een
Ook stuk geschiedenis
van graafschap Holland
Thijs Booy:
rebel af
Tegen de revolutie
het evangelie
Satya Sai Baba:
wonderdoener
Monnikenwerk
van pater Hof
n y k
Bescheiden
Afwisseling
z
Steun rijksarchief
Toonaangevend
7^
16
s
Eö
ix>
bo
bo
bo
bo
bo
bo
bo
bo
bo
bo
i
Erbij
Bi 4 -8
fez
z
■Et'
HISTORIE VAN EGMONDS ABDIJ
RONALD KRAAYEEVLD
t
hneken
erbij 73
Het was letterlijk en figuurlijk mon
nikenwerk. Eindelijk, in 1967 kon hij
met het eerste hoofdstuk beginnen. Pa
ter Hof wist zich geruggesteund door
prof. dr. F. W. N. Hugenholtz, hoogle
raar in de middeleeuwse geschiedenis
aan de Rijksuniversiteit in Utrecht, met
wie hij in contact kwam in Haarlem
waar professor Hugenholtz lezingen gaf
„Dat is niet mijn bedoeling geweest.
Ik heb naar zo veel mogelijk afwisseling
gestreefd en daarbij héb ik getracht
mijn stijl aan het normale woordgebruik
Begin maart 1573 kwam aan de veel
bewogen geschiedenis van de abdij een
einde. De geuzen die de abdij al enkele
malen hadden geplunderd, legden de
voorwer-
i de
meer kwaad dan goed. De minder fraaie
perioden uit de geschiedenis van het
klooster heb ik allerminst verdoezeld.
Waar het verleden geen verheerlijking
verdiende, heb Ik niet getracht misstan
den goed te praten, maar de verstand
houdingen met een open oog voor verle
den en heden, recht te doen”.
„Is Uw boek voornamelijk bedoeld
voor vak-historici?”
le.
T
d.
Vi
st
k
rt
ru
F
bi
S1
w
b
z
F
F
lo
sl
dl
O(
u
m
E
ti
le
TYl
h
hi
w
d<
9
2!
h
(l
u
V
S
ii
d
rr
e
n
C
u
de
Lx
u
va
m
vc
kt
he
bc
ee
hi
ve
ge
la
d
pi
d>
b.
S7
Tl
d
B
ei
sl
rr
n'
n
O'
li
<7
In 1951 kon hij zijn historisch onder
zoek aanzienlijk verruimen en systema
tischer opzetten, toen er een inventaris
verscheen van bescheiden en documen
ten van het abdij archief, die i? bewaring
waren bij het Algemeen Rijksarchief in
Den Haag. Deze bouwstenen voor zijn
boek, brachten pater Hof op het «poor
van verschillende archiefstukken, welke
vóór de publikatle van het abdijarchtef
nauwelijks bekend waren. Daaruit putte
hij vele gegevens over rekeningen, die
vanaf 1344 het stof der eeuwen hadden
doorstaan. Zo kreeg hij een achat aan
gegevens over het dagelijks leven in de
abdij, zoals van personalia, bouwgeschie
denis, economie, processen en dergelijke,
welke uit de officiële oorkonden niet
waren te achterhalen.
Daar in de rust van het kloosterleven,
kon hij zich wijden aan zijn liefde voor
de geschiedenis. Zijn belangstelling voor
de historie van de vroegere abdij In
Egmond had de volledige steun van zijn
overste. Met het schrijven van artikelen
in de Bijdragen van ’t bisdom Haarlem
en het tijdschrift Egmondiana, legde pa
ter Hof de basis voor zijn levenswerk.
„Ik kan niet zeggen, dat het schrijven
van dit boek mij w,el eens de keel
uithing”, aldus de pater-auteur. „Mijn
andere taken in het klooster zorgden
voor de nodige afwisseling. Soms had ik
het daar zo druk mee, dat mijn geschie
deniswerk wel eens een paar weken op
de achtergrond werd gedrongen. Het
moellljkste was voor mij het slot. Ik ben
nu bezig met het trefwoordenregister op
zaken en personen en de laatste correc
ties. Dat lezen en herlezen van de elf
hoofdstukken wordt me nu eigenlijk wat
te veel. Wat dat betreft, zal Ik me
opgelucht voelen als ik er binnenkort de
laatste hand aan heb gelegd.”
„Als U me vraagt naar de beweegre
den van dit boek, dan lijkt me een van
de belangrijkste, dat de abdij, die eens
Hollands oudste klooster was, zowel re
ligieus als cultureel toonaangevend was
voor het graafschap Holland. Van ouds
werd hier de geschiedschrijving beoe
fend. Was dat niet het geval geweest,
dan zouden we nauwelijks iets hebben
geweten over het ontstaan van het
graafschap Holland”.
„Hij droeg een rood, zijden gewaad,
dat in een rechte lijn van zijn schouders
tot zijn voeten viel. Zijn gitzwarte
hoofdhaar stond als een ragebol over
eind, het krulde aan de wortel als wol
en scheen te trillen van leven. Hoewel
zijn huid een lichtbruine kleur had, leek
hij donkerder vanwege de dichte baard
groei, die duidelijk zichtbaar door zijn
huid scheen, hoewel hij zich gladgescho
ren had. Hij had donkere, zachtmoedige,
lichtgevende ogen en zijn gezicht straal
de van een soort inwendige vreugde.
Met snelle sierlijke bewegingen liep hij
over het tapijt naar mij toe en toen hij
vriendelijk tegen mij glimlachte zag ik
zijn witte regelmatige tanden. Bent u de
Er zijn nog monniken en dus wordt er nog monnikenwerk verricht. Kan
men daarvan een sprekender voorbeeld hebben dan het boek „De abdij
van Egmond”, dat in april wordt uitgegeven door J. H. Gottmer in Haar
lem? De geschiedenis van de eerste Benediktijner abdij in Noord-Holland,
van enorme betekenis voor de ontwikkeling van het graafschap Holland,
werd vastgelegd in een historisch standaardwerk van 700 pagina’s. De
tekst werd met veel afbeeldingen en kaarten (evenals de gegevens na veel
speurwerk bij elkaar gebracht) tot een prachtig geheel gebundeld door
pater J. Hof, OSB, kloosterling van de regale St. Adelbertsabdij in Eg-
mond-Binnen. Hij heeft met hart en ziel researchwerk verricht, naar docu
menten gespeurd, gegevens geschift en op volgorde gelegd, zodat uiteinde
lijk een boeiende geschiedschrijving ontstond, niet alleen van het leven
op de abdij (in 1573 verwoest), maar ook van het uitgestrekte gebied daar
omheen. Geschiedschrijving, niet alleen van het officiële gebeuren, maar
ooken dat is des te interessanter van het leven van alle dag.
Deze bescheidenheid is tekenend voor
de schrijver, die de adviezen en wenken
van anderen het volle pond geeft,
maar die niettemin zelf het leeuwenaan
deel voor zijn rekening nam. Professor
Hugenholtz erkent dit volmondig. „Een
boek al» dit bewijst, dat de goede ama-
teur-historicu» in staat ia belangrijke
bijdragen tot onze kennis van het verle
den te leveren. Dat pater Hof een goed
historicus is, heeft hij door een respecta
bel aantal kleinere publicatie» al vol
doende duidelijk gemaakt. Het verheugt
mij, dat hij met dit boek de kroon op
rijn werk kon zetten".
aan te passen. Anderen, die gedeelten uit
het boek hebben doorgenomen, zeiden,
dat d>e Inhoud zich vlot laat lezen. Om
dat de te behandelen stof mijn volle
belangstelling had en het voor mij een
soort ontdekkingsreis in het verleden
werd, was het geen plichtmatig, weten
schappelijk karwei, maar voelde ik me
vergroeid met het wel en wee uit de
vervlogen eeuwen van het klooster. Die
innerlijke verbondenheid besefte ik
vooral toen ik bezig was met de levens
geschiedenis van de abten. Ik noem
bijvoorbeeld Jan de Weent, die de krom
staf voerde van 1391 tot 1404. Natuurlijk
waren er oook abten, die allerminst een
ingetogen en stichtelijk leven leidden.
Met name Jordaan van Driel, die in 1493
overleed en de kloosterschatten te eigen
bate te gelde maakte, deed de abdij
monniken het vuur zo na aan de sche
nen, dat dezen het klooster voorgoed
ontruimden. Op 7 juni van dat jaar
gingen de gebouwen in vlammen op. Het
zou tot 1935 duren voordat ongeveer op
dezelfde plaats een nieuwe abdij verrees.
Nu het aanstonds 400 jaar geleden is,
dat er aan een belangrijke periode in de
vaderlandse geschiedenis een einde
kwam, zal het omvangrijke werk van
pater Hof een waardevolle bijdrage zijn
om een onbevooroordeeld en gedegen
inzicht te krijgen in de historie van het
graafschap Holland en het klooster,
waar een belangrijk de>el van die ge
schiedenis werd bepaald.
G. GRANDIEK
De crisis in de Nederlandse chris
telijke kerken en organisaties gaat
natuurlijk ook niet ongemerkt aan
de vaderlandse buitenwacht voorbij
Verschijnselen als geloofsafval en
deconfessionalisering biedt deze
groep niet-gelovigen uitzicht op een
proces, dat in hun ogen zal moeten
uitdraaien op het einde van een
christelijke natie, die Nederland
heet te zijn. Voor twee leden van
deze groep staat deze afloop in
ieder geval al vast: dat zijn Vrij
Nederland-redacteuren Martin van
Amerongen en Igor Cornelissen,
„twee ongelovigen met een warme
belangstelling voor de godsvruch
tige medemens”.
De tijd, dat Thijs Booy een alom
erkende „rebel” in gereformeerde krin
gen was, ligt definitief achter ons. Wie
daarvan (nog) niet overtuigd is, leze
„Gereformeerd, hoe lang nog” (Ten Ha
ve), waarin Booy de balans opmaakt
van, beter: afrekent met een kwart
eeuw gereformeerd leven en de rol, die
hij daarin gespeeld heeft.
Het is, en dat was eigenlijk wel te
verwachten, een „lief” boekje geworden,
waarin vroegere voor- en tegenstanders
vriendelijk worden toegesproken, hun
standpunten gerelativeerd. Eens te meer
wordt duidelijk, dat de gereformeerde
emancipatiestrijd voorbij is. Het „navel
staren” kan beginnen en daarbinnen is
best plaats voor een brok soepel ge
schreven en vlot leesbaar jeugdsenti
ment.
Meer pretenties mag „Gereformeerd,
hoe lang nog” niet hebben. Dat Booy het
boek opdraagt „aan de gereformeerde
jeugd, in de hoop dat zij, niet meer
grootgekomen in een puriteins looprek,
niet zal vervallen tot libertinisme niet
meer grootgekomen in een wereld van
apologetisch gedruis, toch een gelid van
belijders maig zijn”, doet wat overmoedig
aan.
De 54-jarige in Alkmaar geboren
monnik beschouwt dit boek als zijn
levenswerk. Al op de lagere school was
geschiedenis zijn hobby en ook later
toen hij studeerde aan het klein semina
rie van de missionarissen van het H.
Hart in Driehuis, ging zijn belangstelling
uit naar historische zaken.
Aanvankelijk meende hij geroepen te
zijn om missionaris te worden. Na enke
le bezoeken aan de Benediktijner abdij
In Egmond veranderde zijn inzicht: de
levensstijl van deze orde, de sfeer van
gastvrijheid en blijmoedigheid, lieten
hem niet los. In 1937 trok hij naar de
abdij In Oosterhout, waarna hij in juni
1941 definitief zijn Intrek nam in Eg
mond, waar hij zijn theologische studie
voltooide. In juni 1946 werd hij tot
priester gewijd.
Zij geven daarvan blijk in hun bij
Paris-Manteau verschenen boek „Tegen
de revolutie, het Evangelie!" Met als
ondertitel „Het Kerkvolk in de Ne
derlandse Politiek of: Het einde van een
Christelijke Natie”.
Evenals in hun eerder in Vrij Neder
land verschenen serie artikelen onder de
titel „Gods rol in de Nederlandse poli
tiek”, waarvan een meer uitgebreide en
gewijzigde versie de basis voor dit boek
vormde, proberen beide schrijvers de
historische achtergronden te schetsen
van de huidige crisis van de confessione
le instituties. Martini van Amerongen
nam daarbij de protestantse zuil voor
rijn rekening, Igor Cornelissen de
roomskartholieke.
In hun boek gaan de beide schrijvers
niet in op binnenkerkelijke-theologische
kwesties, maar dat zo schrijven zij
eerlijk in hun voorwoord was ook
niet de bedoeling. Hun aandacht is ge
fixeerd op de christelijke organisaties als
„afweer en bestrijding van socialisme en
communisme", zoals ook de titel van het
boek aangeeft, en de vooroorlogse oppo
sitionele stromingen binnen de confessi
onele partijen.
De poging van beide schrijvers om de
crisis van de christelijke instituties in
historisch verband te plaatsen, wat hun
bedoeling was, moet wat Martin van
Amerongen betreft, inderdaad als niet
meer dan een poging worden beschouwd.
Met name op de gereformeerden blijkt
hij in veel gevallen geen vat te hebben,
vooral wanneer hij een met rijn visie
opgepoetste Abraham Kuyper ten tonele
voert. Van Amerongen blijkt niet te
begrijpen, dat de gepaste eerbied, waar
mee Kuyper in gereformeerde kringen
besproken wordt, meer is dan het gevolg
van een geslaagde poging tot legende
vorming.
Het verhaal over de rooms-katholieke
zuil van Igor Cornelissen komt beter uit
de verf.
voor de Stichting Contactcentrum voor
regionale en plaatselijke geschiedbeoefe
ning in Noord- en Zuld-Holland. Die
leringen hadden tot onderwerp de ge
schiedschrijving in het oude Egmond,
waaraan Willem Procurator, die in het
begin van de 14e eeuw zijn leven door
bracht in de Egmondse abdij, een belang
rijke bijdrage leverde.
Een oude afbeelding van de abdij van
Egmond in de vijftiende eeuw.
Dit is de St. Adelbertsput in Egmond-
Binnen. Adalbert die op 25 juni 740
overleed en een metgezel was van
Willibrordus, zou aanvankelijk hier zijn
begraven. In het begin van de tiende
eeuw werden zijn stoffelijke resten
overgebracht naar de abdij op last van
graaf Dirk I, daartoe aangespoord door
een vrome non, aan wie de heilige in
een droomgezicht die wens te kennen
zou hebben gegeven. Toen het gebeente
van Adalbert was opgegraven, ont
sprong er volgens de overlevering een
heldere bron, waarvan een genees
krachtige werking uitging. De put her
innert nog steeds aan de plek, waar vol
gens de legende dit mirakel geschiedde.
man uit Australië? vroeg hij. Ja, ant
woordde ik".
Zo beschrijft Howard Murphet zijn
ontmoeting met Satya Sai Baba. Satya
Sai Baba verricht wonderen in het Indi
ase dorpje Puttapart ten noorden van
Bangalore. Howard Murphet behoort tot
zijn volgelingen. Maar Murphet behoort
niet tot dat type volgelingen, waarmee
de ietwat dweperige beschrijving van de
ontmoeting logisch verklaarbaar wordt.
Je verwacht ook niet, dat iemand als
Murphet überhaupt schrijft over yogi’s
en ingewijden, occultisme en heiligen,
als je weet dat deze man na zijn studie
aan de Universiteit van Hobart deel
uitmaakte van het beruchte Achtste
Amerikaanse leger. En dat hij bij El
Alemein en in Tunis, op Sicilië en op
het Italiaanse continent gevochten heeft
en betrokken was bij de Invasie van
Normandie in 1944. Murphet eindigde
zijn militaire carrière als hoofd van de
Britse militaire voorlichtingsdienst ten
tijde van het proces van Neurenberg.
Nadat hij zich was gaan interesseren
voor yoga en oosterse filosofie, vertrok
hij in 1964 naar India. Daar kwam hij in
contact met Satya Sai Baba.
Sai Baba, zo vertelt Murphet, doet het
ene na het andere wonder. Hij plukt
bijvoorbeeld concrete, tastbare voorwer
pen uit de lucht. Merkwaardig is de
vibhuti (as), die Sai Baba tevoorschijn
„tovert”. Bij alle gelegenheden deelt hij
die uit, onder meer ter bescherming van
de gezondheid.
Uiterst conscentieus, soms bijna kin-
derlijk-naïef aandoend, vertelt Murphet
bij meerdere gelegenheden, dat hij be
slist niet het slachtoffer geworden is van
een goocheltruc. Hij lijkt daarbij meer
zichzelf, dan zijn lezers ervan te willen
overtuigen. Hij laat bijvoorbeeld zijn
vrouw de kleren van Sai Baba strijken,
om te kijken of er geen verborgen
zakken in zijn kleding ritten.
Ook als Murphet de genezingen van
Sai Baba ter sprake brengt, noemt hij
steeds met naam en toenaam artsen, die
de betrokken patiënten voor en na hun
genezing door Sai Baba onderzocht heb
ben. Zelfs kankergezwellen, gesignaleerd
door vakbekwame artsen met de mo
dernste apparatuur, bleken verdwenen
wanneer Sai Baba de patiënt „onderhan
den” had genomen.
Wie is Satya Sai Baba? Vermoedelijk
een reïncarnatie, zo wordt in zijn omge
ving gezegd van ’n andere vooraanstaande
yogi, die rond de eeuwwisseling in Shir-
di leefde. Al op 14-jarige leeftijd vertelt
de in 1926 geboren Sai Baba ook zelf
zijn (Hindoese) familie, dat hij een reïn
carnatie is van de overleden (Mohamme
daanse) yogi Sai Baba. Murphet voert
weer tal van bewijzen aan, waaruit
blijkt, dat de jonge Sai Baba inderdaad
op de hoogte is van de kleinste details
van het leven van de overleden yogi.
Een wonderbaarlijk boek over een al
even wonderbaarlijk persoon, uitgegeven
bij Gottmer in Haarlem. (Satya Sai Ba
ba, de wonderdoener).
„Professor Hugenholtz”, aldus pater
Hof, „heeft mij alle mogelijke steun
gegeven. Hij las alle hoofdstukken door
en gaf mij aanwijzingen. Uiteindelijk
ontstond een boek, waarvan ik mag
zeggen, dat het op een redelijk, weten
schappelijk niveau staat”.
Lis*.
i
T X ijl