Oorlog vormde
aanzet om te
gaan schrijven
w
Simon Vestdijki
geremde romanticus-I
19
ZATERDAG 24 FEBRUARI
1973
Erbij
O
1
st
I-
:n
le
-I
Tragiek
f
s v''
t JF-
i
j
o
n
niet
g
JACK BROKAAR
:n
SIMON KOSTER
un
HUBERT LAM PO
„Theoretiseren gaat voor
e
e
e
e
EEN URENLANG GESPREK met Hubert Lampo lijkt slechts een enkel kwartier
te hebben geduurd. Lampo is een ongemeen boeiend verteller die nauwelijks gestuit
kan worden, begeesterd als hij is door de aard van zijn onderwerpen. We zitten op
een rustige, kletsnatte ochtend in het voluit Antwerpse café Noord te praten over
wat de man uit Grobbendonk bezighoudt. Over het wezen van de magisch-realis
tische literatuur, over zijn grote succes „De komst van Joachim Stiller”, over Ant
werpen als magisch centrum. De kracht van Lampo om zijn toehoorder te betrekken
bij de zaken die hem interesseren is vaak zo groot dat de interviewer vergeet de
uitspraken van de auteur te noteren. Witte plekken op zijn aantekenblok zullen die
momenten later markeren
r
1
n
e
'I
>t
le
De drie delen verzameld werk is een
waardig monument voor Vestdijks dich
terschap. Het voorbereiden ervan vergde
J5 T a c 4- <4 i -5 Ir
voor toneelspelers blijkbaar moeilijk,
hun eigen werk analystisch onder de
loupe te nemen, ook al kunnen ze
prestaties van anderen dikwijls knap
analyseren. Zoals Fie Carlesen dat
heeft gedaan in haar boek „Ik heb ze
gekend”, zo tekent Caro van Eyck
heel raak gelukkig niet onnodig
kritiekloos de collega’s met wie zij
heeft samengewerkt en van sommige
van haar regisseurs ook de werkme
thodes. Die karakteristieken vormen
het kader waarbinnen haar eigen le
vensgeschiedenis zich voltrekt.
e
>1
n
•t
e
n
it
n
!S
n
11
ie
st
is
s,
al
t-
st
It
ft
e
is
n
le
n
n
ie
;e
»r
ir
ie
ce
mij pas achteraf op”
Toch moeten er enkele vraagtekens
bij de populariteit van de schrijver
gezet worden. Lampo beantwoordt in
zijn werk aan bepaalde mythische
elementen, syymbolen of „kentekens”
die een zekere (psychologische) ken
nis vereisen. Het is de vraag of een
deel van zijn publiek aan die weten
schap kan voldoen. Blijft over de
vraag om welke reden Lampo
schrijft, wat hij zelf ziet in het
magisch-realisme. Op deze pagina
geeft hij antwoord op die vragen.
ruim drie jaar en begon toen Vestdijk
nog leefde.
Martin Hartkamp, die deze delen sa
menstelde, annoteerde, moet worden ge
complimenteerd voor de uiterst verant
woorde wijze waarop hij dit gigantische
werk heeft volbracht.
MEVROUW A. C. M. Vestdijk, drs. B.
Luger van de universiteit van Amster
dam, dr. G. Borgers van het Letterkundig
museum, drs. J. B. W. Polak en Nol
De jaren van het speelverbod nemen
in het boek een grotere plaats in dan
men zou verwachten. De actrice Caro
van Eyck verdwijnt dan achter de
vrouw Caro van Eyck, die een taaie
strijd moet voeren om haar drie
kwart joodse vader uit de klauwen
van de bezetters te redden. Het zijn
pakkende, hier t daar zelfs aangrij
pende hoofdstukken, die zij aan de
bezettingstijd heeft gewijd.
Na 1950, toen zij uit Den Haag was
vertrokken omdat er tussen haar en
Cees Laseur spanningen waren ont
staan, is Caro enigszins aan het zwer
ven geraakt. Eén rol bij Cor Ruys,
twee seizoenen bij Van Dalsum (met
de titelrol in „Antigone” van Sofokles
en Goneril in „Koning Lear”), een
jaar bij Theater in Arnhem, enkele
jaren bij het Rotterdams Toneel
(met als hoogtepunt „Medea” van Eu
ripides), dan weer terug naar Theater
„Orpheus daalt af” van Tennessee
Williams en Klytamnestra in „Iphige-
Er volgde een lange periode van
ziekte, met er tussendoor af en toe
weer een rol bij Theater, dan bij
Ensemble van Karl Guttmann. Het
einde van dat gezelschap ontaardde
in een ridicule comedie, een „comme
dia dell’ arte” volgens Caro, al was er
niet veel „arte” bij. Sindsdien speelt
zij hier en daar gastrollen, in het
huidige seizoen bij het Amsterdams
Toneel. Daar tussendoor had zij tijd
om haar levensverhaal neer te schrij
ven; een ongezonde toestand, als een
actrice tijd heeft voor het schrijven
van een boek.Maar Caro van Eyck
heeft er nuttig werk mee gedaan,
want ,,’t Is maar geleend” (een uitga
ve van Teleboek n.v., Bussum) is een
goed-geschreven boekje, dat ieder die
van toneel houdt met belangstelling
zal lezen.
neia in Aulis” van Euripides). In
november 1959 komt de grote verras
sing: de voorzitter van de Else
Mauhs-Stichting, prof. Pitlo, bericht
Caro van Eyck dat zij is aangewezen
tot draagster van de Theo Mann
Bouwmeester-ring, „de hoogste on
derscheiding die aan een actrice van
het Nederlandse toneel te beurt kan
vallen”. Haar moeder had gehoopt
dat Caro er nooit voor zou warden
uitgekozen, „om de ellende die er aan
vast zit”. Die moeder was een ver
standige vrouw; de ring is in sommi
ge opzichten meer een handicap dan
een steun voor Caro’s verdere toneel
loopbaan geweest.
NA JARENLANGE MISKENNING
begint de belangstelling voor de ma-
gisch-realistische en fantastische lite
ratuur stilaan grote afmetingen aan
te nemen. Misschien als tegenwicht
tegen de nouveau roman, de existenti
alistische, zo men wil nihilistische
roman, groeit een vaak terechte be
wondering voor schrijvers als Lampo
en Daisne om binnen ons taalge
bied te blijven en daarbuiten Kaf
ka (voor wie die miskenning minder
geldt), Tolkien en Hesse om maar
enkelen te noemen. Net zo goed als
er sprake is van een Kafka-cultus, is
er ook een Tolkien-ritueel. Hubert
Lampo en Johan Daisne hebben het
zo ver nog niet gebracht; met welke
opmerking ik geen afbreuk aan de
integriteit van de twee eerder ge
noemden wil doen. Ik vermoed ook
dat de twee Vlamingen zich er afzij
dig van zouden houden. Daisne als
een figuur die zich toch al geïsoleerd
opstelt en Lampo, die zijn tijd naar
het lijkt uitputtend besteedt aan een
oriëntatie in de wereld van de mys
tiek, of dat nu geschiedt in de vorm
van een bezoek aan Stonehenge of
het lezen van een boek van Rider
Haggard.
te
4
SM
Het is een boeiend boekje gewor-
den, waarin zoals in veel autobio-
grafieën van acteurs en actrices
2 meer wordt geopenbaard over het
2 privé-leven en het karakter van de
2 auteur dan over zijn of haar benade-
2 ring van de toneelspeelkunst, over zijn
5 of haar opvatting van bepaalde rollen
s en dergelijke dingen. Die zijn waar-
schijnlijk voor insiders interessanter
5 dan voor het grote publiek, waarvan
5 een uitgever het in hoofdzaak moet
2 hebben, maar wel van waarde bij de
2 beoordeling van de artistieke per-
2 sóonlijkheid van de auteur. Het is
rvVVWvWVWtnnAXWtnnNWVMWWVVVMWIAIVWMVVVWVUVVVWVVVVVVVVVVVVVVtMMAAMAtWWWUVVMVVWWVVV^
vind je in De kellner en de levenden
zo’n Christusfiguur terug. Kennelijk is
er een verlangen naar een dergelijk
figuur. Ik wil vooropstellen dat ik geen
gelovige ben. Ik ben niet in een gelovig
milieu opgegroeid, mijn moeder was niet
gedoopt, ik ben het niet en ook mijn
kinderen zijn niet gedoopt. Het optreden
van een Messiasfiguur is voor mij dus
enigszins vreemd. Ik heb de oplossing
daarvan gevonden in het werk van
Carl-Gustav Jung, die wijst op een soort
verzoenende figuur die tussen de mensen
en de schepper staat.
De die-hards zeggen „waarom bekeer
je je niet.” Voor mij is het het aanvaar
den van beelden die een zeker dynamis
me krijgen. De idee van een Messias die
deel uitmaakt van ons.
Voor mij is het magisch-realisme
naast weergave van de uiterlijke reali
teit ook de weergave van de innerlijke
realiteit. Maar u moet dat niet als een
onaantastbare geloofsbelijdenis opvatten.
Bij Jung spelen zoals bekend de my
thische fenomenen een rol. Nu kan je je
afvragen of in de roman De góden
moeten hun getal hebben (Boekenweek
geschenk 1969) de hoofdpersoon hele
maal spontaan is opgekomen of dat hij
deel uitmaakt van je culturele bagage.
Ik werk niet volgens plan, dacht dus in
het begin niet aan een Orfeus-figuur,
maar gewoon aan een verpleegde die
wegloopt uit een inrichting.
In Kaspar Bentheim heb ik pas als hij
op zoek gaat naar de vrouw in Antwer
pen een Orfeusfiguur gevonden.
In zo’n boek komt ook een sociale
functie aan de orde, er bestaat soms
behoefte aan een groter spectrum van
mogelijkheden. Op het einde van „De
góden” wordt de hoofdpersoon door de
marechaussee neergestoken. Dat was de
echo van een dergelijk incident dat zich
kort tevoren tijdens een staking in de
Kempense mijnen had voorgedaan.
Dat heeft dus wel meegespeeld. Maar
het gebeurt instinctief, niet beredeneerd.
Ik maak geen notities vooraf, dat is geen
verdienste, meer luiheid. Een dergelijke
werkwijze gaat het boek van het begin
af aan wel conditioneren. De havensta
king in het begin was nodig om 200
bladzijden verder tot het einde te kun
nen komen. Maar ik wist dat van tevo
ren niet.”
Maar waarom dan die staking?
Lampo: „Het havenbedrijf moest stillig
gen om een sfeer van vervreemding op
te roepen. Gewoonlijk heerst er een
nijvere, drukke sfeer in de haven. De
sfeer van werken is niet mysterieus.”
In uw nieuwste verhalenbundel, De
vingerafdrukken van Brahma, ontbreken
soms de magisch-realistische elementen.
Lampo: „Ja. Neem het verhaal Marie-
Rose-Marie. Buiten het mysterieuze ac
cent is het een gewoon verhaal van een
gewoon mens wiens huwelijk niet zo
Onder zowel realistische als magisch-
realistische auteurs neemt de in
1920 geboren Hubert Lampo met zijn
boekenverkoop een zeer hooggeno-
teerde plaats in de Noordelijke Ne
derlanden in. Dat mag met enige
redenen uniek genoemd worden, want
Lampo is geen modieuze schrijf-aard
aan te wrijven, noch verliest hij zich
in seksuele grillen die menig auteur
verkoopbaar kunnen maken. Al wil
dat niet zeggen dat' Lampo de erotiek
schuwt, maar door magisch-realisti
sche elementen te introduceren, ver
heft hij haar op een ander plan. Door
al zijn boeken loopt de draad van de
typische Lampo-vrouw, een ver ver
wijderd ideaal zoals dat Lampo voor
ogen staat. Het willen opzoeken van
die kenmerken die in ieder boek, op
verkapte of minder bedekte manier
terugkomen, is alleen al de moeite
van het leesavontuur waard.
mag worden aangenomen bij deze be
schouwing, dan zien we verschil tussen
de Vlaming en de Brabander (hetgeen de
Antwerpenaar immers is). Bij de Bra
bander vindt men duidelijk de trek van
de fantastiek. het fantastische element,
terug. Ik noem Bosch, Bruegel en vooral
een Teniers.
Wat mij betreft is het een kwestie van
psychische structuur (Ik moet erop at
tenderen dat het magisch-realisme al
tijd uitgaat van het realisme) .Laat ik
het zo stellen dat het voor mij de
realiteit is die plots wordt blootgesteld
aan het fenomeen dat de werkelijkheid,
de ruimte en tijd anders verordonneerd
zou kunnen zijn geworden. Ik ben niet
op een dag in navolging van Johan
Daisne gaan schrijven. Het magisch-rea
lisme brak bij mij door met de roman
De komst van Joachim Stiller. Ik wilde
eerst een gewoon verhaal gaan schrij
ven, over een man die angst heeft, die
bang is. Een gegeven dat voortkwam uit
een licht trauma dat ik uit de oorlog
had overgehouden. Vrienden van mij in
het verzet waren door de Duitsers opge
pakt. Dat heeft me gefixeerd. Tussen de
oorlogsjaren en het jaar ’60 als Stiller
afkwam, had ik voortdurend (niet op
pathologische gronden) last van angstge
voelens. Waar anderen zouden overgaan
tot woede, droefheid of actieve contesta
tie, werd dat bij mij automatisch ver
taald in een vaag of vrij scherp angstge
voel.
De aanleiding tot het bovenkomen van
de angst is terug te vinden in De heks
en de archeoloog (1967). Ik ben welis
waar geen archeoloog maar net als de
hoofdfiguur Kris Waterschout sta ik wel
onderhevig aan het zelfde vreemde feno
meen als de vrouw die hij liefheeft. Dit
boek is in niet geringe mate een auto-
giografiee roman. De situaties die erin
voorkomen, kwamen los uit angst.
Ik ben ook de Freek Groenevelt uit
Joachim Stiller. In oorsprong had Ik de
bedoeling kunstmatig angst te veroorza
ken, maar de oorzaken van die angst
werden in de loop van het verhaal
overschreden. Stiller werd de manifesta
tie van de angst. Op de helft van het
boek begon ik op de achtergrond een
transcendente figuur te zien uitgroeien,
die langzaam een Messiasfiguur werd.
Ook bij Vestdijk met wie ik mij
niet op gelijke hoogte zou willen stellen
Hoe wij ook schrijven, van Geer-
aerts tot Daisne, van Wolkers tot Ha-
melinck, gedeeltelijk schrijf je uit een
tekort. Ik ben dezer dagen met die
beweegreden beziggeweest. Bij Sartre
vind je voor het schrijven één oplos
sing: schrijven voor vrijheid. Sartre
zegt: „Je schrijft en je bent volkomen
vrij wat te schrijven. Uw leven is net
zo vrij te nemen of te laten. Het
ontmoeten van die twee vrijheden is
de zin van het schrijven.” Dat geldt
speciaal voor proza, poëzie is voor
hem heel wat anders.
Het gekke is. ik vraag me altijd af of
ik zonder de oorlog begonnen zou zijn
met te schrijven. De oorlog is de beslis
sende duw geweest om te gaan schrij
ven, had een sterke invloed op mij in de
zin van het op jezelf terugvallen. De
vrijheid was in het geding.”
V zegt agnosticus te zijn. Is dat niet-
in tegenspraak met de belangrijkste ele
menten van het magisch-realisme?
Lampo: „Op het eerste gezicht is dat
in tegenspraak. Een argument ligt
echter in de huidige evolutie van
wetenschap. Tot in de 19de eeuw, als
er fantastische verhalen geschreven
worden, kent niemand er realiteits
waarde aan toe, omdat men uitgaat
van het contrast tussen fantasie en de
materialistisch ingestelde wetenschap.
Nu, na Marx, bij wie je toch een
sterk stuk mythe vindt, na Einstein,
De Vlaamse literatuur wordt in grote
trekken gekenmerkt door de stroming
van het naturalisme, c.q. realisme, die
loopt van Buysse en Streuvels naar
Geeraerts en Claus. Samen met Daisne
bent u in feite een buitenbeentje. Met
andere woorden, is het magisch-realisme
wezensvreemd aan de Vlaamse litera
tuur?
Hubert Lampo: „Laat ik vooropstellen
dat ik destijds begonnen ben met het
schrijven van een gewone realistische
roman. Zo er een ethnische instelling
Gregoor hebben door hun adviezen en
medewerking bijgedragen tot de monu
mentaliteit van deze uitgave. Twee delen
bevatten achtereenvolgens werk uit de
eerste periode 1930-1932, de Gestelse lie
deren 1942-1943, Thanatos aan banden
1945, Rembrandt en de engelen en deels
late gedichten 1955-1956. Deel drie bevat
voor zover opspoorbaar gedichten die na
publikatie nooit zijn opgenomen in af
zonderlijke bundels o.a. het dubbelvers
Torens rondom Beekvliet. Erg informa
tief en mijns inziens een vondst is dat
door Hartkamp het essay Het schrijven
van verzen, uit de Glanzende kiemcel, dat
aan Torens rondom Beekvliet werd ge
wijd en dat veel informatie bevat over
de manier en de doelstellingen van
Vestdijks dichterschap, als bijlage werd
opgenomen in deel drie.
Dat vier uitgeverijen gezamenlijk deze
Verzamelde gedichten uitbrengen be
stempelt deze uitgave tot een nationaal
huldeblijk.
(Het Verzameld werk is verschenen
bij Atheneum-Polak en Van Gennep,
Bert Bakker, De Bezigé Bij en Nijgh en
Van Ditmar.)
De schrijver wiist tussendoor op de
tragiek van deze figuren. De landvoog
des Margaretha van Oostenrijk komt
onder druk te staan om op te treden
tegen de libertijnen. Dat gebeurt ook
met Maria van Hongarije. Na aandrin
gen van keizer Karei gaan zij (en
niet de protestanten) als eersten op de
brandstapel. Later, als het niet anders
kan, komen ook de protestanten daar
terecht. „Antwerpen”, stelt Lampo, „is
voor mij het besef van iets achter de
dingen. Wat is de zin van ons leven, als
alleen het concrete tastbaar is?” Een
uitspraak die wel bijzonder in tegen
spraak is met zijn houding als agnosti
cus.
Hoewel u geen compleet overzicht
van de magisch-realistische litteratuur
nastreeft in de
v«Wx.
Het gesprek met Nol Gregoor ter gele
genheid van Vestdijks 70e verjaardag op
17 oktober 1968 eindigt met de regel:
„Een typisch romantische schrijversfi
guur” waarin Vestdijk zijn schrijver
schap karakteriseert. Als men de poëzie
van Vestdijk beziet zullen er toch maar
weinig mensen op de gedachte komen
dat er een romanticus aan het woord is.
Veel eerder geldt Achterbergs karakte
ristiek van Vestdijk als „de ijzeren sys
tematicus".
Bladerend in het verzameld werk, zeer
zorgvuldig en met een uiterste aan disci
pline, Vestdijk waardig, uitgegeven, er
vaart men steeds weer een dichterschap,
niet los aan de teugel maar zeer streng
en gedresseerd slechts die passen ma
kend die de dichter veroorlooft. Welis
waar is de uitvoering onberispelijk. Na
1956 heeft Vestdijk op enkele gedichten
na, geen poëzie meer geschreven (Rem
brandt en de engelen was het laatste).
Waarom niet?
Het is interessant om hier Vestdijks
antwoord op te horen. In het genoemde
interview staat: „Mijn geringe lust in
poëzie schrijven hangt samen met mijn
gevoel van nou ja, tegenwoordig doen
ze het zo totaal anders, dat het voor mij
geen zin meer heeft iets in die richting
te proberen.” Het dichterschap van Vest
dijk had er dus behoefte aan zich opge
nomen te weten in een groep in een
stroming, waarin het zich veilig kon
voelen, gebonden dus aan de technische
en ideële uitgangspunten van een zeer
bepaalde generatie.
Niet het dichterschap op zich, tegen
alles in desnoods, maar dichterschap te
midden van. Is dit typisch romantisch?
Ik meen van wel. Romantisch en onge
looflijk kwetsbaar. Zo kwetsbaar dat het
zich verbergen moet achter een pantser.
Een glinsterend pantser. Weliswaar van
de systematiek. Het taalvermogen van
Vestdijk is indrukwekkend. Zijn vers-
techniek is zeer veelzijdig en erudiet.
Er zijn in het werk van Vestdijk nau-
welijks slechte of mislukte gedichten
aan te wijzen. Wel meer en minder
toegankelijke. Wel open en gesloten ver- 1
zen. Een romanticus heeft de behoefte i
om zch totaal te geven, uit te leveren, I
zich bloot te geven. Vestdijk is de ro-
manticus die zich verschanst achter zijn
fenomenaal taalvermogen. Zo kwetsbaar
dat hij zich isoleert. Hij is een geremde
romanticus. Sprekend tot Gregoor: „Ja I
ik ben inderdaad geremd, dat kun je i
gerust zeggen. Ja dat vind ik niet on- I
juist.”
neelpartner in tal van stukken. De
Haagse jaren, van 1936 tot 1950
onderbroken door het nazi-speelver-
bod van 1942 tot 1945 worden voor
Caro een tijd van groei en bloei. Zij
speelt dan, eerst onder regie van
Johan de Meester, later van Cees
Laseur, belangrijke rollen in Anouihls
„Orpheus en Eurydice” en „Antigo
ne”, Shakespeare’s „Romeo en Julia”,
„Winteravondsprookje” en „De
Storm”, Tsjechovs „De meeuw”,
O’Niells „Rouw past Electra” en nog
veel andere.
LEVEN EN WERK VAN CARO VAN EIJCK I
Caro van Eyck, zesenvijftig jaar
oud, heeft haar memoires geschreven.
„In mijn ogen is zij er nog iets te
jong voor. Er kan immers nog zoveel
voor haar komen”, zegt Fie Carelsen
in een „Woord vooraf”. Maar het
boekje heeft dan ook niet de preten
tie van een afgeronde en afgesloten
levensgeschiedenis. Caro van Eyck
begon het te schrijven toen zij niets
anders niets beters te doen had
en er behoefte asjn voelde, haar hart
uit te storten. Een vriendelijk voor
zichtige uitgevér, die het las, zei: „U
kunt echt wel een beetje schrijven”.
De man had beslist geen ongelijk,
maar hij heeft het haar wel enige
keren laten overdoen. En nu is het
verhaal dan verschenen onder de ti
tel: ,,’t Is maar geleend: je mag het
even vasthouden”, een wijsgerige uit
spraak van Caro’s man, Hans Boek
man, over de manier waarop een
mens zijn leven moet bekijken.
goed geslaagd is. Is dit realistische ver
haal het begin van een overgang? Ik
weet het niet. Karei Appel zei eens in
een interview: „Ik rotzooi maar wat
aan.” Eigenlijk geldt dat voor mij ook.
Theoretiseren gaat voor mij pas achteraf
op.”
U noemt in De Zwanen van Stonehen
ge schrijven voor Johan Daisne een
therapeutisch proces. Dat geldt voor u
waarschijnlijk ook?
Lampo: „Stiller was voor mij een
antidotum voor een kunstmatig verwor
ven angstgevoel. Het is nooit een meta
fysische angst geworden, altijd een eigen
werkelijkheid, gepaard gaand met een
soort scrupuleusheid. Ook scrupules in
mijn privéleven die moesten worden op
gelost. Achteraf zijn die angstgevoelens
potsierlijk. Ik ben nu genezen van die
angst, ook van de twijfels aan jezelf.
krijg je een weergeboren onzekerheid.
Die is van invloed op wat ik schrijf.”
Hubert Lampo vertelt vervolgens over
een voorval dat hij meemaakte vooraf
gaande aan een lezing die hij houdt in
het plaatsje Izegem, vlak bij de Franse
grens en bij de stad Roubaix. De organi
sator van de avond toont hem een
plaatselijke krant met een bericht dat
de kop draagt „De dood van Denise
Masurel”.
Lampo: „In mijn roman „Hermione
betrapt” komt een verhaal voor over een
vrouw <)ie ook de naam Denise Masurel
draagt. Ze wordt eveneens in de doods
aankondiging een actrice genoemd en is
ook afkomstig van Roubaix. Dat is gek
hè, de zelfde stad, dezelfde naam, dezelf
de belangstellingssfeer.”
Lampo wijst vervolgens op de magi
sche achtergronden van Antwerpen, of
Antorf. zoals Wolfram von Eschenbach
in de middeleeuwen de stad in het
hoogmiddelduits noemt. Tanchelijn, lei
der van een ketterse sekte en met veel
mysterie omgeven, wordt er in 1115
vermoord. Vier eeuwen later, in 1550,
kent Antwerpen een andere ketterse be
weging, de sekte der Libertijnen. Leider
is Elooi Pruystinck, een schaliedekker
uit de armenbuurt die een soort gnosti
cisme predikt. Pruystinck verkondigt het
uitbreken naar de vrijheid, het verleg
gen van de zedelijke normen en staat
een communistische leefgemeenschap
voor. „Figuren als Pruystinck, Tanche
lijn, maar ook een Jan van Leiden met
zijn commune in Munster, daar kan je
op fantaseren, er magische elementen bij
betrekken.”
compleet overzicht
Zwanen van Stone-
henae, miste ik toch node André Pieyre
de Mandiargues (De dood in Barcelona,
De liefdesnachten van Vanina, De
vrouw tussen de doodskisten).
Lampo: „Helaas ken ik zijn werk nog
niet. Kijk, de uitgevers zitten achter je
aan, dan moet je je haasten. Zo ben ik
ook Belcampo vergeten, bij wie ook
magisch-realistische aspecten komen kij
ken. Als ik hen niet noem, houdt dat bij
mij geen eliminatie in. Ik schrijf gewoon
over de dingen die ik gelezen heb.”
Wat ziet u als verschillen tussen de
magisch-realisten en de surrealisten?
Lampo: „Als je van een magisch-
realist zijn werk overschouwt, kun je er
een eigen systeem in vinden. De surrea
listische kunstenaars werken met losse
associaties. Althans, zo wil Breton, de
vader van het surrealisme het hebben,
maar als je ziet hoe minitieus er ge
schilderd wordt, kun je wel twijfelen
aan die losse associaties.”
„Bij mij is er een wereldbeeld. Bij
de surrealist, die vriier schept, is dat
beeld er niet. De re-’iteit in het ma
gisch-realisme is ’t vertrekpunt vanuit
de realiteit. In het surrealisme vind je
gewone onderdelen van een groter
geheel. Er zijn realistische elementen
tegen elkaar geplaatst, dat geeft een
surrealistisch beeld.
Breton eist spontaniteit die
door het verstand wordt geleid. Dus
vanuit het onbewuste. Dat heeft een
Freudiaanse inslag. Het ideaal van een
surrealist is werken in een trance
achtige sfeer, ten tweede het schokef
fect (het druipende horloge bij Dali)
en tenslotte die Freudiaanse insiag. De
symbolen zijn niinder gecamoufleerd
aanwezig.
Bij de magisch realist zie je een
gesystematiseerd wereldbeeld met een
Jungiaanse inslag (de archetypen on
der meer). Als een magisch-realist een
horloge schildert, dan krijg je of een
motivering in de functie met een we
tenschappelijke kijk op de structuur
van de stof of een mythisch element
(de ijdelheid van de stof).”
CEES STRAUS
Het is een geschiedenis die begint
in het voormalige Nederlands-lndië,
waar Caro’s vader rechter was en
opklom tot vice-president van het
Hooggerechtshof. Als twaalfjarige
komt Caro met de andere gezinsleden
in Den Haag wonen en een jaar of
drie later wordt zij door een mede
leerling van het gymnasium
Alexander Pola overgehaald, een
rolletje te spelen in een gymnasiasten
voorstelling. Na nog enkele school
voorstellingen is haar liefde voor het
toneel ontwaakt, maar voordat de
droom van een toneelloopbaan in
vervulling gaat komt er eerst een
studietijd in Leiden en een vergeefse
sollicitatie bij Van Dalsum. Als twin
tigjarige debuteert Caro van Eyck in
de Koninklijke Schduwburg bij Cor
van der Lugt Melsert in „Onschuldige
meisjes” van Lilian Hellman. Bij het
Hofstad-Toneel maakt zij ook kennis
met Paul Steenbergen, die haar eerste
echtgenoot wordt en tevens haar to-