FELIX LABISSE: NAAKTEN IN EDELMASSIEF SUPERPLASTIC Een harem in Bismarcks rijk 1 a Hg I 1 a 5 16 Vrouw als gevaar ic Bewust surrealisme Duistere mythologie 1 :I\I EROTIEK EN MAGIE beheer sen het werk van de „tovenaar- schilder” Felix Labisse. Wie daarvan nog niet doordrongen was kan dat gaan zien en zich verbazen. Museum Boymans- Van Beuningen in Rotterdam toont een veelomvattend over zicht van zijn schilderijen, decor ontwerpen en kostuums in de rij exposities, die aan de grote sur realisten is gewijd. En onder hen is Felix Labisse, de Franse Vla- ming zeker niet de minste. Een heel bijzondere figuur, die zijn invloeden niet zoekt in de kring van schilders, maar daarbuiten in de literatuur, de historie en allerlei bronnen die betrekking hebben op magie, hekserij en be zetenheid. Hij schrijft er ook over. Wie over dit alles ingelicht wil worden leze met gretigheid de catalogus met een uitstekende en onthullende inleiding van Emile Langui. got - - J tl ;- Wg| HEIN STEEHOUWER amen een werd een snel [aller liten. vier een ij wel „Le bain turqoise” heet dit doek met nachtblauwe vrouwen, getooid met karmo zijnen monden. De titel is afkomstig van Labisse’s vriend, de surrealist Man Ray. Labisse noemde het schilderij eerst „Hommage d Dominique Ingres”. Hij bedoelde het als een blijk van hulde aan het beroemde schilderij „Le bain Turc” van Ingres in het Parijse Louvre. „Turks” is „Turkoois" genoemd in verband met de overheersend» kleur. die, die de eerste ont leggen hier „De schat van de tempeliers" heet dit schilderij uit 1963, een verwijzing naar de rijkdommen van de geestelijke orde van de tempelridders uit de tijd van de kruistochten. Uit zijn kennis omtrent dit soort mystieke orden put Labisse zijn vrouwelijke ridders (ook schatten wellicht) die echter alleen surrealis tisch te plaatsen zijn. Of hij moet ermee bedoelen, dat deze tempelridders ver geefs „hoge borsten tegen elkaar op zetten", gezien hun droevige marte laarseinde. tovenaar ten dienste van 't gezin” of de huistovenaar, zoals men huisdie ren en huisgoden kweekt. Het is een soort almanak, één pagina per dag, opgesteld in de trant van de populaire jaarboekjes, tegelijk dag- en tijd wijzer, kalender, weerprofeet, huisdokter, sterrenwichelaar, veearts Maar Labisse’s tovenaarsboek waaraan hij vijf jaar heeft gewerkt is allesbehalve een folkloristisch drukschrift. Het is een verderfelijk werk, dat stellig op de index staat, een schijnheilig ding dat de historie op haar kop zet, de religie misbruikt, de heiligschennis huldigt, de zedeloosheid aanpredikt en alle wetten van eer en plicht met de voeten treedt. Kortom, een boek dat iedereen moet lezen”. aller, daar, ER ZIJN NOG VEEL meer ele menten in Labisse’s kunst, te veel om op te noemen bij deze erudiet, die in feite cultisch schildert. Hij ontwerpt eling i te- Cxal- scha- n A. en Rob n het m de rland had aller keer n. {aan, voor zordt van het pak- nog gek. •oep- ten Bus- 10—5 wie Hugo rerde gul- ukte. drie, h te Soo- eren een werd trok- t er ider- glas twee i oe- werd 3—1 nder Ne- takse 1—0 hou- nisch ledig 'wer- die van y en t ge- rs maar veel meer op gebeurtenissen buiten henl, ook op schilders voor hem en dan natuurlijk op al wat hij weet van hermetische en magische Invloeden. over en weer een gunstig klimaat werd bevorderd door een aantal van de grootsten in Frankrijk en België. Eigenlijk heeft dat klimaat Labisse niet zo sterk beïnvloed. Eerder was het andersom. Hij vond ook tegen standers in de aanhangers van het automatistisch surrealisme (net zoals Salvador Dali overigens), maar hij koos een eigen weg. Zijn surrealisme is niet alleen een Freudiaans com mentaar op wat in hem zelf leeft, ken stof die boven de prachtige lusters hingen, toonden hoe ver ze met hun werk al gevorderd waren.” Een kostelijke passage is ijdele Sjah wijdt aan zijn moeting met de Tsaar: „Ze ook niet de minste fijngevoeligheid aan de dag voor de wensen van een Sjah-in- Sjah. Ze weten eenvoudig niet, wat het betekent als de Koning der Koningen iets bevalt of ze willen het niet we ten. De grote smaragd, die de Tsaar op zijn borst droeg, had met zijn kleuren pracht mijn oog getroffen en wat had er anders behoren te gebeuren dan dat de Tsaar hem mij terstond geschonken had? Hij kwam niet op het idee; hij glimlachte heel vriendelijk en behield de fraaie steen voor zichzelf.” Overal wordt de Sjah op zijn ver- ALS HET ONDERWERP komt op deze tentoonstelling de vrouw naar voren in alle denkbare facetten. His torische vrouwenfiguren, hedendaagse Een Oosters heerser uit de vorige eeuw schreef over zijn reis langs een aantal Europese vorstenhoven een zeer onderhoudend verslag. In 1873 maakte de Perzische Sjah Nasreddin als eerste monarch van het Midden-Oosten een reis door de belangrijkste landen van West-Europa. Hij hield tijdens deze tocht een dagboek bij, dat enige tijd na zijn terugkeer in Perzië werd gepubli ceerd. Van deze notities verscheen om streeks 1880 een Duitse vertaling. Enige jaren geleden werd deze vertaling weer opgediept en opnieuw uitgegeven. On langs verscheen van deze smakelijk ver telde herinneringen een versie In het Nederlands onder de titel „Een harem in Bismarcks rijk”. (Uitgeverij De Arbei derspers, Amsterdam). hun kennis: „Is het alfabet al niet een vloek voor de vrouwen?” „Tot de laatste zotternijen der ongelo vigen behoort het feit, dat de vrouwen op het gebied van de wetenschap gaan beunhazen. Ze gaan naar universiteiten, vegen daar met hun lange sleep de vloeren van verschillende gehoorzalen, plaatsen zich achter de katheder, hollen naar ziekenhuizen.” Ook een bal aan het hof verliep volgens dit onbevooroor deeld oogverslag geheel anders dan wij het ons nu voorstellen. „Toen wij enige tijd in de zaal waren, begon dat, wat zij dans noemen. In lange, zich draaiende rijen bewegen ze heen en weer, neigen naar voren en weer terug, draaien hun nek naar alle kanten en zijn tenslotte doornat en baden in hun zweet, de vrouwen door hun geworstel met hun bergen kleren en de mannen door het harde werken. Toen ik een uur na middernacht het feest verliet, waren bijna allen nog danig in de weer. Wol- Het is een genoegen, van dit werkje kennis te nemen: het is uiterst amusan te, luchtige lectuur, de Sjah graaft niet erg diep, maar observeert goed en is een vlot verteller. Bovendien geeft hij zelf bijna onbevooroordeeld een waar heidsgetrouw en onopgesmukt beeld van het leven aan de verschillende hoven, die hij bezocht. Blijkbaar had ook toen reeds een „Het geluk bemind te worden” noemde Labisse dit schilderij uit 1943 als een commentaar op zijn houding jegens de verleidelijkheid van het vrouwelijke. Als verdergaand commentaar lijkt „Stop geen tijger in uw bed” niet misplaatst. een eigen duistere mythologie, slechts via spotzieke titels verwant met de bronnen, die hij noemt. Hij speelt met zijn onderwerpen, maar ergens met de bedekte angst, dat hij ze ook wel moet schilderen om de duisterhedenn te overwinnen. Hij doet dat zeer overwogen en estetisch ordenend met een voorliefde voor slingerende lijnen en gebogen vormen, ontleend aan rozen, orlste- FELIX LABISSE is geboren In Douai, een stadje in het kleine stukje Frankrijk bij Duinkerken dat Vlaams is. Beurtelings heeft hij in Frankrijk en Vlaanderen gewoond, behalve zijn jaren in Brazilië, waar hij veel op deed over daar gebruikelijke magie. In Oostende heeft Labisse, die in 1905 is geboren, als achttienjarige James Ensor ontmoet, de visionaire kunstschilder, die in hem onmiddel lijk de medebroeder ontdekte. Onder Ensors leiding is Labisse gaan schil deren, maar overigens heeft hij zich zelf bekwaamd, al heel vroeg gegre pen door het surrealisme. drukken; de beschrijving van slot Luxemburg en het daarbij behorende prachtige park, op 50 km van Wenen gelegen, is zeer geslaagd. Hij vertoefde daar als gast van keizer Frans Josef 1, één der laatste Europese vorsten, die hij bezocht. Steeds minder vergelijkt hij met de toestanden thuis. De keizer weet hij dwars over alle kultuurbarrières heen zeer te waarderen. Na een reis, die van mei tot augustus had geduurd, begaf de Sjah zich huis waarts. „Want mijn vurige verlangen en de intriges van mijn ministers drijven me zo snel mogelijk naar het lieve vaderland terug.” In een boek als dit, dat het van anekdotes moet hebben, is de vertaling bijzonder belangrijk voor de sfeer. Her man van der Klei als vertaler heeft helaas een zekere oubolligheid in het werkje binnengesmokkeld. De uitdruk king „De vrouwtjes” waar „De vrouwen” bedoeld is, spreekt op dit punt boekde len. In de zin „Ze kunnen hun balg niet vol genoeg krijgen, deze goede prinsen van mijn huis” had het woord „buik” beslist niet misstaan. Hierdoor wordt een door de oorspronkelijke schrijver niet bedoeld effect verkregen. ANNE BRANDENBURC regerend vorst een drukke werkdag, want tijdens zijn bezoek aan Berlijn schrijft de Sjah; „Wij vorsten van het Oosten zijn onze voorvaderen dankbaar, dat ze ons niet als werkezels ter wereld hebben gebracht. De leeuw zou werke lijk geen pakezel mogen zijn en een Sjah-in-Sjah niet zijn eigen secretaris. Het kan er bij mij niet in hoe men zich als machtig keizer toch zo kan afbeulen, vooral als men genoeg bekwame lieden heeft, die veel van het dagelijks werk zouden kunnen overnemen.” Ook konin gin Victoria draagt de sporen van druk ke werkzaamheden op het gelaat: „Een uiterst waardige matrone, met een kaarsrechte houding. Haar hoofd ver toont meer wilskracht, dan ze voor dit ambt van heerseres van Engeland eigen lijk nodig heeft.” Als Oosters vorst, wiens vrouwen in de harem verblijven, is hij nog meer gevoelig voor de rol, die de vrouwen aan het hof speelden. Hij verbaast zich over Hij heeft niet lang op erkenning behoeven te wachten. Na een vroege ontdekking is zijn werk overal in de wereld tentoongesteld en vaak gere produceerd. Behalve in ons land na tuurlijk, waar men (bedwelmd door werkelijk of vermeend eigen kunnen binnen andere stijlen) tot voor kort de ogen gesloten hield voor de rijke facetten van het surrealisme. Nu het eigenlijk al veel te laat is trachten sommige museumdirecteuren de scha de in te halen, maar helemaal zal dat nooit meer lukken. En dat dan, ter wijl het de enige stijl in deze eeuw is, die het een halve eeuw heeft kunnen uithouden en bovendien een steeds rijker bloei vertoont. LABISSE IS NOOIT een typisch Franse surrealist geworden met een voorkeur voor automatische invloeden vanuit het onderbewustzijn of het droomleven. Integendeel, hij sluit veel dichter aan bij Belgen als Ma gritte en Delvaux. Hij is zijn spel gaan spelen, heel superieur, met ge gevens die anderen hem toeleverden. Hij schildert dus heel bewust en wekt eerder in anderen de lust tot visioneren. Hij bespeelt met een zeer grote kennis van de menselijke psy che de mentale instelling van zijn publiek, aan wie hij magie en hekse rij voorzet als beelden in een gevaar lijk schone schijn. Over die erkenning zal ik verder niet schrijven. De gegevens daarover en over de gang van zijn leven putte men uit de uitmuntende catalogus, waarin hij zelf ook schrijft. Wel moet natuurlijk worden vermeld, dat die vroege erkenning een groot aantal goede relaties met zich bracht in artiestieke kringen en dat er zoek vertrouwd gemaakt met de op bouw der Westerse legers; in Duitsland is hij eregast bij de onvermijdelijke manoeuvres (ook in de literatuur van de laat-negentiende eeuw duiken die steeds weer op). In Frankrijk is hij toeschou wer bij een grote parade. Van inzicht in de Franse politiek is de Sjah niet ge speend: „Ik reed met de president van de Republiek langs de aangetreden com pagnieën. Misschien hadden de graven het liefst gezien dat ik de tribune had beklommen en over de mensen heen had geroepen: „Leve d’Orleans!” De Legiti misten daarentegen zouden graag gezien hebben, dat ik de Bourbons officieel mijn sympathie had betuigd. De Bona- partisten zouden me wel graag horen roepen: „Leve Napoleon IV!” En de Republikeinen zijn ervan overtuigd, dat mijn woord alleen „Leve de Republiek” zou kunnen luiden.” Hoe verder het verslag vordert, des te plastische? weet de Sjah zich uit te nen en vrouwenheupen. Er is geen en kele overbodige versiering of een te veel aan details. Integendeel, in dat opzicht werkt hij zindelijk sober. Er is niet meer dan er strikt moet we zen, zelfs in beelden die (o, contradic tio) er overladen uitzien. Vroeger was de kleur van Labisse wat droog en soms hard. Zijn stofuit drukking was amorf en had weinig glas, zoals bij alle vroege surrealisten. Later is dat veranderd. Hij schildert nu al jaren in prachtige gamma’s van zeer heldere en toch op elkaar afge stemde kleuren, die soms hevig kun nen opbloeien, bijna primair in vaak complementaire tegenstellingen, waardoor ze soms tegen het fond schijnen op te lichten. Met deze recensie is op geen stuk ken na de boeiende figuur van Labis se uit de verf gekomen. Veel te weinig schilderijen zijn met name genoemd, maar dat houdt de nieuws gierigheid gaande van hen, die toch allen in grote getalen moeten gaan kijken. portretten, fabelvrouwen met dieren koppen, vamps met messen, pin ups In Labissiaanse stijl. Aanvankelijk verschijnen die vrou wen in natuurlijke kleuren. In de laatste jaren is Labisse daarvan af ge stapt. Rode en blauwe vrouwen bie den nog meer vervreemdingsmoge- lijkheden. Dan kan Labisse boven dien, met alle behoud van zeer ver leidelijke vormen, het menselijke evenzeer letterlijk bloót stellen als nog verder ontmenselijken. De erotiek in het werk is even krachtig als beangstigend, even prachtig als afwijzend. Labisse ver heerlijkt wat hij heimelijk schijnt te vrezen. In dat opzicht is hij een volgeling - zij het in geheel andere stijl - van figuren als Gustave Mo reau en sommige Duitse romantische schilders uit de vorige eeuw. Hij steekt zijn bewondering voor hen dan ook niet onder stoelen of banken, die hij integendeel pleegt te stofferen met ontleningen aan sommige van die schilders. Zijn odalisken zijn naschilderingen in eigen stijl van die van Ingres. Evenals de slangendanseressen en de Salomé’s van Moreau en de Duitse sfinxen rond 1880 komen die vrou wen als verleidelijk gevaarlijk voor, uitnodigend en koel observerend. Za vertoeven in de tuinen van Allah (als deze tenminste ook als God in Frankrijk woont) en ze weten dat je de dood moet durven trotseren, om je hemelvarende ziel in hun armen te kunnen werpen. Labisse heeft er, vooral in de laat ste tien jaren schilderend, een mid deltje op gevonden om bij zijn kij kers die indruk op te roepen. Hij schildert zijn vrouwenlichamen als etalagepoppen met veel rondingen en weinig spieren, veel vorm en weinig viezigheid, alsof hij ze penseelmatig oproept in een soort edelmassief su- perplastic in de laatste modetinten, met een voorkeur voor maanlicht- blauw en Engels lakrood. 1 I r -I PM: Een van de grootste HEKSENMEESTER surrealisten in Museum Boymans-van Beuningen Emile Langui schrijft m de catalogus van de tentoonstelling onder meer: „Felix Labisse heeft heel wat geschreven, allerhande verklaringen af- gelegd en menige toespraak gehouden. Hij hield zelfs een rede voor het Institut de France, maar nergens geeft hij zich zó volkomen bloot als in een boek, waarin hij geen woord rept over zichzelf. Ik bedoel het beruchte „Le sorcier des families”, waarvan de titel het best te vertalen is als „De

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1973 | | pagina 17