Zilveren Gerard (van het) Reve
vernieuwing toe
is weer aan
Lieve jongens": meesterlijk
slot moet redding brengen
Het boek zal wijken voor
electronisch leesapparaat
KIJK OP DE
TOEKOMST
Topvijf van
de maand(en)
Ontgoocheling
Per strekkende meter
Pover Engels
Sentiment
Diodetjes
Vrijer
Erbij
21
ZATERDAG 24
1973
FEBRUARI
Het feestelijk herdenken van der
gelijke gebeurtenissen is in de let
terwereld geen gebruik en het is ze
ker niet mijn bedoeling daarvoor
propaganda te maken (beware!),
maar juist in dit geval heeft een
terugblik op de afgelegde weg wel
degelijk zin. Het blijkt namelijk dat
die periode van 25 jaar zich zonder
moeite laat verknippen tot een vijf
tal korte perioden, die telkens een
vernieuwing van Van het Reve’s
schrijverschap markeren.
het wel heb, ook nooit meer een voet in
de schouwburg gezet.
;t
er
HANS VAN STRATEN
MlftfMtfMIAMMIMVMMWWWVWVWWVVVVVVVWVWVVWtfWVVWVWVUVVVWVWVVWVVWVI
a-
Prof. Bordewijk
K.
der Nederlander
toeken
erbii73
Maar hij is, zoals bekend, nooit voor
één gat te vangen geweest. Hij zag
opnieuw kans in een nieuwe huid te
kruipen en ditmaal gebeurde dat geheel
bij toeval. Tirade zat, als zoveel litterai
re bladen, constant in kopijnood en nu
zijn toneelvertogen plotseling ophielden,
moest er iets anders komen.
ny Michaelis). „De Taal der Liefde”,
vorig jaar verschenen, was daarvan het
eerste produkt, het nieuwe boek „Lieve
jongens” sluit daar ontniddellijk bij aan.
Maandelijks overzicht van de meest
verkochte boeken, opgesteld op basis
van gegevens van vijfenzestig boek
verkopers.
Plus nog een andere, ongepubliceerd
gebleven novelle die Van het Reve in
1951 heeft opgestuurd naar het departe
ment van Onderwijs, Kunsten en We
tenschappen. Een letterkundige jury be
kroonde zijn inzending mét een reis
beurs van 2000, maar een dag later liet
de katholieke (o ironie der geschiedenis!)
minister Cals hem weten, dat hij deze
bekroning het verhaal handelde o.m.
over masturbatie niet kon honoreren.
Maar in Engeland had hij nog iets
anders opgestoken. Hij was er behept
geraakt met een heftige interesse in het
toneel en vooral ook in het schrijven
van toneel. De derde periode, Van het
Reve als toneelschrijver, was begonnen.
Er gingen in die dagen weinig toneelpre-
mières voorbij waar je hem niet zag en
je kon geen nummer van Tirade ter
hand nemen of er stond wel een stuk
van hem in, „Over de tragedie” en zo
meer. Het waren heldere, instructieve,
Dat heeft hij gedaan. Zijn toneelde
buut „Commissaris Kennedy” werd een
verschrikkelijke ontgoocheling. Het stuk
moest daags na de première van het
repertoire worden genomen (bij het Rot
terdams Toneel, ook toen al) en sinds
dien heeft Van het Reve geen letter
meer over toneel geschreven en, als ik
scheen de eerste verzameling „Op weg
naar het einde”, drie jaar later kwam de
tweede, „Nader tot u”.
Dit overzicht toont geloof ik wel aan
dat dit schrijverschap leeft van vernieu-
wingsimpulsen. Zoals Trotsky de man
was van de permanente revolutie, zo is
Van het Reve de man van de permanen
te vernieuwing. Dat wordt nog geaccen
tueerd door zijn diverse naamsverande
ringen: officieel heet hij Gerard Komelis
van het Reve, maar aanvankelijk noem
de hij zich als schrijver Simon, ter
onderscheiding van zijn vader, die ook
schreef en ook Genard heette. Al gauw
werd het toch weer Gerard Kornelis, bij
zijn doop in de jaren ’60 kwam daar
Franciscus achter en nu is het opeens
„Gérard Reve”, een naam waarmee zijn
vader in de Communistische Partij Hol
land ook wel werd aangesproken.
Eerst gaat het over een gefantaseerde
figuur Fonsje, later over de al evenzeer
fictieve SS’er Wolfgang en diens zoon
die, om het eenvoudig te houden, ook
Wolfgang heet. Deze verhaaltjes worden
wel verteld met een knipoog naar de
lezer, want Wolf beseft zelf heel goed
hoe enorm hij aan het zwetsen is („Ou-
dehoeren, dat is geweldig, maar je kan
ook het moeras in, op die manier”, zo
wordt op pagina 62 overwogen).
Het boek valt dus duidelijk in twee
gedeelten uiteen, een nogal landerige
eerste helft en een voortreffelijk slot. Is
hiermee opnieuw een periode in Van het
Reve’s schrijverschap tot een einde ge
komen? Hij is aan zichzelf verplicht zich
voor de zoveelste maal te vernieuwen, al
zal dat er met het klimmen der jaren
niet gemakkeltfker op worden. Maar de
verrukkingen van de jongensbillen wil
ik verder wel geloven.
De brieven vormden de overgang naar
de vijfde, de onbekommerd-homoseksue-
le periode, de late bevestiging van een
ontwikkeling die zich al in de jaren
vijftig was gaan aftekenen (in 1948 was
hij nog getrouwd met de dichteres Han-
blijf nog altijd met mjjn oude rekenli-
neaal werken. Ik ben met die reken-
lineaal opgevoed: je ziet met dat ding
wat je doet. En, zeg ik dan, wat een
gemak, je steekt ’m zo in je zak.
Maar dan zeggen die studenten: de
minicomputer steek je ook zó in je
zak en die wordt nóg kleiner”.
>n
l?
n
is
ie
n
ng
a-
»n
ft
n-
a-
iij
rd
Jg
st
:i-
P-
n-
m
Hj
lg
n-
le
k,
it-
re
ie
Het is allemaal met bekwame hand
geschréven, zoals dat heet, maar ik
krijgt zo langzamerhand de indruk dat
Van het Reve dit soort proza per strek-
Het vorige boek eindigde met een
langdurige bedscène van Wolf (het ande
re ik van de schrijver) en zijn jeugdige
vriendje Woelrat. Bij het begin van
„Lieve Jongens” liggen ze alweer (of
misschien nog steeds?) in bed en Wolf
gaat door met het vertellen van ver
haaltjes, die Woelrat en Wolf zelf tot
een seksuele climax moeten brengen.
de lage landen
en Hans Sleute-
In de eerste periode, die loopt van
1947 tot 1951, bestond die vernieuwing
uit het schrijven zelf. Op instigatie van
een psychiater (zo heeft Lucas van der
Land onlangs in HP-magazine onthuld),
is Van het Reve begonnen aan „De
Avonden”, het boek van de wanhoop
over het leven in Hollandse huiskamers,
maar voor wie het goed leest ook het
boek van de wanhoop over de ontdek
king van de eigen homoseksueel-sadistl-
sche aanleg. Tot diezelfde periode beho
ren de novellen „De ondergang van de
familie Boslowits”, „Werther Nieland” en
„De laatste jaren van mijn grootvader”.
De schrijver was door deze grievende
gang van zaken danig in zijn wiek
geschoten en nam een wat overhaast
besluit: hij maakte bekend dat hij
voortaan nog uitsluitend in het Engels
zou publiceren. Hij had genoeg van de
Hollandse bekrompenheid, de Engelse
taal moest hem helpen aan een ruimer
afzetgebied en daarmee aan de moge
lijkheid, voortaan van zijn pen te leven.
maar zeer doctrinaire en vaak ongelofe
lijk pedante stukken. Niemand in Ne
derland had een bal verstand van to
neelschrijven. Hij, Van het Reve, zou
wel even laten zien hoe dat moest.
Over hét lezen vanaf een tv-
scherm: „Het gekke is dat we wél
een flink eind op weg zijn met de
registratie van beelden en geluiden,
maar nog niet van grafische symbo
len. Dat kun je goed zien aan de
ondertitels op de tv. In vergelijking
met de prachtige beelden die we
kunnen maken, zijn dé ondertitels
vaak bar slecht. Toch kun je al heel
wat lettertekens op het scherm bren
gen, zodanig dat ze goed leesbaar
zijn. Over de hele wereld is iedereen
bezig de kwaliteit verder te verbete
ren”.
Prof. Bordewijk legt uit dat men
daarbij langs twee wegen zoekt: men
gebruik ofwel vloeibare kristallen of
wel een dioden-mozaïek. Bij de eerste
Mei/juni ’72.
1. Herinneringen aan Godfried Bo
mans.
2. De vrouw als eunuch, Germaine
Greer.
3. Rapport van de Club van Rome.
4. De taal der liefde, G. K. van het
Reve.
5. Geef mij je handMevr. dr. A.
A. A. Terruwe.
December ’72/janlari *73
1. Knotsgekke uitvindingen van de
19de eeuw. Leonard de Vries.
2. Bartje - Bartje zoekt het geluk.
Anne de Vries.
3. Het Nederlandse Puzzelwoorden-
boek, Van den Bosch e.a.
4. Begraaf mijn hart bij de bocht,
van de rivier, Dee Brown.
5. Meer liefde is.Kim Grove.
leraar nuchter vast. „In principe pak
je dus een hele boekenkast onder je
arm als je zo’n beeldplaat pakt”.
Het „eenvoudig elektronisch leesap
paraat” zal straks de „eenvoudige”
uitkomst zijn van de optelsom van de
drie geschetste ontwikkelingen. Prof.
Bordewijk heeft nog geen foto’s van
het ding, maar hij heeft het wel al
helemaal in zijn hoofd en praat ero
ver alsof hij het voor zich ziet: „Het
apparaat zal een druktoetssysteem
hebben, waarmee jé met het grootste
gemak de groef kunt kiezen die je
nodig hebt. Het heeft een knop voor
een grove en voor een fijne keuze”.
„Zo kun je met een speciale knop
ook de titelpagina’s afspelen. Dat
heeft dan hetzelfde effect als wan
neer je nu voor een volle boekenkast
staat en het ene na het andere boek
in je handen pakt tot je het gezochte
hebt gevonden. Het apparaat zal ook
toetsen hebben waarmee je onmiddel
lijk één bepaalde pagina kunt op
slaan. Wat een gemak, tegenover dat
vermoeiende zoeken en sjouwen met
boeken wat we nu nog moeten doen”.
Bordewijk: „Zowel dioden-mozaïek
als vloéistofkristallen leveren mo
menteel nog slechtere beelden op dan
het bekende tv-scherm. Dat zal niet
zeer snel veel beter worden, maar er
wordt op dit gebied een geweldige
inspanning geleverd. Dat betekent: er
komt dus zeker een tv-Schriftbeeld
dat even lekker leest als éen boek”.
Al loopt de hoogleraar met zijn
hoofd wellicht in de futurologische
wolken, met zijn beide voeten staat
hij op de vaste grond. Hij begint zijn
verhaal dan ook met de vaststelling
dat „we eerst even moeten doorne
men wat er al aan ontwikkelingen
is”. Hij blijkt er drie op hét oog te
hebben: verbetering van het tv-
scherm, zodat je daarvan gemakkelijk
letters kunt af lezen; de miniaturisatie
van het scherm die het beter han
teerbaar moet maken, en ten slotte
de beeldplaat.
Veel mensen zijn ook aan het boek
gehecht, omdat het mooi is, goed
verzorgd en prettig leesbaar. Ver
dwijnt dat streks allemaal? Prof.
Bordewijk is er helemaal gerust op.
„Dat zal allemaal omgezet worden. Er
zullen prijzen uitgeloofd blijven wor
den voor de beste grafische vormge
ving. Er zullen prijzen bijkomen bij
voorbeeld voor de beste filmische il
lustratie. En ook het apparaat zelf zal
een fraaie vormgeving krijgen, zodat
het gebruik ervan pleziering zal zijn”.
En hoe zal het dan verder met de
boeken gaan?
„Veel goede boeken zullen omgezet
worden voor het elektronisch leesap
paraat. Maar ook als dat niet gebeurt,
blijven de goede boeken onge
twijfeld antiquarisch hun waarde be
houden. Ze worden net zo waardevol
als de kleitabletten en de papyrusrol
len”, belooft prof. dr. ir. Bordewijk
en glimlacht.
April/mei ’72
1. Rapport van de Club van Rome.
2. Herinneringen aan Godfried Bo
mans.
3. De taal der liefde, G. K. van het
Reve.
4. Pippi Langkous. Astrid Lindgren.
5. Op reis rond de wereld en op
Rottumerplaat, Godfried Bomans.
Naast de haast dwingende ontwik
keling van de techniek in de richting
van de elektronische leesapparatuur
ziet prof. Bordewijk trouwens nog
„een filosofische reden om die ont
wikkeling ook echt te willen”. Dat
ziet hij aldus: „Het boek is feitelijk
in bepaalde opzichten asociaal. Met
een boekje in een hoekje. Je kunt het
niet hebben als iemand over je
Het werd een „Brief uit Londen” en
daarmee was de vierde periode, die van
de brieven, aangebroken. Zijn ster, die
tot diep onder de horizon was gezakt,
begon weer te rijzen. Er kwamen méér
brieven van hem, uit Edinburgh, uit
Amsterdam uit Berlijn, uit Schrijvers-
land en noem maar op. In 1963 ver-
Wat het dioden-mozaïek betreft: er
zijn tegenwoordig heel kleine diodet-
jes die licht geven als ze een span-
ninkje toegevoegd krijgen. Zo kan
men een dioden-mozaïek samenstel
len; als de juiste dioden de juiste
spanning krijgen, ontstaat opnieuw
een beeldindruk.
En dan ziet prof. Bordewijk nóg
een belangrijk voordeel in het leesap
paraat: „Het maakt de schrijver vrij
er, of liever nog: het vraagt om een
universele kunstenaar. Behalve met
grafische tekens zal ook met bewe
gende beelden en met geluid gewerkt
kunnen worden. Nu zie je een boek
vaak geïllustreerd met tekeningen.
Dan zal dat met geluidsfilmpjes kun
nen. Je hoeft de afspeelautomatiek in
het leesapparaat alleen maar een ex
tra signaal mee te geven dat hem
bijvoorbeeld vertelt: na groef 23567
moeten de volgende zoveel honderd
groeven met extra snelheid afge
speeld worden. In die groeven zit die
geluidsfilm dan. Die moet snel wor
den afgespeeld, terwijl de lees-roeven
stilstaande beelden moeten leveren”.
September/oktober ’72.
1. Het koninkrijk der Nederlanden
in de Tweede Wereldoorlog, deel
4, Prof. dr. L. de Jong.
2. De kinderen van het licht, Jan de
Hartog.
3. De Peetvader, Mario Puzo.
4. Sprookjes van de lage landen.
Eellke de Jong en Hans Sleute
laar.
5. Tegels lichten, H. J. A. Hofland.
Hoe stelt prof. Bordewijk zich dat
toekomstige „eenvoudig elektronisch
leesapparaat” voor? Zul je er gezellig
mee op jé knie kunnen gaan zitten
lezen?
Met deze brievenboeken heeft Van het
Reve voor het eerst een groter publiek
bereikt. Hoewel ze verschenen in de
saaie uitvoering van de Stoa-reeks, gin
gen ze bij tienduizenden de winkels uit
(waarmee hij overigens nog ver beneden
de honderdduizenden van Wolkers en
Cremer bleef).
De derde ontwikkeling, die verwijst
naar het „eenvoudig elektronisch
leesapparaat” van prof. Bordewijk, is
de beeldplaat. Die is zelfs al in de
handel. Ze ziet er vrijwel uit als een
grammofoonplaat, maar dan een met
rond 60.000 groevén. „Telkens drie
groeven kunnen het beeld van één
boekpagina aan. Dat betekent dat „Je
op één zo’n plaat 100 boeken van 200
pagina’s kunt opslaan”, stelt de hoog-
Februari/maart ’72.
1. De taal der liefde, G. K. van het
Reve.
2. Pippi Langkous, Astrid Lindgren.
3. Praw! Der Hemeldonderweder
Marten Toonder.
4. Een Hollander ontdekt Vlaande
ren, Godgried Bomans.
5. Wie is van houtJan Foudrai-
ne.
Met de verschijning van zijn
nieuwe boek „Lieve jongens” (A-
thenaeum-Polak Van Gennep)
viert Gerard van het Reve onopge
merkt zijn Zilveren Schrijversjubi-
leum, want het was in december
25 jaar geleden dat hij zijn debuut
maakte met zijn eerste boek, dat te
vens zijn enige roman zou blijven:
„De Avonden”.
mogelijkheid kan de leek zich voor
stellen dat het scherm een vloeistof-
vlak is. Door dat plaatselijk tekens
wisselende spanningen te geven, kan
de doorlaatbaarheid voor licht veran
derd worden en daarmee wordt dan
de indruk van een beeld gewekt.
Op de twintigste verdieping van het
gebouw voor elektrotechniek, uitkij
kend over de TH-stad Delft, herhaalt
prof. Bordewijk echter met dezelfde
ernst, „dat het boek best wel eens
kan verdwijnen. Niet op korte ter
mijn. Ik zal er persoonlijk ook niet
blij om zijn. Maar het kan en dan zal
het ook wel”, zo verwacht hij. „We
hebben het wel voortdurend over de-
toekomst-sturen, maar meestal wor
den we nog gestuurd”.
Het Rj kt geenszins uitgesloten dat in de komende decennia een eenvoudig
elektronisch leesapparaat zal worden ontwikkeld, dat in combinatie met
moderne elektronische registratiemethoden het papier als drager van gra
fische informatie zal kunnen vervangen. Indien zulk een eenvoudig elektronisch
leesapparaat ter beschikking komt, zal het papier als drager van informatie
tot de antiquarische staat vervallen, waarin de papyrusrol en het kleitablet
zich allang bevinden. Voor zover men het materiaal papier als essentieel aan
merkt voor het begrip boek, zal er dan inderdaad sprake z(jn van het verloren
gaan van het boek.
Ziedaar een ietwat verkorte versie van drie van de twaalf stellingen, die
prof. dr. ir. J. L. Bordewijk onlangs in Amersfoort voorhield aan een zeer
uitgelezen gezelschap, dat daar bijeen was voor een symposium over „de toe
komst van het boek”. Als een vloek in het heilige der heiligen, zo. klonken
Bordewijks toekomstbespiegelingen de vergaderde uitgevers, schrijvers en
communicatiegeleerden in de oren. Het boek zou verdwijnen, hoe kon een
professor in ernst ooit zoiets verkondigen.
schouders staat mee te lezen bij een
passage die je wat doet. Dan kijkt hij
in je ziel en dan wil je niet. Maar als
je naar de tv kijkt, is dat meestal een
sociaal gebeuren: het hele gezin kijkt
samen. Je ziet allemaal hetzelfde, je
wordt met hetzelfde materiaal opge
laden en als dat ding dan uitgaat,
praat je over hetzelfde door”.
En wat zal er nu gebeuren als het
elektro-leesapparaat er eenmaal is?
Bordewijk: „Dat voert ons dan weer
af van al dat gezamenlijke televisie
kijken, wat namelijk ook niet alles is
en het geeft ons een moderne manier
om die fijne asociale toestand weer
terug te krijgen: weer lekker met ons
boekje in een hoekje”.
Maar dan moet dat beeld ook nog
zo gemakkelijk hanteerbaar worden
als een boek. „We zijn nog niet zover
dat je zegt: kom ik pak dat ding
onder de arm en ga er lekker in de
tuin van zitten lezen. Maar we gaan
al in de richting van de tv-ontvanger,
die je bij wijze van spreken als een
schilderij aan de muur kimt hangen.
Het platte beeldscherm zal er binnen
kort al zijn. Dat is eigenlijk al geen
probleem meer, evenmin als de mini
aturisatie ervan. Straks pak je je
scherm inderdaad gezellig op je knie
ën en gaat ernaar zitten kijken”.
Maar ook Bordewijk begrijpt dat
veel mensen „aan papier zijn ge
hecht”; dat ze het verdwijnen van
het boek niet slechts waarderen als
een vergroting van hun gemak. „Dat
sentiment heb ik zelf ook en ik zal
vermoedelijk ook nooit meer van het
papier afstappen. Maar als ik nu hier
om me heen kijk: dat werken met
mini- en tafelcomputers ligt mij ook
niet zo erg. Het avontuur is eraf; ik
November/december ’72.
1. Sprookjes van
Eelke de Jong
laar.
7 Het koninkriik
in de Tweede Wereldoorlog, deel
4, Prof. dr. L. de Jong.
3 De kinderen van het licht, Jan de
Hartog.
4 Het Nederlandse Puzzelwoorden-
boek. Van den Bosch e.a.
5 Knotsgekke uitvindingen van de
19de eeuw Teonard de Vries.
Juli/augustus ’72.
1. Herinneringen aan Godfried Bo
mans.
2. Asterix en de Olympische Spelen,
Goscinny.
3. Olympisch Logboek.
4. Augustus veertien. Solzjenitsyn.
5. Zien-soms even, Oosterhuis.
Augustus/september ’72.
1. De kinderen van het licht, Jan de
Hartog.
2. De Peetvader, Puzo.
3. Heel de mens, Fortmann.
4. Zien-soms even, Oosterhuis.
5. Groot Denkraam, Toonder.
December 1971/januari ’72
1. De man met de witte das, G.
Bomans.
2. Een Hollander ontdekt Vlaande
ren, G. Bomans.
3. Luns: „Ik herinner mij.M.
van der Plas.
4. Wie is van hout.J. Foudraine.
5. Groeten van Rottumerplaat, J.
Wolkers.
kende meter kan leveren. Bovendien
word ik nu wel wee van de jongensbil
len, de jongenskontjes, de jongensheu-
vels, de jongens-Alpen en de zadels,
waarmee dit werk is geaccidenteerd.
Er komt pas énige coupe in het ver
haal als Woelrat uit bed stapt en Wolf
niet meer hoeft te fantaseren, maar zich
overgeeft aan zijn herinneringen. Er
volgt nu een schitterend verhaal over
het bezoek van de „oude” dichter Albert
S. en zijn vriendje Freddie L. aan de
Friese plattelandswoning „Het Gras",
waar Van hét Reve een aantal jaren
met „Tijger” heeft gewoond.
Die Freddie is voor Albert S. een
jaloers gekoesterd bezit en voortdurend
is hij in de weer om een mogelijke
aanslag van de kant van zijn gastheer te
verhinderen. Hoe de oude Albert S. ten
slotte toch in de boot wordt genomen,
wordt vertéld in een verhaal, dat zonder
bezwaar in een moderne „Decamerone”
of „Canterbury Tales” kan worden over
genomen.
De klucht heeft trouwens een melan
cholieke onderstroom, zoals moge blij
ken uit deze mooie romantische volzin,
waarin zelfbeklag en zelfironie elkaar in
een subliem evenwicht houden: „Boven
mij, achter het kleine dakraam zonder
gordijn, joeg mijn uitzichtsloze leven
voort langs de door iets minder dan een
halve maan verlichte nachthemel vol
peilloze afgronden en onweerswolken.”
Januari/februari '72.
1. Wie is van hout.J. Foudraine.
2. Een Hollander ontdekt Vlaande
ren, G. Bomans.
3. Pippi Langkous, A. Lindgren.
4. De man met de witte das, G.
Bomans.
5. Luns: „Ik herinner mij....”, M.
van der Plas.
Maart/april ’72
1. Rapport van de Club van Rome.
2. De taal der liefde, G. K. van het
Reve.
3. Pippi Langkous, Astrid Lindgren.
4. Wie is van houtJan Foudrai
ne.
5. De Werelden van M. C. Escher.
Inderdaad verscheen kort daarna in
het tijdschrift Podium de novelle „Me
lancholia” in een uiterst pover Engels.
Daarmee was Van het Reve’s tweede
periode aangebroken. Die bestond aan
vankelijk vooral uit zwijgen. De schrij
ver verbleef in Engeland en maakte zich
grondig het Engelse idioom tegen.
Pas in 1956 verscheen er weer een
boek van zijn hand, de novellenbundel
„The Acrobat”, niet bij een Engelse uit
gever maar bij Geert van Oorschot in
Amsterdam. Het vond in Nederland
maar sporadische kopers en in Engeland
(ondanks enkele gunstige kritieken) he
lemaal geen. Kort daarna hééft de
schrijver zijn Engelse experiment opge
geven.
Hij vond een nieuw werkterrein in
het door Van Oorschot opgerichte
maandblad Tirade. Uit zijn verhalen
bleek, dat Engeland hem wel degelijk
iets had geleerd: in de bundel „Tien
vrolijke verhalen” vindt men duidelijke
pogingen om Nederlandse short-stories
te schrijven in de trant van om nu
maar iemand te noemen Saki.