ooruit
(MEER DAN VIJFTIG BOEKEN)
eten
i
O
IK ZOEK ECHTE, MENSELIJÜE GESCHIEDENIS
IsU?
Leonard de Vries
tl»
M
Leonard de Vries
Neerzien
Geëngageerd
Geen gemakzucht
Formule
Baby als lokaas
17
y Erbij
1973
SEPTEMBER
9
-
-
vu*
Hij heeft zo’n vijftig boeken op zijn naam Staan („Ik weet
niet precies hoeveel het er zijn”), in het telefoonboek staat
als professie schrijver aangegeven en toch zegt Leonard de
Vries over zich zelf: „Ik kan niet schrijven. Ik heb geen
schrijftalent. Elke bladzijde, die ik produceer, kost me tien
uur aan gewurm”. Dat gewurm is dan wel goed voor uit
gaven in het Grieks, Frans, Japans Fins, Engels en Zuidafri-
kaans. Hij werkt momenteel aan vijf boeken en heeft banden
met een serie uitgevers (Unieboek, Bezige Bij, Elsevier, Ska-
rabee). Zijn laatste publikaties, onder aanvoering van
„Knotsgekke uitvindingen”, zijn voortdurend in de voorste
linies te vinden van de Nederlandse bestsellerslijsten. Dat
laatste vooral is de reden dat een vijftal uitgevers zich bij
wijze van spreken nog regelmatig de haren uit het hoofd
trekt. Vijf uitgevers zagen niets in „Knotsgekke uitvindin
gen”. De zesde (Skarabee) wel. Leonard de Vries: „Laatst
op het boekenbal zag ik ze, die uitgevers. Ze reageerden
sportief. Dat wel. Ze zeiden, dat ze zich wel voor het hoofd
konden slaan. Tja, uitgeven is een moeilijk vak. Hoe lang
heeft men niet lopen leuren met Anne Franks dagboek? Het
werd het grootste succes ter wereld”.
4
Iv
bU'r.'-.
ft' t
s X-'
%-•
k--
Uyl,
Elke bladzij kost me tien uur gewurm
1
r
t
HANS ROMBOUTS
t
-■
ff:
V
3
t
1
a
i
i
Na het verschijnen van „Knotsgekke
uitvindingen” begon de serie van bun
delboeken over Nederlandse tijdschriften
te lopen: Het Leven, De Lach, Panora
ma. Binnenkort verschijnt de Londense
Vrij Nederland, daarna de Katholieke
Illustratie De Prins, de Wereldkroniek
en een verzamelwerk NSB-bladen.
ook terug te vinden in zijn documentai
res. Zoals in het Britse boek over de
Victoriaanse tijd. Daar staat een plaat in
van een krokodillenjager, die een baby
gebruikt als lokaas. Zonder tekst. Maar
het is veelzeggend. Zoals ook de bijeen
gebrachte platen en teksten over koloni
alisme en slavernij. De Vries: „Dat zou
je een sleutel kunnen noemen voor mijn
boeken. Ik houd een spiegel voor.”
Leonard de Vries en zijn vrouw Ilonka,
die hem assisteert bij het verzamelen van
gegevens en het maken van de lay-out.
t
1
j
i
r
t
s
r
i
a
1
1
1
t
1
1
Zijn sociale bewogenheid is dikwijls
y.-
<6
Hoe is nu Leonard de Vries aan zijn
„documentaire formule” gekomen?
Hij startte als schrijver van techni
sche boeken, zoals het Jongens Radio-
boek en het Jongens Electriciteitsboek.
Wat wonderlijk eigenlijk, omdat hij een
romanticus en geen technocraat is. Zelf
zegt hij daarover: „Ik ben ook helemaal
niet technisch. Ik vond het alleen leuk
vanwege het feit, dat je met de techniek
zo veel kunt gaan doen. Als ik iets aan
mijn radio heb, dan kan ik die zelf niet
repareren. Ik bel dan een jongetje, dat
mijn boek gelezen heeft en die komt het
dan maken.”
Die technische boeken werden ook in
De republikein De Vries, die neigt
naar Nieuw Links, wil wel kwijt, dat hij
al die demonstraties van tegenwoordig
wel wat griezelig vindt. „Ik ben er vaak
wel voor. Maar alleen demonstreren te
gen onrecht is niet voldoende. En ik
verdenk er veel van de meelopers van,
dat ze het daarbij laten.”
Wordt dat niet te veel van het goede?
Leonard de Vries: „Nee. Om een zo goed
mogelijk tijdsbeeld te scheppen, moet je
zo veel mogelijk bladen van allerlei
richtingen nemen. Nu wordt de totale
verzameling een soort tijdsmonument.
Bovendien: ons verveelt het niet om te
doen. Waarom zouden we ook stoppen
zolang als het loopt?
Ik zou graag ook nog eens een boek
over de zgn. banale litteratuur, de volks
litteratuur zoals de Lord Listers, willen
maken.”
bewoners gedacht werd; hoe er het ver
schil was van rangen en standen. Kort
om, al verzamelend schep je een maat
schappijbeeld. Vandaar, dat het maken
van dat fietsenboek een zalig karwei
was.”
Leonard de Vries had daarvóór al
duidelijk geëngageerde boeken geschre
ven als „Hop, hop, hop, hang de socialis
ten op” („Ik wilde eens wat anders dan
lauw water in de wijn schenken, zoals
in sommige socialistische kringen ge
beurde”), „Om die ene wereld” („Een
boek voor UNICEF over het lepravraag-
stuk en de ontwikkelingshulp, waarin ik
harde noten kraakte over het Westen”),
„De jaren 40-45” en „Chaweriem” („een
soort persoonlijke wraakoefening, omdat
mijn joodse familie was uitgeroeid. Ik
wilde iets doen tegen de rassendiscrimi
natie. Het wordt binnenkort herdrukt.
Dan moet ik het een en ander in het
voorwoord veranderen. De opmerking,
dat Israel historische rechten heeft op
zijn Palestijns bestaan is flauwekul. De
moord op zes miljoen joden geeft Israel
bestaansrecht”).
‘•S V
Het is duidelijk, Leonard de Vries is
nog barstensvol energie. Maar het blij
ven, elke keer weer, enorme karweien.
„Neem dat Nederlands Advertentie
Boek. Je ziet er zo tegenop om te
beginnen. Want dat is het grote gevaar:
je dreigt weg te zakken in een chaos
van gegevens. Er zijn zo veel aardige en
boeiende dingen, die je tegenkomt. Je
wil het allemaal lezen en doorgeven”.
-
Leonard de Vries, al wel bekend vóór 1958, toen hij
naar Gert Lubberhuizen van De Bezige Bij fietste en
hem vervolgens overreedde een documentair kinder
boek uit te geven („Bloempjes der Vreugde”), waar
mee dan de eigen-Leonard-stijl-boeken waren ge
boren, deze Leonard de Vries wordt door sommigen
toegedicht, dat hij slechts schaar en lijmpot hanteert
en daarmee schepen met goud en zilver binnenhaalt.
Zonder de begrippen broodnijd en jaloezie te hanteren
zweven die toch door de joyeuze en met fraaie beeld
jes bewoonde kamers als hij daarop ingaat: „Ik kan
Leonard de Vries een aimabel
mens (zelfs tijdens het hiervoor vermel
de stoom afblazen) heeft een duide
lijke theorie achter zijn werkzaamheden,
een eigen filosofie. „Wij hebben op
school altijd een vertekend beeld van de
geschiedenis gekregen. Wij leerden wat
koningen en militaire leiders uitvoerden.
Maar dót is eigenlijk niet de echte
menselijke geschiedenis. Zij bepaalden
wel de loop van de grote gebeurtenissen.
Maar de ware historie van de mensheid
wordt nog steeds door de mensen, de
gewone mensen gemaakt. Het zijn de
dingen, die net onder de oppervlakte van
de traditionele geschiedschrijving liggen,
die ik interessant vind. De menselijke
uitingen, die zijn boeiend. Je duikt in
het verleden en ontdekt dat wij wel
menen steeds knapper te worden, maar
dat dat vaak helemaal niet klopt. Wat
een meubelmaker honderd jaar geleden
kon maken, kan nu praktisch niemand
meer. Kijk naar de kathedralen uit de
middeleeuwen, gemaakt door het nijve
re, gewone volk. Wat ik doe met mijn
boeken is de mensen documenten geven
die voor zichzelf spreken. En dan zeg ik
verder: hier zijn ze en trek er zelf je
conclusies uit.”
’i
Het is logisch dat Leonard de Vries
zich ook wel kan ergeren aan het sno
bistische neerzien van de culturele upper
ten op gewone zaken. „Veel mensen
kijken neer op primitieve kunst. Neem
de Vlaamse primitieven of de Etruski-
sche volkskunst. Uiteindelijk was dat
kunst om meer te beminnen en mooier
te vinden dan de officiële. En dan kom
ik weer terug op het feit, dat men altijd
van de vorige generatie roept: die men
sen konden eigenlijk niet veel. Maar wat
ze groot wilden maken, maakten ze ook
groot. Ze waren vaak ook groot in het
kleine. Wie bepaalt trouwens de waarde
van een kunstwerk? Niet de maker, niet
de criticus, maar het werk zelf. Dat
blijft. Wat ik voor ons in deze tijd wel
een voordeel vind in de beoordeling van
artistieke zaken is, dat wij een groot
overzicht hebben van tijd en plaats. Je
kunt tegelijkertijd kunst zien uit het
stenen tijdperk (Nieuw Guinea) en de
waterstofbomperiede.”
Toen een elftal van Tweede-Ka-
merleden onlangs de parlementaire
pers in een pittig voetbalduel met 3-2
had verslagen, en enkele Kamerleden
zich hierover zeer tevreden toonden,
zei een toeschouwer tegen een van de
parlementaire voetballers: over
winning mocht ook wel, want jullie
zijn de best betaalde profvoetballers
van Nederland. Bijna een ton voor
deze ene wedstrijd is niet mis."
Zijn toelichting: „Jullie hebben
toch niks anders te doen dan af en
toe op een receptie te drinken, te
voetballen en je geld op te strijken."
Deze sportieve Hagenaar had het ech
ter minstens op één punt mis. Ka
merleden verdienen geen ton, maar
58.000 gulden per jaar.
Zijn veronderstelling, dat Kamerle
den niet al te veel werk zouden
hebben, is „op zijn minst ongenuan
ceerd", zoals Kamerleden dat uit
drukken of minder parlementair: ge
woon onzin- Toch was zijn opmerking
niets anders dan een herhaling van
de veel gehoorde kritiek op de Ka
merleden: als ze eenmaal op hun
stoel zitten, doen ze niets meer. Een
thema waarop veel varianten moge
lijk zijn.
We legden deze kritiek voor aan
enkele gewone kiezers, die zich
slechts van de andere kiezers onder
scheiden door het feit dat zij hun
werk hebben in het gebouw van de
Tweede Kamer en dagelijks met Ka
merleden omgaan.
Hun oordeel is milder, al geven ze
ook toe dat, zoals overal, verschillen
mogelijk zijn. De enkele felle criticus
die in het gebouw van de Tweede
Kamer rondloopt, is niet bereid zijn
verhaal aan de krant te vertellen,
omdat hij vreest voor zijn post. An
deren, die slechts positieve medede
lingen doen, wensen ook niet geci
teerd te worden, want na enkele
negatieve publikaties over de Kamer
is het personeel „pers-bang" gewor
den.
Wie daar geen last van heeft, is
Gerard Neervoort, 12 jaar lang chef
van het restaurant en de bar van het
Internationaal Pers Centrum waar
veel politici neerstrijken voor een
hapje en een slokje. „Niet hard wer
ken die Kamerleden?”, roept Gerard
verbaasd uit als hij aan de veel
gehoorde kritiek herinnerd wordt.
„Laat ik je één voorbeeld geven.
Neem de kabinetsformatie. Den Uyl
was nog geen minister-president. Da
genlang, wekenlang zat die man van
vroeg in de morgen tot ver na mid
dernacht op zijn kamer te werken.
Verscheidene malen ben ik onge
vraagd naar hem toegegaan met een
bord eten en heb ik gezegd: Vooruit
Uyl, eten. Dat andere komt ook nog
wel eens."
Volgens Gerard zijn er meer Ka-
i meeleden die maaltijden overslaan
i omdat ze geen tijd hebben. „Niet
zelden moet ik tegen Kamerleden
zeggen: zou je niet eens rustig aan
gaan doen. Morgen komt er weer een
dag. Ze blijven maar bezig. Och, ik
1 ken bijna alle Kamerleden persoon-
I lijk. Mijn ondervinding is dat de
I meesten van hen weekendhuwelijken
I hebben. Dat drukt op hen- Tijdens de
I verkiezingen beloven ze van alles en
na de verkiezingen proberen ze dat
ook werkelijk waar te maken. Ze
werken daar hard voor en dat drukt
ook op hen.”
Dan is er nog wat dat Gerard van
1 het hart moet: „Die mensen werken
i vaak twintig uur op een dag. Aan
eten komen ze soms niet toe. Als ze
dan even voor ze naar huis rijden
één of twee glaasjes wijn drinken,
die op een nuchtere maag en in een
vermoeid lichaam verkeerd vallen,
dan lopen ze het risico dat ze gepakt
I worden en dan kunnen ze hun poli
tieke carrière wel vaarwel zeggen,
zelfs als er géén ongelukken gebeurd
i zijn. Daai werken ze dan keihard
voor."
Ook de mensen uit de Kamer zelf,
die nog niet de „persschuwheid” heb-
ben opgelopen, zijn overwegend posi-
tief over de werkzaamheid en ar-
beidslust van de Kamerleden. Dit is
I hun getuigenis:
W. Bogaards, sinds 1945 werkzaam
I in de Tweede Kamer, thans als ka-
i merbewaarder, dat wil zeggen in
dienst van de voorzitter en chef van
het zaalpersoneel: „Kamerleden ver-
dienen veel te weinig als je ziet wat
voor werk ze allemaal moeten ver-
zetten. Als ze hier niet zijn, werken
ze thuis wel. Ik ken ze die de hele
I zaterdag en zondag niets anders doen
dan post beantwoorden. Dat is wer-
kelijk vreselijk. Natuurlijk zijn er
uitzonderingen, die heb je overal,
maar zeker 70 percent werkt voor
I wat ze waard zijn en dat is vaak heel
I wat.”
M. C. T. van Griensven, sinds 1953
werkzaam in het parlement: „Wan-
I neer mij als griffie-ambtenaar, tevens
I oud-comptabele, de vraag wordt
voorgelegd of mijn 150 werkgevers
(de Kamerleden) een volle dagtaak
hebben, kan ik deze volmondig posi-
I tief beantwoorden. Een Kamerlid van
I na de laatste wereldoorlog is niet
meer de patriarchale figuur, die
I hoogverheven zijn kiezers vertegen-
I woordigt. Nee, soms ziet het ernaar
uit dat hij de zwaargebonden loop-
jongen van zijn kiezer is geworden."
„Sommige partijen eisen het afsto-
I ten van alle nevenfuncties, en andere
een woonverplichting in het eigen
I kiesdistrict- Dit zijn toch wel normen
I die aanduiden wat de partij van een
„goed Kamerlid” verlangt. Nee, voor
i mij is het Kamerlidmaatschap een
„hondebaan”.
toch wel kwaad worden als ik dat over die schaar en
plakpot hoor. Allereerst: Ik werk keihard. En ik plak
niks en ik knip niks. Als ik mijn documentaire boeken
samenstel dan heb ik na vaak vele maanden snuffelen
en lezen het materiaal verzameld, dat ik ga ordenen
en bundelen. Dan tik ik alles helemaal uit (waarbij ik
de bijzaken weglaat uit de oorspronkelijke teksten).
Dat is een heidens karwei. Met mijn vrouw Ilonka
zoek ik de plaatjes erbij en dan we zelf de layout
maken. We vervaardigen dus de boeken eigenlijk hele
maal zelf. Dat is wat anders dan knippen en plakken”.
het Engels vertaald en waren zo’n suc
ces, dat er op verzoek nog meer (over
natuurkunde) moesten volgen. Leonard
de Vries ging snuffelen in de bibliotheek
om gegevens over aardige natuurkunde-
proeven te vinden. Hij belandde op zol
der in de kinderhoek en ontdekte daar
praktisch vergeten Nederlandse kinder
boeken prachtig geïllustreerd. Toen
kwam Het Grote Idee: het beste eruit
bij elkaar brengen en uitgeven. Enthou
siast fietste Leonard naar Lubberhuizen.
Na enig praatwerk lukte het. „Bloempjes
der Vreugde” werd een feit. De Engels
talige gebieden volgden met Flowers of
Delight en Little Wide Wake (lovende
kritiek van o.a. de New York Times) en
vele andere.
A Z
fff-»;
f t A -
fit
t
- .“s
Leonard de Vries noemt boeken als
„Uit het rijke Roomse Leven”, „De Man
nenbroeders” en „De Taaie Rooie Rak
kers”. Dat zijn documentaires, waarbij
de documenten door de auteurs aan el
kaar geschreven zijn. „Zij werken als een
trait d’union. Ik geef de documenten sec.
Dat is geen kwestie van gemakzucht. Ik
laat de beoordeling gewoon aan de leaers
over. Ik pak een zo op het oog simpel
onderwerp als de komst van fiets en
auto („De dolle entree van automobiel
en velocipee”). Het lijkt schijnbaar alle
maal onbelangrijk, wat daar zich rond
om afspeelt. Maar je krijgt wèl een
inzicht in het tijdsbeeld van de gewone
mens in die dagen. Je ziet aan de
hand van verslagen, advertenties en in
gezonden brieven hoe de intermense
lijke verhoudingen waren, hoe een
dienstbode werd behandeld; hoe het met
de positie van de vrouwen in die tijd
was; hoe er over het platteland en zijn
'ff:
■ff;v
i