insect naar buiten draag Jager Van der Wal: „het Er zijn momenten dat ik geweer is mij aangegroeid” »8|ïs ■km GEEN REEGEITEN NIET TE WEEK BEVREDIGING F J 'M. JUNI ZATERDAG 30 Erbij 1 97, 'Jkj a,a Cs-ii. .3 L en Maar op de een of andere manier TONNY VAN DER MEULEN HENGELAARS WREDER DAN JAGERS als een balletje naar beneden: potdom me wat een mooi schot”. „Nou de kerels die vroeger het jacht instinct niet hadden, konden hun eigen lijf niet in stand houden, laat staan een wijfje of een kind. Ergo: de mannen met wél jachtinstinct zijn duizenden ge neraties lang uitgeselecteerd. Geen won der dat het nog wel degelijk in de huidige generatie zit”. Arnold van der Wal: „Ja, dat is waar. Ik ben met vakantie naar Joego-Slavië geweest om op de auerhaan te jagen, een vogel die houdt van grote eenzaam heid. Je koopt een afschotvergunning en iedere morgen en avond ga je met die mensen daar het oerbos in om de auer haan te zoeken. Je leert zo het land en de mensen kennen on een manier die de toerist nooit beleeft. En dan neem je tenslotte als herinnering die geschoten auerhaan mee. Daar hangt-ie”. „Voor je hem hebt, moet je eerst veel leren. De auerhaan zingt met een heel zacht geluid, als het vallen van druppels water. (Van der Wal imiteert dit geluid door twee uiteinden van tandenborstels tegen elkaar te tikken). Dan hoor je „psssst-wang” en dan wacht-ie een tijd je. Maar tijdens dat „pssst” slikt-ie zijn tong in en is-ie even doof en blind. Op Maar ik dacht dat jagers niet zozeer jagen omdat dat aardiger is voor de dat moment spring je van achter de ene boom naar de andere”. „Als mens moet je er ook voor zorgen dat je niet te week wordt. Er zijn momenten dat ik in de hut een insect vang en hem naar buiten draag. Er zijn ook momenten dat ik bloemen zo mooi vind, dat ik het een rotstreek vind om ze af te snijden. Maar als je nog een beetje verder gaat, kun je straks geen krop sla meer uit je tuin halen. Dan kun je je helemaal niet meer bewegen, want elke keer als je van je stoel komt dood je wel wat. En waarom eet je dan nog brood, daar zitten wel 5000 graan korrels in, elke graankorrel is hetzelfde wonder als een dier”. doet een dood hert me meer dan een overleden graankorrel. Waaruit verklaart u de kritiek op de jacht dan? Arnold van der Wal: „Jaloezie, anders niks dan jaloezie. Want jacht is niet te democratiseren. Er zijn 36.000 jagers, het land is vol”. jagers? Waar zitten we eigenlijk over te ouwehoeren?” „Ik ben bijvoorbeeld ook ontzettend aan m’n honden gehecht. Ik heb laatst eens iets over een bepaalde stam ge hoord waar de honden bij de vrouwen aan de borst liggen. Voor een jager betekent een hond: eten. Maar ik schiet mijn oude honden zelf dood. Dat is een hele moeilijke zaak. Ik had een hond die ik twee, drie keer heb laten opereren. Daar ben ik mee uit jagen gegaan en toen hij opkeek heb ik hem door de kop geschoten. De jachtopziener heeft hem begraven. Ik heb dat zelf ook wel eens gedaan, maar naar die wond te zien, dat is niet makkelijk”. „Als je dan, nadat je hem hebt dood geschoten, thuis komt, ben je dagen misselijk. Maar dat moet je voor je hond over hebben. Ik vind het slap als je zoiets niet kunt. Maar ik zal de hemel danken als esen hond hier zijn natuurlij ke dood sterft. De ellende is: ze hebben, het hier veel te goed, Ze gaan niet gauw vanzelf dood”. Denken jagers vaak aan hun eigen dood? ziekte zouden constateren zou ik het verdomd plezierig vinden als iemand me tijdens een jacht een schot in de nek zou geven. Dat lijkt me een prachtige dood. Als je als goeie jachtvrienden mekaar zo kunt helpen: ik zie niet wat daartegen is”. Maar er is toch wel verschil of zo’n fazant neergeschoten wordt. Arnold van der Wal: „Dacht ik niet. Een duif die door een schot sneuvelt heeft, dacht ik, een plezieriger dood dan eentje die dagen in de bossen ligt te zieltogen, terwijl hij barst van de difte rie en een soort dikke gele kaarskorst in zijn krop heeft. En waarom zou je alles laten verrotten in de natuur? Je kunt een bed sla ook laten verrotten, maar je kunt het beter bijtijds opeten”. Arnold van der Wal: „Dacht ik wel ja. Je wordt veel geconfronteerd met de dood. Het sterven van een dier, al is het nog zo klein, is altijd aangrijpend. Als een hert dood ligt te gaan, benader ik hem niet. Hij zou alleen maar van ma schrikken en kan niet meer weg”. „Als artsen bij mij een ongeneeslijke Ik dacht juist dat de meeste mensen die kritiek op de jacht hebben, zelf nooit een jachtgeweer zullen vastpakken. Arnold van der Wal: „Zullen we daar nou eens om gaan wedden? Van de tien kerels maak ik binnen een maand van négen een jager. Als ik u zou meene men, ik zou u het wild laten zien, dan komt het boven. Daar durf ik om ta wedden. Praktisch bij iedereen komt het boven”. „Zo nader je het beest: het schot is dan geen donder meer aan. Je neemt hem mee als herinnering, als trofee, als bewijs van een jachtavontuur. Dat is hetzelfde als: iedere bok die hier hangt is ook een verhaal. Zoveel weken in dat terrein, een faire strijd. Niet met een kijker, ik schiet vanaf een meter of vijftig, ik blaas ze niet vanaf tweehon derd meter omver”. Arnold van der Wal woont 25 jaar in het bos. De oorlog bracht hij door met vogelen en vissen in Noord-Holland. „Daarna was je verpest door het pionieren. Geen zin meer in een regelmatig leven. Ik was maar tropisch landbouw gaan studeren, want dan kon je op een plantage gaan wonen en in de rimboe gaan jagen”. Je kunt ook zeggen: jammer van de fazant. U zegt: het gaat niet om de bok, het gaat om het spel. Maar toch schoot u hem op die morgen neer. Waarom dan? je altijd verneuken. Een rap konijn keert zich plotseling om, gaat achter een struik en je ziet hem niet meer. Maar als ze zouden vragen om naar een herte- kamp te komen om drie damherten neer te leggen, dan moeten ze niet bij mij zijn”. Arnold van der Wal: „Neem dan een vis. Als een vis zou kunnen schreeuwen, dan zou je es wat kunnen beleven. Iedereen staat te kijken hoe een wijf op de markt een paling vildt. Die moest maar eens gaan schreeuwen. Als je aan je hond komt kun je van dezelfde men sen, die naar het villen van een paling staan te kijken tien trappen terug krij gen”. ,Het leven houdt in dat je de dood accepteert. In ziekenhuizen praten zé niet over de dood. Als je daar dood gaat, gaan ze grammofoonplaatjes voor je draaien. Als je van het leven houdt, hoort de dood erbij. Maar je ziet er zelf natuurlijk wel tegen op. Een gevaarlijk punt voor een jager is dat zijn contact met dieren te nauw wordt. Dan vergaat je lust tot jagen. Ik heb eens de fout gemaakt dat ik twee reekalveren met de fles heb grootgebracht. Eentje kwam een tijd lang nog aanlopen, als ik hem riep in het bos. Ten slotte zijn ze helemaal verwilderd. Maar sindsdien schiet ik geen reegeiten meer”. Het is het goeie schot dat de bevredi ging geeft, een haas in volle ren. Ik schiet graag. Het geweer is mij aange groeid. Maar op een kleiduif zal ik zelden schieten. Want wild hè, dat kan De belangrijkste vraag om mee naar de Veluwe te rijden was: Waarom schiet iemand die van dieren houdt, graag dieren dood?. „Jagen heeft twee aspecten: het vre ten, maar de meeste bevrediging zit in het vangen. Een jager moet handigheid hebben. Dat geeft bevrediging. Zoals een voetballer een gloeiend schot net in de bovenhoek legt. Maar iets als bijvoor beeld postzegels verzamelen is volgens mij ook nog een overblijfsel van de jacht. Je bent op jacht, er komt een hoge fazant over, je raakt hem, hij valt Toen Arnold van der Wal 25 laar geleden in zijn bos ging wonen was er geen wild meer. Een aanwonende boer wist zeker dat hij het laatste konijn had uitgegraven. Nu is het volgens de pach tende jagers het mooiste bos van Neder land. Arnold van der Wal: „Dat zou je kunnen zeggen. Maar alles wat in de natuur leeft heeft ook te sterven. Als een fazant geschoten wordt, is er plaats voor een andere fazant. Als je vreugde in het leven hebt moet je ook begrijpen dat een oudere generatie plaats moet maken”. We eten een door Jan Teulings met smaak bereide en door een erkend slager gesneden karbonade. Daarna gaan twee mannen afwassen, terwijl de rest het bos in trekt om wilde varkens te tellen. Arnold van der Wal: „Merk je nou wel dat we hier proberen te leven zoals je deed toen je nog jong was”. Een dag later belt hij op vanuit de blokhut: „Je wou steeds maar weten waarom ik zo’n bok toch doodschiet. Bij elke sport heb je een prijsje, kijk .raar eens naar al die bekers en medailles. Dat is menselijk, dacht ik. Het is voor de moeite van het bereiken van het succes”. Arnold van der Wal: „Een wezenlijk element van de jacht is het doden van het dier, het zal altijd anders blijven dan naar vogeltjes kijken. Het Joden van een dier, dat geeft ernst aan het bedrijf. Als ze geweren zouden uitvinden met een schot dat de dieren alleen maar zwaar zou verdoven, dan zou ik nie’ meer mee doen” „Als een leeuw naar een antiloop kijkt, ziet hij alleen een happie eten. Als die leeuw zich zou verdiepen in het hele familieleven van die antiloop, zou-ie vertederd worden. Als je met een boer op jacht gaat heb je daar trouwens nooit last van. Ik heb nog nooit ethisch gelul van een boer gehoord. Want een boer weet dat hij bepaalde dieren moet opruimen om zijn eigen bestaan moge lijk te maken”. Arnold van der Wal: „Voor mij is iedere tocht door het bos weer machtig; waar zit mijn wild? Hoe bezoeken ze de drinkplaatsen? Hoe groeit mijn rogge, hoe staan de erwten erbij, die ik vroor de duiven gezaaid heb. Ik kruis een pad en een vos kijkt me aan”. „Ik doe hier in de hut het licht aan, en buiten ligt een hert met haar hinde. Je ziet een goeie bok; die wil je kennen. Daar doe je dan een paar weken over. Je maakt er een studie van tot je een zeer goed beeld van hem hebt. Vroeger schoot ik hem dan, dat hoef ik nu niet meer, die finishing touch heb ik eigen lijk niet meer nodig. Wat kan mij dat geweitje aan de wand nog schelen, ik heb er genoeg, ik gun die bok graag een ander. Ik zeg tegen een vriend: daar en daar staat nog een leuke bok. Want dit is een bedrijf. Je krijgt je geld niet los door mensen alleen te laten wandelen”. Hij leeft nu van het schrijven over de jacht en het op peil houden van de wildstand in zijn bos. „Ik voel me rijk. Als ik op een mooie morgen denk: Ik ga op de duiven, dan ga ik op de duiven. Ik heb maar weinig nodig om van te leven, ik loop meestal in oude kleren en gooi alle flauwekul over boord. Want als je es om je heen kijkt dan blijkt dat we een stelletje dolgeslagen eksters zijn geworden. Alles wat glimt en glad is, moeten we hebben. Maar al die poeprijke kerels zijn jaloers op me. Ze vergeten: Geld is wel belangrijk, maar tijd is nog belangrijker”. „En dan hengelaars. Die zijn veel wreder dan jagers. Met zo’n ragfijne draad en een haak die dat beest soms tot in zijn darmen inslikt. Dan wordt-ie met grove klauwen beetgepakt, de hele schubbenstructuur beschadigd en weer in het water gegooid. Wij zijn met z’n allen zo godsliederlijk wreed. Alles vre ten we op, kijk maar eens om je heen, werkelijk geen dier is zo wreed als de mens. Zelfs renpaarden vreten ze op en zij willen dan een praatje maken over In de blokhut is ook de acteur Jan Teulings aanwezig. Hij lijkt nog steeds op Maigret. „Laatst was ik op de eende- jacht, achter me riep iemand: Moorde naar, moordenaar! Op een gegeven mo ment schoot ik mis en toen riep-ie. Klootzak!” „Want wat. is nou eigenlijk een jager? De vroegste mens zal eerst wel knollen hebben gevreten, maar vlees smaakte hem veel beter, zodra hij een beest in de kladden kreeg Zo’n holenbeer moesten ze met grote stenen doodgooien. Die mannen hadden een jachtinstinct, zoals ieder dier dat ook heeft. Die meesjes hier hebben een enorm plezier in hun leven, want iedere keer vinden ze wat. Een torretje onder de schors. Als je fazanten mais gaat voeren, moet je het ook niet op één hoop gooien, nee je moet het heel wijd verspreiden om die beesten de vreugde te gunnen van het vinden. Dat is voor ieder mens ook van belang”. „Een punt is ook: dieren hebben geen voorstelling van de dood, ze kennen geen doodsangst, ’s Winters voer ik hier allerlei vogels, plotseling scheert er een sperwer over heen, grijpt er eentje, maar twee minuten later zitten al die andere vogeltjes hier weer net zo vrolijk te vreten. Hun hele leven is het spel van het ontwijken. Laatst zat ik hier een makreel te eten. Als je zo’n dier eens bekijkt: een minimale portie hersens, maar een prachtig lichaam. Dat blik semsnel iets kunnen ontwijken, dat is hun hele bestaan. Als je dieren in een paradijs liet leven zonder vijanden, dan zouden ze verweken. De Veluwe op. Aan het eind van een bospad staat de blokhut van Arnold van der Wal, 52 jaar, redacteur van het blad „de Jager”. Hij woont er samen met zijn vijf honden. „Verleden week zat hier nog een vos achter mijn haan aan. ’s Morgens om vijf uur een enorm gekakel. Ik riep: Donder op. Maar ik moest eerst nog het raam uitspringen. Toen ging hij weg”. „Er was hier vlak bij de hut een bok: daar heb ik twee maanden over gedaan. Ik heb er heerlijk op gejaagd. Op een morgen stond-ie op, schrok van mij en toen schoot ik op hem. Dat is dan de jacht, het gaat niet om die bok, het gaat om het spel, het schieten hoeft van mij steeds minder. Ik wil nog wel eens op een hoge duif schieten of een varken dat langs me heen dondert. Dat is nou het avontuur, de geur en kleur van het jachtbedrijf”. 2 fazant mar omdat ze hef zelf leuk vinden. aiijt"" if ii] fe- - J ilk, HS1 E ‘"el I -

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1973 | | pagina 17