens mee. Maar Du Perron vond het chapiter Vrouwen zonder enig belang, dat was de afdeling bedzaken, verder niets. Hij had namelijk een onge lukkige verliefdheid achter de rug, daar over heeft hij geschreven in Een voor bereiding. Die zaak heeft hem zo cynisch gemaakt, dat hij er niks meer in zag. Dus als je een bedgenote bij je had, best, net wat je wou. Dat kon hem geen fluit schelen. Als het nodig was, dan ging je even naar een bordeel om van „hu” af te komen. Dat was het mooie woord van Du Perron. Daar werd verder ook niet over genraat, dat hoorde bij de lichamelijke hygiëne.” Datzelfde jaar zijn ze verhuisd naar dat kasteel Gistoux. Bent u daar ook geweest? „Jawel, ik stapte in Brussel in een ouderwets stoomtrammetje met zo’n bel. Via Waver gingen we dan naar Gistoux. Een jaar of zes geleden ben ik daar nog eens geweest en ik heb gezien dat het kasteeltje er nog staat. Het is nu in gedeelten verhuurd en niet meer het trotse buiten van toen. De bloemenserre van mevropw Du Perron is verdwenen.” Wat was uw indruk van haar? „Een typisch bezorgde vrouw, maar toch wel vrolijk. Iemand die plezier in het leven zou willen hebben, maar door allerlei kwesties daar net niet aan toe kwam. Er waren altijd moeilijkheden met het personeel. Ze klaagde ook steeds dat Eddy haar veel alleen liet. Ik was een beetje de vertrouwde, ik mocht wel eens op een stoel klimmen om een schilderijtje recht te hangen. „Dat kan alleen meneer Willink”, zei ze dan.” Tante Toetie „Na de zelfmoord van de vader bleef mevrouw Du Perron als weduwe achter op Gistoux. Daar kwamen wel familie leden om te adviseren. Wie je daar ook veel zag, was tante Toetie, die kwam over theosofie praten. Eddy heeft haar vereeuwigd in een van zijn Filter-kwa- tri jenen: f* 4

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1973 | | pagina 19