Oorlog vormde aanzet om te gaan schrijven w Simon Vestdijki geremde romanticus-I 19 ZATERDAG 24 FEBRUARI 1973 Erbij O 1 st I- :n le -I Tragiek f s v'' t JF- i j o n niet g JACK BROKAAR :n SIMON KOSTER un HUBERT LAM PO „Theoretiseren gaat voor e e e e EEN URENLANG GESPREK met Hubert Lampo lijkt slechts een enkel kwartier te hebben geduurd. Lampo is een ongemeen boeiend verteller die nauwelijks gestuit kan worden, begeesterd als hij is door de aard van zijn onderwerpen. We zitten op een rustige, kletsnatte ochtend in het voluit Antwerpse café Noord te praten over wat de man uit Grobbendonk bezighoudt. Over het wezen van de magisch-realis tische literatuur, over zijn grote succes „De komst van Joachim Stiller”, over Ant werpen als magisch centrum. De kracht van Lampo om zijn toehoorder te betrekken bij de zaken die hem interesseren is vaak zo groot dat de interviewer vergeet de uitspraken van de auteur te noteren. Witte plekken op zijn aantekenblok zullen die momenten later markeren r 1 n e 'I >t le De drie delen verzameld werk is een waardig monument voor Vestdijks dich terschap. Het voorbereiden ervan vergde J5 T a c 4- <4 i -5 Ir voor toneelspelers blijkbaar moeilijk, hun eigen werk analystisch onder de loupe te nemen, ook al kunnen ze prestaties van anderen dikwijls knap analyseren. Zoals Fie Carlesen dat heeft gedaan in haar boek „Ik heb ze gekend”, zo tekent Caro van Eyck heel raak gelukkig niet onnodig kritiekloos de collega’s met wie zij heeft samengewerkt en van sommige van haar regisseurs ook de werkme thodes. Die karakteristieken vormen het kader waarbinnen haar eigen le vensgeschiedenis zich voltrekt. e >1 n •t e n it n !S n 11 ie st is s, al t- st It ft e is n le n n ie ;e »r ir ie ce mij pas achteraf op” Toch moeten er enkele vraagtekens bij de populariteit van de schrijver gezet worden. Lampo beantwoordt in zijn werk aan bepaalde mythische elementen, syymbolen of „kentekens” die een zekere (psychologische) ken nis vereisen. Het is de vraag of een deel van zijn publiek aan die weten schap kan voldoen. Blijft over de vraag om welke reden Lampo schrijft, wat hij zelf ziet in het magisch-realisme. Op deze pagina geeft hij antwoord op die vragen. ruim drie jaar en begon toen Vestdijk nog leefde. Martin Hartkamp, die deze delen sa menstelde, annoteerde, moet worden ge complimenteerd voor de uiterst verant woorde wijze waarop hij dit gigantische werk heeft volbracht. MEVROUW A. C. M. Vestdijk, drs. B. Luger van de universiteit van Amster dam, dr. G. Borgers van het Letterkundig museum, drs. J. B. W. Polak en Nol De jaren van het speelverbod nemen in het boek een grotere plaats in dan men zou verwachten. De actrice Caro van Eyck verdwijnt dan achter de vrouw Caro van Eyck, die een taaie strijd moet voeren om haar drie kwart joodse vader uit de klauwen van de bezetters te redden. Het zijn pakkende, hier t daar zelfs aangrij pende hoofdstukken, die zij aan de bezettingstijd heeft gewijd. Na 1950, toen zij uit Den Haag was vertrokken omdat er tussen haar en Cees Laseur spanningen waren ont staan, is Caro enigszins aan het zwer ven geraakt. Eén rol bij Cor Ruys, twee seizoenen bij Van Dalsum (met de titelrol in „Antigone” van Sofokles en Goneril in „Koning Lear”), een jaar bij Theater in Arnhem, enkele jaren bij het Rotterdams Toneel (met als hoogtepunt „Medea” van Eu ripides), dan weer terug naar Theater „Orpheus daalt af” van Tennessee Williams en Klytamnestra in „Iphige- Er volgde een lange periode van ziekte, met er tussendoor af en toe weer een rol bij Theater, dan bij Ensemble van Karl Guttmann. Het einde van dat gezelschap ontaardde in een ridicule comedie, een „comme dia dell’ arte” volgens Caro, al was er niet veel „arte” bij. Sindsdien speelt zij hier en daar gastrollen, in het huidige seizoen bij het Amsterdams Toneel. Daar tussendoor had zij tijd om haar levensverhaal neer te schrij ven; een ongezonde toestand, als een actrice tijd heeft voor het schrijven van een boek.Maar Caro van Eyck heeft er nuttig werk mee gedaan, want ,,’t Is maar geleend” (een uitga ve van Teleboek n.v., Bussum) is een goed-geschreven boekje, dat ieder die van toneel houdt met belangstelling zal lezen. neia in Aulis” van Euripides). In november 1959 komt de grote verras sing: de voorzitter van de Else Mauhs-Stichting, prof. Pitlo, bericht Caro van Eyck dat zij is aangewezen tot draagster van de Theo Mann Bouwmeester-ring, „de hoogste on derscheiding die aan een actrice van het Nederlandse toneel te beurt kan vallen”. Haar moeder had gehoopt dat Caro er nooit voor zou warden uitgekozen, „om de ellende die er aan vast zit”. Die moeder was een ver standige vrouw; de ring is in sommi ge opzichten meer een handicap dan een steun voor Caro’s verdere toneel loopbaan geweest. NA JARENLANGE MISKENNING begint de belangstelling voor de ma- gisch-realistische en fantastische lite ratuur stilaan grote afmetingen aan te nemen. Misschien als tegenwicht tegen de nouveau roman, de existenti alistische, zo men wil nihilistische roman, groeit een vaak terechte be wondering voor schrijvers als Lampo en Daisne om binnen ons taalge bied te blijven en daarbuiten Kaf ka (voor wie die miskenning minder geldt), Tolkien en Hesse om maar enkelen te noemen. Net zo goed als er sprake is van een Kafka-cultus, is er ook een Tolkien-ritueel. Hubert Lampo en Johan Daisne hebben het zo ver nog niet gebracht; met welke opmerking ik geen afbreuk aan de integriteit van de twee eerder ge noemden wil doen. Ik vermoed ook dat de twee Vlamingen zich er afzij dig van zouden houden. Daisne als een figuur die zich toch al geïsoleerd opstelt en Lampo, die zijn tijd naar het lijkt uitputtend besteedt aan een oriëntatie in de wereld van de mys tiek, of dat nu geschiedt in de vorm van een bezoek aan Stonehenge of het lezen van een boek van Rider Haggard. te 4 SM Het is een boeiend boekje gewor- den, waarin zoals in veel autobio- grafieën van acteurs en actrices 2 meer wordt geopenbaard over het 2 privé-leven en het karakter van de 2 auteur dan over zijn of haar benade- 2 ring van de toneelspeelkunst, over zijn 5 of haar opvatting van bepaalde rollen s en dergelijke dingen. Die zijn waar- schijnlijk voor insiders interessanter 5 dan voor het grote publiek, waarvan 5 een uitgever het in hoofdzaak moet 2 hebben, maar wel van waarde bij de 2 beoordeling van de artistieke per- 2 sóonlijkheid van de auteur. Het is rvVVWvWVWtnnAXWtnnNWVMWWVVVMWIAIVWMVVVWVUVVVWVVVVVVVVVVVVVVtMMAAMAtWWWUVVMVVWWVVV^ vind je in De kellner en de levenden zo’n Christusfiguur terug. Kennelijk is er een verlangen naar een dergelijk figuur. Ik wil vooropstellen dat ik geen gelovige ben. Ik ben niet in een gelovig milieu opgegroeid, mijn moeder was niet gedoopt, ik ben het niet en ook mijn kinderen zijn niet gedoopt. Het optreden van een Messiasfiguur is voor mij dus enigszins vreemd. Ik heb de oplossing daarvan gevonden in het werk van Carl-Gustav Jung, die wijst op een soort verzoenende figuur die tussen de mensen en de schepper staat. De die-hards zeggen „waarom bekeer je je niet.” Voor mij is het het aanvaar den van beelden die een zeker dynamis me krijgen. De idee van een Messias die deel uitmaakt van ons. Voor mij is het magisch-realisme naast weergave van de uiterlijke reali teit ook de weergave van de innerlijke realiteit. Maar u moet dat niet als een onaantastbare geloofsbelijdenis opvatten. Bij Jung spelen zoals bekend de my thische fenomenen een rol. Nu kan je je afvragen of in de roman De góden moeten hun getal hebben (Boekenweek geschenk 1969) de hoofdpersoon hele maal spontaan is opgekomen of dat hij deel uitmaakt van je culturele bagage. Ik werk niet volgens plan, dacht dus in het begin niet aan een Orfeus-figuur, maar gewoon aan een verpleegde die wegloopt uit een inrichting. In Kaspar Bentheim heb ik pas als hij op zoek gaat naar de vrouw in Antwer pen een Orfeusfiguur gevonden. In zo’n boek komt ook een sociale functie aan de orde, er bestaat soms behoefte aan een groter spectrum van mogelijkheden. Op het einde van „De góden” wordt de hoofdpersoon door de marechaussee neergestoken. Dat was de echo van een dergelijk incident dat zich kort tevoren tijdens een staking in de Kempense mijnen had voorgedaan. Dat heeft dus wel meegespeeld. Maar het gebeurt instinctief, niet beredeneerd. Ik maak geen notities vooraf, dat is geen verdienste, meer luiheid. Een dergelijke werkwijze gaat het boek van het begin af aan wel conditioneren. De havensta king in het begin was nodig om 200 bladzijden verder tot het einde te kun nen komen. Maar ik wist dat van tevo ren niet.” Maar waarom dan die staking? Lampo: „Het havenbedrijf moest stillig gen om een sfeer van vervreemding op te roepen. Gewoonlijk heerst er een nijvere, drukke sfeer in de haven. De sfeer van werken is niet mysterieus.” In uw nieuwste verhalenbundel, De vingerafdrukken van Brahma, ontbreken soms de magisch-realistische elementen. Lampo: „Ja. Neem het verhaal Marie- Rose-Marie. Buiten het mysterieuze ac cent is het een gewoon verhaal van een gewoon mens wiens huwelijk niet zo Onder zowel realistische als magisch- realistische auteurs neemt de in 1920 geboren Hubert Lampo met zijn boekenverkoop een zeer hooggeno- teerde plaats in de Noordelijke Ne derlanden in. Dat mag met enige redenen uniek genoemd worden, want Lampo is geen modieuze schrijf-aard aan te wrijven, noch verliest hij zich in seksuele grillen die menig auteur verkoopbaar kunnen maken. Al wil dat niet zeggen dat' Lampo de erotiek schuwt, maar door magisch-realisti sche elementen te introduceren, ver heft hij haar op een ander plan. Door al zijn boeken loopt de draad van de typische Lampo-vrouw, een ver ver wijderd ideaal zoals dat Lampo voor ogen staat. Het willen opzoeken van die kenmerken die in ieder boek, op verkapte of minder bedekte manier terugkomen, is alleen al de moeite van het leesavontuur waard. mag worden aangenomen bij deze be schouwing, dan zien we verschil tussen de Vlaming en de Brabander (hetgeen de Antwerpenaar immers is). Bij de Bra bander vindt men duidelijk de trek van de fantastiek. het fantastische element, terug. Ik noem Bosch, Bruegel en vooral een Teniers. Wat mij betreft is het een kwestie van psychische structuur (Ik moet erop at tenderen dat het magisch-realisme al tijd uitgaat van het realisme) .Laat ik het zo stellen dat het voor mij de realiteit is die plots wordt blootgesteld aan het fenomeen dat de werkelijkheid, de ruimte en tijd anders verordonneerd zou kunnen zijn geworden. Ik ben niet op een dag in navolging van Johan Daisne gaan schrijven. Het magisch-rea lisme brak bij mij door met de roman De komst van Joachim Stiller. Ik wilde eerst een gewoon verhaal gaan schrij ven, over een man die angst heeft, die bang is. Een gegeven dat voortkwam uit een licht trauma dat ik uit de oorlog had overgehouden. Vrienden van mij in het verzet waren door de Duitsers opge pakt. Dat heeft me gefixeerd. Tussen de oorlogsjaren en het jaar ’60 als Stiller afkwam, had ik voortdurend (niet op pathologische gronden) last van angstge voelens. Waar anderen zouden overgaan tot woede, droefheid of actieve contesta tie, werd dat bij mij automatisch ver taald in een vaag of vrij scherp angstge voel. De aanleiding tot het bovenkomen van de angst is terug te vinden in De heks en de archeoloog (1967). Ik ben welis waar geen archeoloog maar net als de hoofdfiguur Kris Waterschout sta ik wel onderhevig aan het zelfde vreemde feno meen als de vrouw die hij liefheeft. Dit boek is in niet geringe mate een auto- giografiee roman. De situaties die erin voorkomen, kwamen los uit angst. Ik ben ook de Freek Groenevelt uit Joachim Stiller. In oorsprong had Ik de bedoeling kunstmatig angst te veroorza ken, maar de oorzaken van die angst werden in de loop van het verhaal overschreden. Stiller werd de manifesta tie van de angst. Op de helft van het boek begon ik op de achtergrond een transcendente figuur te zien uitgroeien, die langzaam een Messiasfiguur werd. Ook bij Vestdijk met wie ik mij niet op gelijke hoogte zou willen stellen Hoe wij ook schrijven, van Geer- aerts tot Daisne, van Wolkers tot Ha- melinck, gedeeltelijk schrijf je uit een tekort. Ik ben dezer dagen met die beweegreden beziggeweest. Bij Sartre vind je voor het schrijven één oplos sing: schrijven voor vrijheid. Sartre zegt: „Je schrijft en je bent volkomen vrij wat te schrijven. Uw leven is net zo vrij te nemen of te laten. Het ontmoeten van die twee vrijheden is de zin van het schrijven.” Dat geldt speciaal voor proza, poëzie is voor hem heel wat anders. Het gekke is. ik vraag me altijd af of ik zonder de oorlog begonnen zou zijn met te schrijven. De oorlog is de beslis sende duw geweest om te gaan schrij ven, had een sterke invloed op mij in de zin van het op jezelf terugvallen. De vrijheid was in het geding.” V zegt agnosticus te zijn. Is dat niet- in tegenspraak met de belangrijkste ele menten van het magisch-realisme? Lampo: „Op het eerste gezicht is dat in tegenspraak. Een argument ligt echter in de huidige evolutie van wetenschap. Tot in de 19de eeuw, als er fantastische verhalen geschreven worden, kent niemand er realiteits waarde aan toe, omdat men uitgaat van het contrast tussen fantasie en de materialistisch ingestelde wetenschap. Nu, na Marx, bij wie je toch een sterk stuk mythe vindt, na Einstein, De Vlaamse literatuur wordt in grote trekken gekenmerkt door de stroming van het naturalisme, c.q. realisme, die loopt van Buysse en Streuvels naar Geeraerts en Claus. Samen met Daisne bent u in feite een buitenbeentje. Met andere woorden, is het magisch-realisme wezensvreemd aan de Vlaamse litera tuur? Hubert Lampo: „Laat ik vooropstellen dat ik destijds begonnen ben met het schrijven van een gewone realistische roman. Zo er een ethnische instelling Gregoor hebben door hun adviezen en medewerking bijgedragen tot de monu mentaliteit van deze uitgave. Twee delen bevatten achtereenvolgens werk uit de eerste periode 1930-1932, de Gestelse lie deren 1942-1943, Thanatos aan banden 1945, Rembrandt en de engelen en deels late gedichten 1955-1956. Deel drie bevat voor zover opspoorbaar gedichten die na publikatie nooit zijn opgenomen in af zonderlijke bundels o.a. het dubbelvers Torens rondom Beekvliet. Erg informa tief en mijns inziens een vondst is dat door Hartkamp het essay Het schrijven van verzen, uit de Glanzende kiemcel, dat aan Torens rondom Beekvliet werd ge wijd en dat veel informatie bevat over de manier en de doelstellingen van Vestdijks dichterschap, als bijlage werd opgenomen in deel drie. Dat vier uitgeverijen gezamenlijk deze Verzamelde gedichten uitbrengen be stempelt deze uitgave tot een nationaal huldeblijk. (Het Verzameld werk is verschenen bij Atheneum-Polak en Van Gennep, Bert Bakker, De Bezigé Bij en Nijgh en Van Ditmar.) De schrijver wiist tussendoor op de tragiek van deze figuren. De landvoog des Margaretha van Oostenrijk komt onder druk te staan om op te treden tegen de libertijnen. Dat gebeurt ook met Maria van Hongarije. Na aandrin gen van keizer Karei gaan zij (en niet de protestanten) als eersten op de brandstapel. Later, als het niet anders kan, komen ook de protestanten daar terecht. „Antwerpen”, stelt Lampo, „is voor mij het besef van iets achter de dingen. Wat is de zin van ons leven, als alleen het concrete tastbaar is?” Een uitspraak die wel bijzonder in tegen spraak is met zijn houding als agnosti cus. Hoewel u geen compleet overzicht van de magisch-realistische litteratuur nastreeft in de v«Wx. Het gesprek met Nol Gregoor ter gele genheid van Vestdijks 70e verjaardag op 17 oktober 1968 eindigt met de regel: „Een typisch romantische schrijversfi guur” waarin Vestdijk zijn schrijver schap karakteriseert. Als men de poëzie van Vestdijk beziet zullen er toch maar weinig mensen op de gedachte komen dat er een romanticus aan het woord is. Veel eerder geldt Achterbergs karakte ristiek van Vestdijk als „de ijzeren sys tematicus". Bladerend in het verzameld werk, zeer zorgvuldig en met een uiterste aan disci pline, Vestdijk waardig, uitgegeven, er vaart men steeds weer een dichterschap, niet los aan de teugel maar zeer streng en gedresseerd slechts die passen ma kend die de dichter veroorlooft. Welis waar is de uitvoering onberispelijk. Na 1956 heeft Vestdijk op enkele gedichten na, geen poëzie meer geschreven (Rem brandt en de engelen was het laatste). Waarom niet? Het is interessant om hier Vestdijks antwoord op te horen. In het genoemde interview staat: „Mijn geringe lust in poëzie schrijven hangt samen met mijn gevoel van nou ja, tegenwoordig doen ze het zo totaal anders, dat het voor mij geen zin meer heeft iets in die richting te proberen.” Het dichterschap van Vest dijk had er dus behoefte aan zich opge nomen te weten in een groep in een stroming, waarin het zich veilig kon voelen, gebonden dus aan de technische en ideële uitgangspunten van een zeer bepaalde generatie. Niet het dichterschap op zich, tegen alles in desnoods, maar dichterschap te midden van. Is dit typisch romantisch? Ik meen van wel. Romantisch en onge looflijk kwetsbaar. Zo kwetsbaar dat het zich verbergen moet achter een pantser. Een glinsterend pantser. Weliswaar van de systematiek. Het taalvermogen van Vestdijk is indrukwekkend. Zijn vers- techniek is zeer veelzijdig en erudiet. Er zijn in het werk van Vestdijk nau- welijks slechte of mislukte gedichten aan te wijzen. Wel meer en minder toegankelijke. Wel open en gesloten ver- 1 zen. Een romanticus heeft de behoefte i om zch totaal te geven, uit te leveren, I zich bloot te geven. Vestdijk is de ro- manticus die zich verschanst achter zijn fenomenaal taalvermogen. Zo kwetsbaar dat hij zich isoleert. Hij is een geremde romanticus. Sprekend tot Gregoor: „Ja I ik ben inderdaad geremd, dat kun je i gerust zeggen. Ja dat vind ik niet on- I juist.” neelpartner in tal van stukken. De Haagse jaren, van 1936 tot 1950 onderbroken door het nazi-speelver- bod van 1942 tot 1945 worden voor Caro een tijd van groei en bloei. Zij speelt dan, eerst onder regie van Johan de Meester, later van Cees Laseur, belangrijke rollen in Anouihls „Orpheus en Eurydice” en „Antigo ne”, Shakespeare’s „Romeo en Julia”, „Winteravondsprookje” en „De Storm”, Tsjechovs „De meeuw”, O’Niells „Rouw past Electra” en nog veel andere. LEVEN EN WERK VAN CARO VAN EIJCK I Caro van Eyck, zesenvijftig jaar oud, heeft haar memoires geschreven. „In mijn ogen is zij er nog iets te jong voor. Er kan immers nog zoveel voor haar komen”, zegt Fie Carelsen in een „Woord vooraf”. Maar het boekje heeft dan ook niet de preten tie van een afgeronde en afgesloten levensgeschiedenis. Caro van Eyck begon het te schrijven toen zij niets anders niets beters te doen had en er behoefte asjn voelde, haar hart uit te storten. Een vriendelijk voor zichtige uitgevér, die het las, zei: „U kunt echt wel een beetje schrijven”. De man had beslist geen ongelijk, maar hij heeft het haar wel enige keren laten overdoen. En nu is het verhaal dan verschenen onder de ti tel: ,,’t Is maar geleend: je mag het even vasthouden”, een wijsgerige uit spraak van Caro’s man, Hans Boek man, over de manier waarop een mens zijn leven moet bekijken. goed geslaagd is. Is dit realistische ver haal het begin van een overgang? Ik weet het niet. Karei Appel zei eens in een interview: „Ik rotzooi maar wat aan.” Eigenlijk geldt dat voor mij ook. Theoretiseren gaat voor mij pas achteraf op.” U noemt in De Zwanen van Stonehen ge schrijven voor Johan Daisne een therapeutisch proces. Dat geldt voor u waarschijnlijk ook? Lampo: „Stiller was voor mij een antidotum voor een kunstmatig verwor ven angstgevoel. Het is nooit een meta fysische angst geworden, altijd een eigen werkelijkheid, gepaard gaand met een soort scrupuleusheid. Ook scrupules in mijn privéleven die moesten worden op gelost. Achteraf zijn die angstgevoelens potsierlijk. Ik ben nu genezen van die angst, ook van de twijfels aan jezelf. krijg je een weergeboren onzekerheid. Die is van invloed op wat ik schrijf.” Hubert Lampo vertelt vervolgens over een voorval dat hij meemaakte vooraf gaande aan een lezing die hij houdt in het plaatsje Izegem, vlak bij de Franse grens en bij de stad Roubaix. De organi sator van de avond toont hem een plaatselijke krant met een bericht dat de kop draagt „De dood van Denise Masurel”. Lampo: „In mijn roman „Hermione betrapt” komt een verhaal voor over een vrouw <)ie ook de naam Denise Masurel draagt. Ze wordt eveneens in de doods aankondiging een actrice genoemd en is ook afkomstig van Roubaix. Dat is gek hè, de zelfde stad, dezelfde naam, dezelf de belangstellingssfeer.” Lampo wijst vervolgens op de magi sche achtergronden van Antwerpen, of Antorf. zoals Wolfram von Eschenbach in de middeleeuwen de stad in het hoogmiddelduits noemt. Tanchelijn, lei der van een ketterse sekte en met veel mysterie omgeven, wordt er in 1115 vermoord. Vier eeuwen later, in 1550, kent Antwerpen een andere ketterse be weging, de sekte der Libertijnen. Leider is Elooi Pruystinck, een schaliedekker uit de armenbuurt die een soort gnosti cisme predikt. Pruystinck verkondigt het uitbreken naar de vrijheid, het verleg gen van de zedelijke normen en staat een communistische leefgemeenschap voor. „Figuren als Pruystinck, Tanche lijn, maar ook een Jan van Leiden met zijn commune in Munster, daar kan je op fantaseren, er magische elementen bij betrekken.” compleet overzicht Zwanen van Stone- henae, miste ik toch node André Pieyre de Mandiargues (De dood in Barcelona, De liefdesnachten van Vanina, De vrouw tussen de doodskisten). Lampo: „Helaas ken ik zijn werk nog niet. Kijk, de uitgevers zitten achter je aan, dan moet je je haasten. Zo ben ik ook Belcampo vergeten, bij wie ook magisch-realistische aspecten komen kij ken. Als ik hen niet noem, houdt dat bij mij geen eliminatie in. Ik schrijf gewoon over de dingen die ik gelezen heb.” Wat ziet u als verschillen tussen de magisch-realisten en de surrealisten? Lampo: „Als je van een magisch- realist zijn werk overschouwt, kun je er een eigen systeem in vinden. De surrea listische kunstenaars werken met losse associaties. Althans, zo wil Breton, de vader van het surrealisme het hebben, maar als je ziet hoe minitieus er ge schilderd wordt, kun je wel twijfelen aan die losse associaties.” „Bij mij is er een wereldbeeld. Bij de surrealist, die vriier schept, is dat beeld er niet. De re-’iteit in het ma gisch-realisme is ’t vertrekpunt vanuit de realiteit. In het surrealisme vind je gewone onderdelen van een groter geheel. Er zijn realistische elementen tegen elkaar geplaatst, dat geeft een surrealistisch beeld. Breton eist spontaniteit die door het verstand wordt geleid. Dus vanuit het onbewuste. Dat heeft een Freudiaanse inslag. Het ideaal van een surrealist is werken in een trance achtige sfeer, ten tweede het schokef fect (het druipende horloge bij Dali) en tenslotte die Freudiaanse insiag. De symbolen zijn niinder gecamoufleerd aanwezig. Bij de magisch realist zie je een gesystematiseerd wereldbeeld met een Jungiaanse inslag (de archetypen on der meer). Als een magisch-realist een horloge schildert, dan krijg je of een motivering in de functie met een we tenschappelijke kijk op de structuur van de stof of een mythisch element (de ijdelheid van de stof).” CEES STRAUS Het is een geschiedenis die begint in het voormalige Nederlands-lndië, waar Caro’s vader rechter was en opklom tot vice-president van het Hooggerechtshof. Als twaalfjarige komt Caro met de andere gezinsleden in Den Haag wonen en een jaar of drie later wordt zij door een mede leerling van het gymnasium Alexander Pola overgehaald, een rolletje te spelen in een gymnasiasten voorstelling. Na nog enkele school voorstellingen is haar liefde voor het toneel ontwaakt, maar voordat de droom van een toneelloopbaan in vervulling gaat komt er eerst een studietijd in Leiden en een vergeefse sollicitatie bij Van Dalsum. Als twin tigjarige debuteert Caro van Eyck in de Koninklijke Schduwburg bij Cor van der Lugt Melsert in „Onschuldige meisjes” van Lilian Hellman. Bij het Hofstad-Toneel maakt zij ook kennis met Paul Steenbergen, die haar eerste echtgenoot wordt en tevens haar to-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1973 | | pagina 19