BOEK VAN DE MAAND
Card Willink’s schilderijen
geëtaleerde ontoegankelijkheid
L
4
door Hein Steehouwer
Pessimisme
op eigenzinnig
wereldbeeld
geprojecteerd
Garcia Marques
Boll kan vertellen
Klein juweel van
g
I”
1.1 I
I
J 1 li 9
19
Erbij
DECEMBER
1973
ZATERDAG 15
Monnikenwerk
i
HET IS EEN ONTHULLENDE overzichtstentoon
stelling van Carel Willink in Museum Boymans-Van
Beuningen in Rotterdam. Ze wordt zoals men weet
begeleid door het Boek van de maand, tevens de
catalogus, waarin echter veel meer schilderijen zijn
gereproduceerd dan ter expositie thans zijn te zien.
Het onthullende is gelegen in vrij veel facetten, sterk
naar voren komende uit dit overzicht van een halve
eeuw schilderen. Een van die facetten is zonder enige
twijfel het feit, dat Willink een groot kunstenaar is.
Daarnaast het cultuurpessimisme, dat uit bijna alle
werk spreekt. En dan de ontoegankelijkheid van de
huizen en zelfs de openliggende ruïnes ja zelfs
van de landschappen. Willinks werk trekt onweer
staanbaar aan en even onweerstaanbaar voel je je
buitengesloten. Het is een wereld waarnaar je vanuit
de "verte kijktDit schijnt mij zo’n absolute voorwaar
de, dat zelfs Willinks techniek er bij aansluit. Hij is
een technisch heel knappe schilder, maar als je
dichterbij dan een meter of vier naar de grote doeken
kijkt, kijk je ook door die techniek heen. Dan zie je de
„foefjes”, de clichématige herhaling, soms zelfs een
bijna-kitsch-karakter in het werk en dan wil de be
tovering nogal eens gebroken zijn.
„Willink-huizen”
ÜE
rz
-
■1
F 1
jji
1 W
.W9
Böll.
HEINRICH BÖLL
ANNE BRANDENBURG
„Bezwering van oude geesten” uit 1968, met Mathilde als overlevende na een atoom-
aanval. Willink schreef er zelf over: „Links is een' atoomrestzoeker, de Beetle, die is
ontwikkeld om na een atoomaanval de zaken besmet met radio-activiteit op te rapen
en is op een tank-chassis gemonteerd. Ik heb er nog een speciaal boekje over tanks
voor gekocht”.
Het Boek van de maand „Carel Willink” is een uitstekend kijkboek geworden
met 220 reprodukties, waarvan 40 in kleur. In het algemeen zijn die kleuren
goed overgekomen, maar sommige schilderijen komen er toch te bleek af, dan
wel in een miskleur of met te weinig kleurnuancen. Het boek heeft daar echter
in zijn totaliteit niet onder geleden.
Het is samengesteld door Walter Kramer, een jonge architect, die zich al
jarenlang met het werk van Willink bezig houdt. Hjj geeft een ruime infor
matie, maar waagt zich nergens aan kunsthistorische beschouwingen of het
geven van een algemene achtergrond, waartegen men de kunst van Willink als
tijdsverschijnsel zou kunnen zien. Het blijft bjj een levensbeschrijving, die nogal
anekdotisch is.
In het boek is ook een vraaggesprek met Willink door Marja Roscam Abbing
opgenomen. Uit dit interview komen dezelfde aspecten van Willink naar voren
als in vele andere artikelen over hemzelf, zijn levenshouding en zjjn mening
over vrouwen, met name Mathilde. Willink komt daarin als een koele, maar
integere en zeer intelligente mens naar voren, zorgvuldig zjjn eigen afstand
tot de mens en dus ook Mathilde en zijn eerdere vrouwen bepalende. Hij
blijkt daarbij ijdel genoeg om daarover zacht, maar niettemin zeer indringend te
spreken. Hij „etaleert” doodgewoon heel graag en dat dan ondanks zijn af
standelijkheid tot de medemens. Daarin blaken bij hem mens en kunstenaar
volkomen samen te vallen.
Het boek is verder uitmuntend gedocumenteerd. Bjjna alle werk is er met
naam en toenaam, met datum en afmetingen, veelal ook de huidige verblijf
plaats in genoemd. Nijgh en Van Ditmar in Den Haag legt dus veel eer in met
dit onder de vleugels van de CPNB uitgegeven werk. Nu is het wachten nog
op een boek met een werkelijk kunsthistorische achtergrond als aanvulling op
al het plaatwerk uit dit Boek van de maand, dat in een oplage van 83.000 is
uitgegeven, omdat het als „bestseller” is bedoeld.
Carel Willink voor een van zijn recente doeken, waarin ook de ruimtevaart aan bod
komt-
werk
breekt.
hen
i>ol-
niet
Wij
om
war
de
>007-
>eau,
:pro-
rnrdt
e de
n de
naar
nia-
eller
ibert
nsen
ding
op-
king
i het
litei-
kke-
l en
idien
•rva-
de
voor
por-
t de
ner-
e is
G. is
issie,
dan:
een
trens
door
„De
>e G.
ieten
f dit
n de
Het."
tkel-
zal
arde
sing,
rden
be-
ijgs-
i de
hie
rna-
neer
iker
rard
ger"
iken
veld
rek-
ge-
rnst-
de
de
rde-
sbe-
Ittei
307-
l ft
!gen
veld
het
1 te
die
mk
den.
.074
zich
lire
iaat
de
op
oei-
wat
dige
alle
ame
jaan
So
laris
elijk
stuk
een
i om
aren
liger
dere
lien-
er-
wet
die
elk
007-
itleg
Het schilderen van een vervreemdende
wereld is eveneens kwellerij. Hij schil
dert zijn wereld niet - zoals vroeger zo
vaak is beweerd - om de mens voor de
wereldondergang te waarschuwen. Die
ondergang boeit hem wel, want hij heeft
meermalen beweerd zich een volgeling
van Spengler en diens „Untergang des
Abendlandes” te voelen, maar anderzijds
lijdt hij niet aan de gedachte dat die
ondergang iedereen zou treffen. Eerder
projecteert hij zijn eigen pessimisme,
zijn twijfel aan de zin van het leven, op
zijn doeken. Het is een dwangneurose,
zegt hij ergens zelf: „Af en toe heb ik
huizen met raamkozijnen en allemaal
steentjes schilderen.”
DAT EXHIBITIONISME is een naar
voren tredende trek, ondanks het feit,
dat hij anderzijds via zijn werk mensen
buiten sluit. Hij schilderde zich eens als
een flagellant met bebloede rug, ook als
kluizenaar. Dat tekent hem tot zelfkwel
ler. En zijn hele schilderen is een gesu
blimeerde vorm van zelfkwellerij. Hij
dwingt zich tot een middeleeuws monni
kenwerk, door steentje voor steentje te
schilderen, blaadje na blaadje en door
maanden lang aan een portret te wer
ken, waarbij geen breisteekje van een
trui wordt vergeten, geen pareltje op
een blouse.
IN 1928 ONTSTAAT „Het gele huis”,
het bewonderde en verafschuwde eerste
typische Willink-doek. Het is zo bekend
vraag ik me af of in dit boekje
geen volledig verkeerd beeld wordt
opgeroepen van dit in zijn rust ver
stoorde eiland.
Natuurlijk is zijn geprojecteerde pessi
misme wel gekoppeld aan ieders wereld.
Wat binnen is, is ook buiten, het zoekt
aanhechtingspunten. Willink weet dat.
Daarom schreef hij in 1949 in het letter
kundig maandblad Libertinage:
„Dit, dus ons „zien”, is niet meer de
negentiende eeuwse „copieerlust van de
dingen van het dagelijkse leven’, zoals
ons Chardin reeds in de achttiende eeuw
al zo onovertrefbaar toonde. Het is de
confrontatie met de nooit geruststellen-
ren. Elk van zijn verhalen is af. De
periode, waarin de vertellingen uit de
bundel „De man met de messen”
spelen, is voor de meesten van ons
gelukkig afgesloten en voorbij.
Verslagen over soldatenbelevenissen
aan het Russische front in de jaren
’42 tot ’45 en over de radeloosheid in
het naoorlogse Duitsland kunnen wij,
als voor ons niet meer er toe doende,
naast ons neerleggen. De tijd schrijdt
voort. Deze verhalen uit de vijftiger
jaren zijn voor mij geschiedenis. Wat
blijft is een diepe bewondering voor
de geweldig goede schrijver Heinrich
Columbia en feitelijk van heel Zuid-
Amerika, waar dictators hun vrien
den kunnen begunstigen en hun vij
anden de ondergang tegemoet laten
gaan en waar fanatisme en geweld aan
de orde van de dag zijn.
Iedere vrijdag gaat de kolonel naar
de kade om het bootje te zien aanleg
gen met de postzak, die hij niet uit
het oog verliest. Doch iedere week
moet hij van de postmeester horen,
dat er geen post voor hem is en dus
ook geen bericht over het lang ver
wachte pensioen.
Zo kan het gebeuren dat hij voor
zijn astmatische vrouw koffie zet van
het laatste restje in de bus en dat er
geen Voer is voor zijn vechthaan,
symbool van zijn trots en erfstuk van
zijn in de strijd voor de vrijheid
gevallen zoon en die hij daarom niet
wil verkopen, hoe ook zijn vrouw
daarop aandringt. Onder de klamboe
luistert de man naar de „schurende
ademhaling” van zijn vrouw, terwijl
hij het gevoel heeft dat in zijn buik
„zwammen en giftige lelies” opko
men. „We teren levend weg”, stelt de
vrouw vast, begiftigd met meer reali
teitszin dan haar man die aan het
wonder blijft geloven, doch in zijn
tragische heroïek de belichaming is
van de verbetenheid der besten in
Latijns Amerika.
de, nooit geheel kenbare verschijnings
wereld, waarin het kleinste en meest
vertrouwde voorwerp plotseling een
vreesaanjagend ongrijpbaar „ding’ kan
worden, een wereld, vreemd en afschu
welijker in haar hooghartige gesloten
heid dan de benauwendste angstdroom”.
de
loei-
lege,
lijke
en
De
uren
ning
dat
dien
itste
niet
over
ge-
is
n ’n
issie.
leert
per
eurt
iden
van
ippij
Hij
„de
it te
als
dan
wel
zich
rden
egen
niet
<elij-
wa-
jpen
TOEN IK DE TWEE herdrukken
van werk van Heinrich Böll in „Else-
viers Literaire Serie” ontving, kwam
een wat wrevelige reactie in mij op:
„Dat weten we nu wel, Bölls vroege
werk heeft afgedaan: nu zijn andere
zaken van belang”. Bij deze mening
blijf ik. Maar toch.Die man kan
vertellen, spanning opbouwen en
nauwkeurig doseren als weinig ande-
sfeer in het werk van
Chirico duidelijk aan,
al zijn decor en fi
rn uiterst werkelijk-
Isgetrouw, hetgeen bij
Chirico niet het geval
was.
men qua sfeer, hoewel hij overigens
volkomen anders werkt.
In weer later jaren komt dan de serie
met dieren in vervreemdende landschap
pen, op paleistrappen en tussen merk
waardige rotslandschappen. Naar mijn
smaak zijn dat de hoogtepunten uit het
gehele oeuvre. Ze brengen namelijk iets
meer over dan alleen maar vervreem
ding. De lama’s op een terras maar
dit geldt ook de andere dierverbeeldin-
gen boeien enorm door een weemoe
dige poëzie, in het leven geroepen door
heel genuanceerd gebruik van blauw en
grijs, waartegen die dieren „gebeiteld”
afsteken. In dit werk lijkt het niet te
gaan om een ondergangsverwachting in
de toekomst, maar eerder om een verla
ten paradijs, om een betreurd verleden,
ook al is dat al even dreigend als de
verwachting. Deze schilderijen lijden
ook minder onder de clichés in de tech
niek, waarmee Willink zijn doeken in de
latere jaren tenslotte vaak overstelpt.
Deze dierverbeeldingen bevinden zich
ook minder gevaarlijk op de rand van
de kitsch, hoe voortreffelijk en vaak
welbewust Willink ook van kitsch-ele-
menten gebruik durft te maken.
Er is een uitzondering. Er zit meer
warmte in het heel goed geschilderde,
zelfs een beetje vertederende doek van
een klein meisje in Renaissance-kos-
tuum. Het is een niet zo vaak getoond
werk, maar wel een van de beste van
Willink in zijn portrettenreeks.
Binnen maar evenzeer ook buiten
die reeks vallen de schilderijen van
Mathilde, zijn jonge vrouw. Zij dient ids
opvallende figuratie in de angstaanja-
gende wereld met stenen monsters en
technische apparatuur van de laatste
jaren. Deze schilderijen betekenen geen
nieuwe vorm van de oude inhoud, maar
wel een verdere verdieping. „Mathilde
tussen de monsters”, waar Willink haar
situeert tussen de stenen monsters van
het kasteel Bomarzo is op een bepaalde
wijze indrukwekkend, maar even ge
vaarlijk op de rand van de kitsch, want
zo’n fraai geschilderde rug van Mathilde
zou je ook kunnen tegenkomen op een
Amerikaans aandoende affiche. Niet zo
vreemd overigens, want het ligt nu een
maal in de natuur van Willink om zijn
bedoelingen niet alleen te verhullen
door een vervreemdend wereldbeeld te
schilderen, als anderzijds dat wereld
beeld inderdaad overduidelijk te affiche
ren. Juist daarmee brengt hij zijn toe-
WILLINK is een eigenzinnig man.
Daar is al veel over geschreven. Hij
handhaafde zijn stijl van schilderen -
die vooral door veel collega’s werd ver
foeid - door vele jaren heen. Hij werd
na veel experimenten zichzelf en bleef
dat daarna. Die eigenzinnigheid, het
voortdurend poneren van zijn pessimis
me, heeft velen afgestoten maar anderen
aangetrokken. Hij is zo’n schilder, die je
van harte verdedigt als anderen zijn
werk niet mogen, maar waar je aan
twijfelt, als anderen hem te zeer loven.
Hij blijft dus een vraagteken, ondanks
zijn neiging tot onthullende schilderijen
evenzeer als tot onthullende interviews,
waarin hij zich bijna exhibitionistisch te
kijk zet.
Geleidelijk aan gaan dan de non-
figuratieve en fragmentarische elemen
ten uit de werkelijkheid uit de doeken
verdwijnen. Het merkwaardige is, dat
als hij in die stijl zou zijn doorgegaan
hij zeker een van de „vaders’ van de
pop-art had kunnen worden. Veel schil
ders werken nu immers ook op een
dergelijke manier: het samenvoegen van
elem'enten uit de werkelijkheid tot com
posities.
HET IS HIER niet mogelijk alle typen
werk binnen het oeuvre te bespreken.
Wel nog iets over de portretten. Willink
heeft zelf vele malen verteld, dat hij
uitsluitend de buitenkant van zijn mo
dellen „naschildert”. Hij probeert niet
anders dan fotografisch juist weer te
geven. Met zo veel nadruk en in zo
grote formaten geschilderd, komt die
vorm van „juistheid” echter over als
bijzonder kil, als statisch. Het zijn dan
ook echte staatsieportretten van bijna
altijd „hoogwaardigen” in onze maat
schappij, die er kennelijk geen bezwaar
in zien om als een soort wassenbeelden
te worden vereeuwigd, koud, onaange
daan en zeer zelfbewust.
Uit alles blijkt, dat hij een cerebrale
schilder is, maar zijn verstandelijkheid
berust op een gevoelsdenken. Aangetaste
verontruste gevoelens bezweert hij in
een geschilderde ofwel in beeld gebrach
te filosofie. Daarbij schilderde hij vroe
ger nog weleens anecdotisch, een „ver
haal”, maar in latere jaren beperkte hij
zich tot het schilderen van situaties,
waarin iedereen zijn eigen „verhaal’ kan
lezen, als hij tenminste voor kunst ge
voelig is.
Het hierboven geschrevene is een glo
bale indruk, datgene wat in overmaat
uit de schilderijen op mij afkomt. Wil
men Willinks gehele ontwikkeling vol
gen, dan komen natuurlijk nog andere
indrukken naar voren. Zowel de exposi
tie als het boek bieden daartoe een
uitstekende gelegenheid. Binnen deze
krantekolommen kan die ontwikkeling
alleen maar heel summier worden aan-
In nauwelijks honderd bladzijden
schildert de auteur met veel lokale
kleur de wanhoop en de machteloos
heid van de enkeling die het moet
opnemen tegen de anonimiteit van
bureaucratie, zwendel en willekeur.
De roman is vertaald in zeer leven
dig en leesbaar Nederlands en daar
om is het jammer dat deze door
enkele taalkundige slordigheden
wordt ontsierd: blz. 8 en 11: „één
van „hun”; blz. 15: „dat hij hun in
zijn kist kon horen”; blz. 26: „De
vrouw liep langs hun.
Doch deze kunnen in een eventuele
herdruk worden rechtgezet.
S. TEUNISSE
van de meest bekende
Iderijen „Late bezoe-
aan Pompeii”, waarop
childer zichzelf geheel
s als een van de be
ers heeft afgebeeld.
is in 1931 ontstaan,
toont de voorkeur, die
BIJ MEULENHOFE Nederland
verscheen de Nederlandse bewerking
door mej. Barber van de Pol van dat
kleine juweel van Zuidamerikaanse
literatuur „De Kolonel krijgt nooit
Post”. Oorspronkelijke titel: „El Co
ronel no tiene quien le escriba”.
De kleine roman van de thans 45-
jarige Garcia Marquez, van wie een
goede twee jaar geleden in dit dag
blad het meesterwerk „Honderd Ja
ren Eenzaamheid” werd besproken,
verbeeldt de één-man-strijd, van een
kolonel die door de jaren heen
vruchteloos moet wachten op zijn
„veteranenpensioen”. Op een toon van
luchthartigheid, fatalisme en scherts
komen in het werkje de problemen
en tragiek aan de orde van een van
de bewoonde wereld afgesloten dorp,
Macondo, dat ook het decor vormt
van „Honderd Jaren eenzaamheid”,
een roman die stormenderhand de
wereld veroverde.
De geïsoleerdheid van het dorp
Macondo is symbolisch voor die van
Eveneens in „Elseviers Literaire
Serie” verscheen de vierde druk van
Bölls „Iers Dagboek”. Böll ligt als
Nobelprijswinnaar voor literatuur in
1972 goed in de markt en dat zal wel
een doorslaggevende reden zijn voor
de heruitgave van dit niet zo bijster
belangrijke werkje. Toen „Iers Da-
boek” in 1958 verscheen, was Ierland
nog vrij onbekend. Böll was één der
eersten, die aandacht vroeg voor dit
zeer bijzondere deel van Europa. Het
geschetste beeld is wel erg idyllisch:
de armoede, de gedwongen emigratie
en niet te vergeten de regen worden
bestraald door een rose alles ver
fraaiende glans. Thans in 1973
geworden, dat men het type huizen, in
de vorige eeuw gebouwd, „Willink-hui-
zen” is gaan noemen. In 1940 publiceer
de H. J. Smeding zijn verhalenbundel
„Hete gele huis te huur”, op dit schilderij
geïnspireerd en ook Bordewijk heeft
zich soms door de sfeer uit dit type
schilderijen laten leiden in zijn romans.
De ontwikkeling van Willink is verder
bekend genoeg. Steeds meer van die
huizen, uit hun eigen „straatje’ gelicht
en in andere verbanden geschilderd, we
den opgevqlgd door gebouwen en beel
den uit de Renaissance, altijd geschil
derd in een onheilspellende context on
der zware wolken, soms met branden op
de achtergrond. Het is de tijd geweest,
dat Willink zich geïnspireerd voelde
door de metafysische stijl van Giorgio
de Chirico, waarvoor Willink een nooit
af latende bewondering heeft. Van hem
en in andere verbanden geschilderd, wer-
geduid om de globale indruk te accentu
eren. Bovendien moet men zo’n expositie
zelf gaan zien met de catalogus in de
hand.
WILLINK, geboortig in een Amster
damse burgerlijke familie, waarin echter
toch nog wat schilders in voorkomen,
werd thuis met de neus op de kunst
gedrukt. Zijn vader was amateurschilder
en moedigde Carels belangstelling aan.
Toch ging hij op vaders verzoek eerst
bouwkunde in Delft studeren. Dit moet
worden vermeld, omdat Willink zich in
zijn schilderijen altijd met voorbije ar-
chitectuurvormen heeft beziggehouden.
Carel wilde schilderen en ging dit
leren in Berlijn van 1920-1923, toen het
daar in de kunstwereld zeer levendig
toeging. Het was de tijd van de „Novem-
ber-Gruppe”, de „Sturm’ en andere nog
al heftige bewegingen, die zich bezighiel
den met abstract schilderen, met expres
sionisme en tal van andere stijlen. Wil
link is door die molen heen gegaan en
begrijpt nu niet, hoe hij ooit abstract
heeft kunnen werken.
Daarna volgde de tijd, dat hij door
Fernand Légar gegrepen zich in diéns
stijl ging verdiepen en tot composities
kwam, waarin de mens centraal staat in
gefragmenteerde omgevingen. Fragmen
ten uit de werkelijkheid werden toen
compositorisch om figuren gerangschikt.
Enkele van die schilderijen zijn hier in
Boymans aanwezig. Naar de beeldtaal
wijken ze volkomen af van het latere
werk, maar naar de geest zijn het echte
„Willinks’. Het zijn geen „uitnodigende”
werken, integendeel. De mens wordt er
koud en hard in geschilderd.
Terug in Amsterdam sluit Willink
vriendschap in 1924 met Eddy du
Perron, bijna de enige werkelijke
vrienschap in Willinks leven. Hij begint
ean ook naam te maken en er volgen
steeds meer exposities.
„Lama’s op terras”
uit 1954, een der
mooiste doeken uit
de serie dierverbeel
dingen. Door het
kleurgebruik heeft
het een merkwaar
dig poëtisch gehalte
gekregen, een ele
ment dat juist aan
zoveel werk ont-
J
I
fsai