VRIENDEN RONDOM RICHARD MINNE Kroegenboek Antwerpen HARRY MULISCH: SCHRIJVERS ZIJN SAAI EN RANCUNEUS Schrijver DAVID LAWRENCE IN DE BELANGSTELLING Chatterley’s „Lady Lover” Geloof Realiseren ZATERDAG 25 24 MAART 1973 Erbij teit over de leestafels uit. De culturele identiteit die Vlaanderen met Armoe Moeder-binding HET ONTBREEKT de Vlaamse literatuur niet aan produktiviteit. Nieuwe fondsen lijken met de dag te worden opgericht en storten een niet te remmen overvloed van vaak helaas niet al te beste kwali- alle macht tracht terug te winnen, vindt haar duidelijkste neerslag vooral bij de schrijvers. Een kleine groep heeft zich inmiddels van de veelheid losgeweekt (Boon. Lampo, Daisne, Claus, Geeraerts, Michels en Raes), de groep daaronder doet moedige pogingen aan sluiting te vinden. Dualistisch OMDAT HET IN 1971 tachtig jaar geleden was dat de dichter Ri chard Minne werd geboren, werd besloten tot het vormen van een soort Liber Amicorum, een vrien denboek dat geheel gewijd zou zijn aan de in 1965 gestorven Vlaming. Het duurde ruim een jaar totdat enige tijd geleden bij Nijgh en Van Ditmar „Rondom Richard Minne” eindelijk ter wereld kwam. K i SNOECK: EEN VLAAMSE POGING TOT ESSAYKUNST en ''AAn/VVVXA/XA/VVWVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVXA/VVVVVXA/WVVA/VVVVVXAA/VAAAAAA/VVVVVVVVVVVVVVVVVVWVVVVVt A/VWVVVVVV\A/VV\A/VWVVV\A/VVVVVVVVV\A/VVVX/VVVVVVVVVVVVVVVVV\/VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV’ RICHARD MINNE DAVID LAWRENCE FRIEDA VON RICHTHOFEN een J. TEUNISSE N mij gewoon niet. Ik geloof in de litera tuur”. Pats, de lezer heeft zich al die tijd zitten verheugen op de theorie van mijnheer Auwera himself en wat komt Dit leidt tot een teveel aan geldings drang. Ze voelen zich belazerd omdat de wereld warempel gewoon voorttolt zon der met hun geschriften rekening te houden. En twijfelen dus niet aan zich zelf, maar aan de zin van de literatuur. Wat ik een akelige vaststelling vind”. Laatstgenoemde geeft een mooi voor beeld van hetgeen ik bedoel met het volgen van de werkelijkheid. Uit alle vier de windhoeken gaart Auwera zijn bewijzen bijeen dat het maken van boe ken wel zeker nut heeft, door respectie- st”. teel ner het en kwam tot wat hij zelf een „religieus agnosticisme” noemde. de be- een den Ne- on- van rin- :it is is nu- los het gen est. rm ren, 971. zijn en ters ;ro- Het en- kse de we- aal, van iet an de si- e- 'er an jn :m bij ;er jr 1- ir- 'at en jn :as- be- ital aan lar- te- ofi- rer- den :eft. ten, ook ?e- t is eid te en- in or- gal n- he de le- :he fd- het an. >n« rre ek. ek iet de >1- tfs Ie n jn kt n, ti le e. :n lan af. lok lad nd. eer me ik !rd, credo rekent tevens af met de door hem geciteerde schrijvers en met hemzelf eveneens: „Alle schrijvers alhoewel in iets mindere mate dan de schrij ve laars hebben een overontwikkeld ego. verwezen. (Terzijde: Snoeck neemt ook werk op van Nederlanders. In de uitgave van 1973 zijn dat onder meer Dolf Verspoor, Wim Hazeu, Jacques Hame- linck en Ernst van Altena). Nu is de essayistiek in dit land een ondergeschoven kindje, enkele uitzon deringen daargelaten. (Kousbroek, Cor nets de Groot). Waarschijnlijk ligt de benodigde techniek voor het essay ons niet, ontbreekt het ons aan de wil tot beschouwing en overpeinzing. Misschien schrikt het ook te veel schrij vers af die er artistiek gezien te veel passiviteit in zien. De Vlaming maakt daarop wat bovenstaande opmerkingen aangaat, ge deeltelijk een uitzondering. Als hoek steen tussen de Duitse en de Franse filosifie, is hem het zoeken naar het wezen van de literatuur, de cultuur zelfs, niet vreemd. Dat wordt echter overschaduwd door de neiging tot „reali seren”, het volgen van de werkelijheid van minuut tot minuut. Zonder in te gaan op wat gebeurd is, wordt een blik vooruit geworpen. De Vlaamse schrijver is met dat realisme al decennia lang bezig, het is eenvoudig ondenkbaar dat hij er morgen mee zal stoppen. „En de boer, hij ploegde voort” gaa‘ in meer dan één oogpunt op. Drie bijdragen in de Snoeck van dit jaar gaan rechtstreeks in op het feno meen schrijven. Raymond Stuyck maak te een interview met Harry Mulisch: Schrijvers zijn saai en rancuneus; Jac ques Hamelinck definieert de schrijver als ademdief, terwijl Fernand Auwera de vraag stelt: Schrijven: een nutteloze bezigheid? er uit de bus? Het door hem zelf opgeworpen vraagstuk bestaat niet voor hem. Toch draait Auwera tegen het einde om, kennelijk op de vingers getikt door een al te nieuwsgierige lezer. Zijn De kinderen schaarden zich aan de zijde van de moeder en bijzonder sterk is de band geworden die de fysiek zwakke David Herbert aan de moeder bond. Een ^longontsteking en dodelijke vermoeidheid van een kantoorbaan die veel te zwaar voor hem was, brachten de jongen aan de rand van de dood, Nadien is men gaan inzien dat Law rence’ werken boven iedere verdenking van pornografie, of obsceniteit zijn ver heven. Weliswaar wordt in „Lady Chat- terley” de liefdesdaad zonder terughou dendheid beschreven, doch het gaat de schrijver erom, de helende krachten uit te beelden die van een volkomen gezon de menselijke verhouding kunnen uit gaan. Lawrence was geen sociaal hervormer die een blauwdruk gereed had voor een nieuwe wereld, doch met wijd-open ogen zag hij de dodelijke gevaren van een maatschappij die de persoonlijkheid mechaniseert, de wil aantast en de over heersing van een steriel intellect over de authentieke impulsen van de mens be vordert. „Lady Chatterley” is een werk vol symboliek en nog zeer actueel. In de arcadische omgeving waarin de liefdes affaire tussen Lady Chatterley en de jachtopziener Mellors zich ontwikkelt. Voor Jessie (Miriam in „Sons and Lovers”) moet de jonge Bert Lawrence een moeilijke aanbidder geweest zijn, die het tenslotte nodig vond, haar uitleg te geven van zijn dualistisch karakter: het ene wezen in hem had haar lief, het andere kon haar niet liefhebben. Het moet in de lente van 1908 zijn geweest dat een andere vrouw, Alice Dax (Clara Dawes in „Sons and Lovers”) zijn liefdeleven ging bepalen. Alice Dax bleef zijn geliefde, tot Lawrence, in 1912 zijn toekomstige vrouw ontmoette: Frie da Weekley-von Richthofen, de echtge note van één van zijn vroegere docen ten; dochter van de militaire comman dant van Metz in het sinds 1871 onder Duits bestuur staande Lotharingen. Van beide zijden was hier sprake van liefde op het eerste gezicht en de verdere ontwikkeling van Lawrence’ leven kan moeilijk worden begrepen zonder kennis van de verhouding zoals deze zich tussen beide partners ontwikkelde. Zoals Lawrence’ vader verering had gevoeld voor de betere komaf van zijn vrouw, Lydia, zo voelde de schrijver zich geïmponeerd door de aristocratische afkomst van de vrouw, die hij al spoedig „de fijnste van Engeland” noemde en die ook hem verkoos boven de professor, bij wie zij twee kinderen had. Nadat Frieda haar scheiding had ver kregen, huwde zij Lawrence in juli 1914 in Londen, kort vóór het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Van deze dag af heeft Lawrence zijn inzichten over de ideale verhouding tus sen de seksen gebasseerd op zijn fel- bewogen leven met de vrouw die tegen alle mogelijke levensomstandigheden op gewassen bleek, doch pas tot haar recht kwam in de primitieve intimiteit van Lawrence’ ranch in Nieuw Mexico. Naarmate het einde nadert, maakt Auwera steeds duidelijker dat de litera tuur voor hem zin heeft: „Het woord werkt traag en onderhuids, maar de bewustzijnsvormen die het creëert zijn niet oppervlakkig. Het gebeurt in stilte, onmerkbaar en individueel”. Auwera volgt de werkelijkheid, zonder veel la waai. IN NAVOLGING van Amsterdam waaraan reeds enkele jaren geleden een Groot Kroegenboek werd gewijd, is nu ook een aantal café’s in Ant werpen op hun sfeer en kwaliteit beproefd. „Elfkroegentocht door Ant werpen” geeft, zoals de titel aangeeft geen verzameling van etablissementen die een doorsnee laat zien van al wat zich aan kroegleven in de Scheldestad afspeelt. Wel wordt in het op be scheiden formaat uitgegeven boek aandacht besteed aan een elftal gele genheden dat om vaak meer dan één reden belangrijk kan of kon worden geacht voor het Antwerpse uitgaans leven. velijk de theorieën van Arden, Sillitoe, Uwe Johnson, Koeck, Koolhaas, Robbe- rechts en Van Paemel aan te halen. Om dan tussendoor eventjes koudweg te stellen: het probleem bestaat voor Lawrence’ tweede roman „The Tres passer” leverde hem bitter weinig op en in geen enkel opzicht was Frieda voor bereid op de bittere armoede die zij aanvankelijk had te delen met de man in wier handen zij haar lot had gelegd. Doch in de liefde-haat -verhouding wel ke zich tussen hen ontwikkelde, is zij hem steeds trouw gebleven, in het jaren lange nomadenleven, de worstelingen om de macht, de verdachtmakingen van doch het was de moeder die met haar sterke liefde zijn leven redde. Als dertienjarige won de leergierige jongen een beurs die hem in staat stelde in Nottingham de middelbare school te bezoeken en met zijn 20ste jaar was hij onderwijzer. Hij schreef toen ook al verzen en begon aan zijn eerste boek „The White Peacock”, doch de vreugde om het verschijnen hiervan werd over schaduwd door de dood van zijn moeder, vier weken tevoren. Lawrence besloot zijn baan op te ge ven en zich geheel aan het schrijven te wijden. Van groot belang voor Lawrence’ ont wikkeling is geweest een bezoek dat hij als 15-jarige met zijn moeder bracht aan „Haggs Farm”, waar hij een tweede thuis vond; in Jessie Chambers zijn eerste liefde en in haar broers vrienden die hij zeven jaar later, bij zijn vertrek naar Croydon node zou verlaten. Jessie maakte hij deelgenoot van alles wat hij doorleefde en las, onder anderen Emerson, Thoreau en Carlyle, later de grote Franse symbolisten. Op Haggs Farm deed Lawrence het thema op dat hem het meest typeert en dat „Sons and Lovers” tot zijn meest authentieke werk maakt: het zielscon flict van zijn ontluikende liefde voor het jonge meisje en zijn gevoelens van trouw en gebondenheid aan de moeder, die hem vóór alles „respect” voor de vrouw had bijgebracht en slecht kon verkroppen dat haar zoon zijn tijd en gevoelens reeds zo jong aan een ander schonk. In de landelijke omgeving van de boerderij van de familie Chambers werd de jonge schrijver zich ook bewust van het conflict tussen zijn puriteinse opvoe ding en zijn groeiende zinnelijkheid. Een feit is dat hij hier, ook onder invloed van denkers als Schopenhauer, Nietzsche en Renan’s „Leven van Jezus” het hem door zijn moeder bijgebrachte conventionele geloof begon te verliezen Voor het boekje, verschenen bij uitgeverij Standaard-Moussault, zijn 11 auteurs en journalisten aangetrok ken, die ieder over hun eigen café babbelen, of „stamineeke” zoals het veel mooier klinkt in het Vlaams. Omdat in sommige gevallen de uitba ters na verloop van tijd hun zaak verwisselden voor een andere het geen tot gevolg had dat het publiek meeging en de auteur als het ware achterbleef loopt er door het boekje een mooie rode draad. Het is erg aardig om te zien hoe de ene schrijver het verlies van het sfeertje betreurt dat een paar bladzijden vor der plotseling door de andere schrij ver met enthousiasme wordt binnen gehaald. In tegenstelling met onze onvolpre zen kroegloper Simon Carmiggelt heeft de Vlaamse schrijver althans hier weinig voorkeur voor het echte volkscafé. Duidelijk ligt de na druk op die zaken waar de cultuur in stand wordt gehouden, met de Quin- ten Matsijs, de Muze, Den Engel en Gard Sivik als belangrijkste ontmoe- tingsgelegenheden. De meeste schrijvers hebben zich ingespannen om naast de sfeer ook iets over de geschiedenis van nun stamcafé te vertellen. Paul Koeck schrijft in dit verband interessante notities over de Muze, waar onder meer protestzanger Ferre Grignard zijn opkomst beleeft. Het is een om geving die veel artiesten tot grote inspiratie heeft gebracht. Niet alleen schrijvers (Remco Campert en Simon Vinkenoog waren er bezoekers), ook jazzmusici als Memphis Slim, Tohn Lee Hooker en Champion Jack Du pree werden er onthaald. Tot er ver velend publiek kwam en de zaak begon te verlopen. De twee exploi tanten, Jan en Marco, krijgen verschil van mening over de cliëntele die zij willen bereiken en Marco wijkt uit naar een ander café, dat elders zal worden beschreven door Eddie van Vliet. Ook daar duiken er randfigu ren op. Je houdt zodoende wel een erg litterair smaakje over van deze Elf kroegentocht. Het gewone Vlaamse cafeetje met zijn onafscheidelijke at tributen als kikker en flipper (respec tievelijk tafelvoetbalspel en speelau tomaat), met een dikke madam ach ter de tap, dat cafeetje is eigenlijk in het gedrang gekomen. Wie zijn eigen elfkroegentocht door Antwerpen wil maken een in Vlaanderen onder studenten goed gebruik die heeft aan dit boekje voor een deel "en goede leidraad. Om echter de smaak te pakken te krijgen zijn er meer café’s en misschien wel leukere. CEES STRAUS Minne’s gedichten hebben Noordelijke Nederlanden voelt men de dreiging van het machtige complex van mijnen en industrieën, waarvan Clifford Chatterley de „ver lamde” eigenaar is. Niet alleen de Chat- terleys, doch de hele wereld zucht onder de tragische gevolgen van de eerste wereldoorlog. Lawrence werd in 1885 geboren als het vierde kind van de mijnwerker John Arthur Lawrence en de ontwikkelde en belezen onderwijzeres Lydia Beardsal. Het meisje uit streng-godsdienstig milieu voelde zich aanstonds aangetrokken tot de goed-gebouwde, charmante man, die zij toen twintig jaar oud op een kerstviering had ontmoet.' Het huwelijksgeluk was echter van korte duur. Zij meende de man van de drank te kunnen afhelpen, doch het ging van kwaad tot erger en in het in 1913 verschenen werk „Sons and Lovers”, Lawrence’ meest autobiografische roman, heeft hij in Walter Morel een compleet en nauwkeurig portret gegeven van zijn vader, die weldra door de kinderen om zijn drankzucht, ruwheid en wilszwakte werd gevreesd en gehaat. De kleine zwakke Lydia, die graag met ontwikkelde mensen sprak over godsdienst en wijsbegeerte, moest zich in de mijnstad Eastwood, Nottinghamshire aanpassen in een omgeving waarin het leven werd bepaald door de mijn, de methodistische kerk en de brouwerij David Herbert groeide op in de harde, vernederende sfeer van armoede en hef tige huiselijke twisten. ER BESTAAT DE LAATSTE tijd her nieuwde belangstelling voor leven en werken van de in 1930, op 44-jarige leeftijd aan t.b. in Zuid-Frankrijk over leden Engelse romancier David Herbert Lawrence, die ook als lyrisch dichter, essayist, schilder en vooral als voorvech ter van de seksuele bevrijding naam heeft gemaakt. Met zijn grote romans: „Sons and Lovers”, „The Rainbow” en „Women in Love” was hij qua thematiek zijn tijd, vooral het Engeland van die dagen, vèr vooruit en eerst onze tijd kan deze lang verguisde schrijver in zijn ware groot heid zien: een man bezeten van het idee om de intieme man-vrouwverhouding te bevrijden uit de knellende banden van een gemechaniseerde samenleving welke er op uit is, het individu te verlagen tot een marionet, hem te vormen tot een sociaal eerder dan een spontaan en natuurlek levend mens. Lawrence’ in 1915 verschenen werk „The Rainbow”, in feite het eerste deel van zijn belangrijkste werk „Women in Love”, werd door de pers zo heftig aangevallen, dat het uit de handel moest worden genomen en wat „Lady Chatter ley’s Lover” betreft, waren de hoeders van moraal en fatsoen zó snccesvol, dat het werk in Amerika pas in 1959, in Engeland eerst in 1960 kon verschijnen, nadat het reeds in 1928 in Florence was verschenen. Een aardig voorbeeld van wat al die literatoren ons in het afgelopen jaar hebben gepresenteerd is immer weer te vinden in Snoeck’s Jaarboek. Uitgegeven in ’n handzaam formaat bij Nijgh en Van Ditmar, voorzien van vele illustraties en bereikbaar voor een luttel aantal gul dens, levert het een schat aan verhalen essays over literatuur, kunst, film, toneel, mode en reizen. Het aardige ligt vooral in het feit dat er zoveel Vlamin gen aan het woord mogen komen, die hun zegje nu eens haarfijn kunnen doen over andere Vlamingen en, in het aar digste geval, over Nederlanders. Dat le vert een brokje onvermoede emancipatie op, die nu eens niet op het niveau van de Belgen/Hollanders moppen wordt uit gevochten, maar naar het peil van de veel hoogstaandere essayistiek wordt een Duits-vijandige bevolking, de schan dalen rond Lawrence’ boeken en tenslot te de jaren van zijn ziekte. Het huwelijk met de originele, intens- levende en onconventionele Frieda, vaak verscheurd tussen de liefde voor haar man en het verlangen naar haar kinde ren,, heeft Lawrence het „Hinterland der Seele” leren kennen. Het leverde overmaat van conflictstof, die Lawrence in brieven aan zijn vrien den uitlegde als „moeilijkheden om de kinderen”, doch die ook voortkwam uit de onmacht van de scheppende kunste naar, zich geheel te verliezen in de vrouw, zonder wie hij niet kon. Opmerkelijk in Lawrence’ boeken zijn dan ook de telkens terugkerende, hoog lopende echtelijke twisten, waarbij men onwillekeurig vergelijkingen trekt met Tolstoi’s „Kreuzersonate”. Misschien ook dat Frieda, zoals iedere echte vrouw, afgunst voelde bij het scheppende werk van haar man, waarbij hij haar niet nodig had, al was hij dan volgens Bertrand Russell „de spreektrompet van zijn vrouw” gewor den. Als gevolg van zijn groeiend succes en ook door zijn vrouw zag Lawrence zich opgenomen in kringen waarin hij nim mer had verkeerd. In de Bloomsbury- kring ontmoette hij het schrijversecht paar Katherine MansfieldJohn Middle ton Murry, Lytton Strachey en Lady Ottoline Morrell; ook Cynthia Asquith, schoondochter van de toenmalige Britse premier. Gedeprimeerd om het navrante heden; niet malse kritiek leverend op het intel lectualisme van de leden van de Bloomsbury-kring, keerde Lawrence zich naar de „esoterische traditie”, onderging hij sterk de invloed van Edward Car penter en Walt Whitman. In Melville vond hij de bevestiging dat de zee de bakermat is van het diepe sacraal-seksu- ele bewustzijn. In zuiver litterair opzicht wordt Law rence als de mindere beschouwd van een Bennett, doch zijn werken bezitten een intens-persoonlijke stijl: vloeien over van leven. In werken als „Sons and Lovers”, „Women in Love" en „Lady Chatterley” voelt men de polsslag van het leven zelf. Hij werd gedreven door een niets-ontziende persoonlijke visie, ook blijkend uit de worstelscène van „Women in Love”. Naast zijn romans schreef Lawrence vele korte verhalen, studies en reisver halen. Evenals Wilde, Shelley en Byron, verkoos hij het buitenland boven Enge land. in minder kendheid verworven dan die van Jan van Nijlen, een Karei van Woestijne en misschien zelfs minder dan die van Maurice Roelants. In Vlaande ren wordt hij echter nog volop geëerd, da groep dichters die in het boek een ge dicht ter ere van Minne schrijft, levert daar deels het bewijs van. Wie mocht raden naar de inhoud van dit werkje, raad ik aan één der laatste pagina’s te lezen om een indruk te krijgen van wat er zoal staat geschre ven. Dat is niet mis: Richard Minne, dichter; Moment met Minne; Een boek voor Minne; Landelijk vers a la Minne; Aan Richard Minne zestig; Portret van Richard Minne; Richard; In memoriam Richard Minne; Richard Minne of de daad op papier; Waarom ik houd van Richard Minne; Morgen met Minne-ver- schijning; Denkend aan Minne. Dat is ongeveer een derde van de inhoud. Het zal de lezer begrijpelijk voorkomen dat hij in een dergelijk boek slechts lovende woorden (vrienden ont houden elkaar immers de waarheid) over de betrokken man tegenkomt. Zo erg is dat overigens niet, want door bepaalde documenten t e introduceren, ontstaat er toch een boeiend beeld. Zoals de tekst van een der radiopraatjes die Minne hield voor de Gewestelijke Om roep Oost-Vlaanderen of hoe Minne leefde en werkte in zijn geboortestad Gent en later in het (toen nog) schilder achtige dorp Sint Martens-Latem. Richard Minne behoorde met Roe lants, Raymond Herreman en Karei Le- roux tot t’ Fonteintje. Een groep dichters die stelling nam tegen het destijds heer sende humanitaire expressionisme, tegen auteurs als Paul van Ostayen en die van het tijdschrift Ruimte. Daniël van Rijssel, de samensteller, heeft jammer genoeg verzuimd Minne’s invloed diepgaand te analyseren. Wel zijn er enkele opstellen dienaangaande, maar ze tonen toch allemaal een soort oppervlakkigheid die eerder verwarrend dan verhelderend werkt. Het beste persoonlijke beeld van Minne is ei genlijk nog van Louis Paul die de dichter meemaakte op de redactie van hun krant, de Vooruit. Geen analyse van de mens, maar Minne zelf. CEES STRAUS WWW’ W wwi

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1973 | | pagina 25