Een ongewoon kerstverhaal of de ware
geschiedenis der ben
de van Jan de Lichte
L-r
f
fs
Ml
O*
WZ-73
door
Boon
Louis
Paul
w?
ZATERDAG
1973
21
2 2
DECEMBER
Erbij
Het was, voor zover ik het meen te zien, de opstand van het pro-
Verraad?
Geradbraakt
De boottrekkers
Uit Gelderland
Kastelen
rant
het
s er
niet
)nd-
van
een
beth De Schepper, geboren te Velzere en woonachtig zoals ge zegt
te Hundelgem, gestolen, gebrand en gemoord hebt, veroordelen we
u om op het schavot geradbraakt te worden”. Meer dan 200 mensen,
in totaal 268, ondergingen hetzelfde lot en het lijkt me tijd geworden
voor deze lieden eerherstel te vragen. Ik neem aan dat zij gemoord
en gebrand hebben, maar onder hen die in scha en schande op de
markt van Aalst naar het schavot werden gebracht, bevond zich een
aantal zwangere vrouwen, bevonden zich vrouwtjes van rond de
70 jaar, bevonden zich kinderen van twaalf, dertien, veertien jaar.
Misschien ben ik een onnozelaard, maar naar mijn begrip kunnen
dit niet allemaal schurken en bandieten geweest zijn.
letariaat van de achttiende eeuw. Het waren de hongerlijders, de
minbedeelden, de sukkels, die de vermetele moed hadden op te staan
tegen de toen heersende onrechtvaardigheid. Het was meteen ook de
opstand tegen de vreemde bezetter, de soldaten van de Franse koning
Lodewijk de Veertiende, de man die ons uithongerde om zijn konink
lijke hoeren met juwelen te omhangen. En zoals het steeds gebeurt,
hij werd hierin geholpen door de collaborateurs, de zakkenvullers,
wier geweten gesust werd door het schenken van fortuinen, gronden,
landerijen, kastelen en decoraties.
Op de markt van Aalst werden deze opstandelingen, ,,de bende
van Jan de Lichte” vermoord. Ja, vermoord, want dat is het ware
woord, ook al noemt men het nog steeds „veroordeeld”. Ze werden
uitgeroeid, doodgetrapt alsof het kakkerlakken waren.
Van 14 oktober tot 24 december kerstavond werden op de
markt van het stadje Aalst, in Oost-Vlaanderen, in een lange route
meer dan 200 mensen aan de galg opgehangen, geradbraakt, ge
brandmerkt, gegeseld of naar de galeien gestuurd. Men noemde ze
„de bende van Jan de Lichte”. Alhoewel ik hierover een roman
schreef, als een soort eerherstelling zijn en blijven de feiten echt en
onbetwistbaar. Ik tracht hier deze naakte feiten weer te geven, aan
historici rest de taak dit alles verder uit te pluizen en een bladzijde
van onze geschiedenis te herschrijven. Makkelijk zullen ze het niet
hebben, want het gebeurde nu twee eeuwen geleden, in het jaar
1748, en alles werd zo zorgvuldig mogelijk in de doofpot gestopt.
Er blijven alleen de vonnissen over, die in het oud-Vlaams zijn op
gesteld: „Omdat gij, Jan de Lichte, zoon van Tjeef de Lichte en Eliza-
Vrouwen van de „Bende
De Klopjacht
Vlaanderen 1748
LiAj-,
A
-<J
fel
J
Vagenende
veroor-
het
aan
ze
metgezel Adriaan
deeld geworden.
Üs ik
k nu
vind
moet
niet
r die
node,
tjes”
i van
reis.
Ook
aart?
laken
eugd.
r het
gd of
wilde
daan,
i van
nooit
kamp
i zijn
nders
man
voor
kamp
leren
Iden-
toen
die
echt-
'den?
i een
'eldig
woon
:gen-
k als
geen
renkt
larbij
uwen
rover
i ge-
Elk
ihzelf
iupen
is ze
aylor
eng”,
t jou
n dat
Vi
Ihou-
Igen-
tenen
woon
iden-
Men
rouw
ratste
een
Ed-
toch
outu-
mijn
i iets
r een
t, dat
in zit
meer
en in
komen om ergens aan een hoeve wat
mondvoorraad te vragen. En als ze dit
niet kregen het met geweld te ontne
men.
Hun namen zouden we nooit gekend
hebben, moesten ze niet tot de „bende
van Jan de Lichte” hebben behoord en
door het Franse gerecht op de markt
van Aalst geradbraakt en gehangen zijn
geworden.
n er
ter
es op
aefer
heb-
zijn
kan
De processen duurden van 7 oktober
tot 24 december. En telkens als iemand
onder hen bij marteling bekende werd
die op het schavot gebracht en gerad
braakt, of opgehangen, of gebrandmerkt
en naar de galeien gestuurd. Voor één
ding echter moet speciale aandacht ge
vraagd: zij die als beulen en rechters
optraden en de vonnissen ondertekenden,
waren allen hogere Franse officieren
met adellijké namen. Heel onderaan
prijkt ook nog een Vlaamse na am: Pyc-
ke. Hij blijkt een door de Fransen
aangestelde soort „Quisling” te zijn ge
weest.
Het is die kerstdag 1748 feest geweest
in Aalst, doch nooit ofte nimmer is de
geschiedenis van de „bende van Jan de
Lichte” herzien geworden. Nog steeds,
meer dan 200 jaar later, spreekt men
over hen als over een „dieven- en moor
denaarsbende”. Het lijkt me stilaan tijd
geworden om deze bladzijde van onze
geschiedenis te herzien, en eerherstel te
brengen aan hen ook al hebben zij
gestolen, gebrand en gemoord die
hun leven gegeven hebben in de strijd
tegen onrecht en verdrukking.
Een „ongewoon kerstverhaal” noemde
ik het, en dat is het ook. Niet alles loopt
zo mooi af met kerstdag, als men het
wil doen geloven.
Wat is nu de „bende van Jan de
Lichte” ten laste gelegd? Als voornaam
ste feiten staan er de verwoesting van
een paar kastelen vermeld. Het hoe en
waarom kunnen we slechts gissen. Het
was oorlog, de Fransen drongen ons
land binnen en de Hollanders kwamen
de Oostenrijkers te hulp. De Franse
soldaten waren langs de Schelde ons
land binnengerukt. De Oostenrijkers
echter, geholpen door de Hollanders, pro
beerden hen staande te houden. Dit
gebeurde aan de Schelde, ter hoogte van
Petegem-aan-de-Leie.
En wat zien we nu? Een hele hoop
Meer dan 200 mensen werden op de
markt van Aalst veroordeeld, en onder
hen waren vele vrouwen. Het was de
27-jarige Judoca Spruytte, de vrouw of
het lief van Lieven Faviel, de man die
tegen Franse soldaten had gevochten. Zij
werd met scherpe roeden gegeseld, ge
brandmerkt met de letter v voleuse,
dievegge en verbannen.
Het was Johanna Moreels, die niet
wist waar zij geboren was of hoe zij
hetfe en verdacht werd een Franse sol
daat te hebben neergestoken met een
mes. Wij weten niet of het was om zich
te verdedigen, maar zij werd gegeseld en
verbannen. Volgde dan de 23-jarige An
ne Marie de Clerck, veroordeeld om het
lief te zijn van Simon Ysebaert, die
reeds geradbraakt was om tegen de
vijandelijke troepen gevochten te heb
ben. Maar omdat zij zwanger was, werd
het geselen achterwege gelaten. Johanna
Tange werd gegeseld omdat zij 14 of 15
cent had gestolen. Johanna van Dorpe
werd niet gegeseld omdat ze eveneens
zwanger was. Livina Sonneville, 50 jaar
oud, die haar man had zien ophangen,
werd gegeseld en gebrandmerkt.
En verder was er Marianneke Bleeker,
15 jaar, die sai en met haar moeder uit
honger een stuk vlees had gstolen. En
ondanks dat ze nog een kind mocht
worden genoemd werd ook zij tot
groot vermaak van de notabelen
ontkleed, gegeseld en gebrandmerkt.
Ach, er komt geen eind aan de lange rij
sukkels: vrouwen van 20 tot 30 jaar,
kinderen van 14 tot 16 jaar, vrouwtjes
van 60 tot 70 jaar. Vrouwen die maar
meeliepen en een brood stalen, of ge
woon het lief of de vrouw van een
veroordeelde waren en zwanger waren.
Dit was het voornaamste deel van de
„bende van Jan de Lichte”.
Ze werden, het bovenlijf ontbloot
in de 20e eeuw oordeelt men minach
tend over een schrijver, die het in liefde
en bewondering over de tieten van een
meisje heeft en ze werden gegeseld
tot het bloed te voorschijn kwam. Ze
werden daarna met een gloeiend ijzer
Tot 24 december, de vooravond van
kerstdag, is op de markt van Aalst
gemoord, gehangen, geradbraakt, gege
seld en gebrandmerkt. Het werd trou
wens hoog tijd: de Oostenrijkers daag
den op en naderden de stad. In de oude
kronieken is het nog terug te vinden:
terwijl men de laatste leden van de
„bende” aan de galg ophing, beschoten
de Oostenrijkers reeds de stad. Met
kerstdag vielen ze de stad binnen en
werden ze met bloemen en vlaggetjes
ontvangen, alsof ze echte „bevrijders”
waren.
bende landlopers bedelaars groter
maken. Ze sloten zich aan bij de „bende
van Jan de Lichte” en werden met de
bende veroordeeld.
Het waren Marie Hendrickx, bijge
naamd Jooskens Mie en haar iets oudere
zuster Christina Hendrickx, die niet wist
hoe oud ze was. Het was Catherina De
Vriese, die twee keer een echtgenoot zag
opgehangen_ worden, de eerste keer in
leper, de tweede keer in Gent. Ik noem
ze niet alleen op, historici moeten maar
hun namen achterhalen. Maar al deze
vrouwen, uit Gelderland komend, wer
den in Vlaanderen niet begrepen. Men
zei over hen, dat ze „bargoens” spreken.
Ze werden, samen met onze Vlaamse
vrouwen, het bovenlijf ontbloot, gegeseld
en gebrandmerkt.
We naderen het einde van het drama
van de „bende van Jan de Lichte”. De
grote klopjacht werd door het Franse
leger gehouden op 28 september 1748.
Alle wegen werden afgezet, in alle hui
zen waar men „verdachte elementen”
wist wonen werd binnengedrongen, en
iedereen die niet kon bewijzen met de
Fransen te heulen, werd aangehouden.
De hele „bende” werd naar Aalst
overgebracht en in de kelders onder het
belfort opgesloten. Het waren in totaal
155 mannen en 60 vrouwen en kinderen.
Toch wisten er nog een hele hoop te
ontkomen en zijn die ofwel langs Pete-
gem de Leie kunnen oversteken, of langs
Dendermonde naar Antwerpen weten te
vluchten.
Leest men de geschiedenis van andere
benden, dan zien we dat ze eenzame
boerenhoeven hebben aangevallen, dat
ze ergens op een eenzame plaats een
reiziger, of zelfs de postkoets hebben
overvallen. Leest men de vonnissen van
de „bende van Jan de Lichte”, dan zien
we dat ze kerken en kastelen zijn bin-
ngngedrongen, bij pastoors en bij nota
belen hebben geroofd, gevechten hebben
geleverd met de Franse bezettende sol
daten, en tot in de stad Aalst binnen
drongen om een van de voornaamste
straten in vuur en vlam te zetten.
Doch laten we beginnen met het begin
en in het kort de tijd van 1748 te
schetsen, een tijd van honger en tekort,
van oorlog en vreemde troepen die het
land doortrokken, de oogst vernielend,
handel en nijverheid lam leggend. Voor
zover men het nog kan nagaan liepen er
langs de wegen van Brussel naar Gent
zowat 36.000 bedelaars en landlopers. De
haven van Antwerpen was gesloten, de
bedrijven van Brussels kantwerk vielen
stil. Men vond geen werk, geen brood en
door het in brand steken van de armoedi
ge houten huisjes zelfs geen woonruimte
meer. Deze hongerige werklozen liepen
het land af. Ze zochten hun gading als
een bende spreeuwen. Ze sliepen ergens
in een gracht, in de bossen, in hutten die
ze zelf ergens aan een verlaten uitkant
met takken, blaren of een versleten
deken hadden opgebouwd.
De hongerende en van God verlaten kant
werksters boden zichzelf aan de vreemde
soldaten aan, voor een stuk brood, voor
wat soep. De landlopers en bedelaars,
mannen en vrouwen, paarden onder el
kaar als onwetende dieren en een massa
kinderen werden geboren waarvoor men
geen voedsel had en die men ergens te
vinden legde. En hierbij moet met na
druk gezegd: toen men de „bende van
Jan de Lichte” veroordeelde, wisten heel
wat van deze sukkels niet eens „waar ze
geboren waren, hoe oud ze waren of
welke naam ze droegen”. Ze hadden
slechts een toenaam en konden de rech
ters slechts zeggen „ongeveer zo of zo
oud te zijn” en „gelóófden ergens daar
of daar geboren te zijn”. En dit is geen
grapje van mijn kant, het is naakte
ware werkelijkheid geweest in
Vlaanderen van de 18e eeuw.
Daar men zeer zware straffen begon
uit te delen op het te vinden leggen van
kinderen, verdronk men ze. Het magi
straat van Antwerpen stelde een man
aan, wiens taak het was elke dag ver
dronken kinderen uit de Schelde op te
halen. En zoals gezegd, ondertussen was
het oorlog. Wij leefden onder een Oos
tenrijkse bezetting, maar de legers van
de Franse koning Lodewijk de Veertien
de drongen ons land binnen. De Oosten
rijkers kregen hulp van de Nederlan
ders, en waar men ook ging, hoorde men
wapengekletter, zag men dorpen in
brand staan en hingen lijken aan de
galgen.
gebrandmerkt en verbannen. Waarheen?
Naar een ander deel van ons land, waar
zich opnieuw voor een brood
vreemde soldaten hadden te geven.
Er moet ook nog een andere groep
behandeld, die eveneens op de markt
van Aalst het schavot beklom en hier
door onafscheidelijk aan „de bende van
Jan de Lichte” verbonden blijft. Bij de
namen van vele mannen, vrouwen en
kinderen, wordt vermeld dat zij zijn
„komende uit Gelderland”. Ik weet niet
of het Gelderlandse drama in Neder
landse boeken is vermeld, maar ook
daar zwierven daklozen rond, die als
„bedelaars en landlopers” werden ver
meld. En toen kwam een pastoor of een
dominee op het idee aan deze landloperij
een einde te stellen: met hulp van de
staat werd een fabriek opgericht waar
landlopers te werk konden worden ge
steld.
Helaas, een fabriek uit de 17e eeuw.
Een vuile, donkere, smerige gevangenis,
waarin men veertien uur per dag opge
sloten zat, alleen voor de schamele kost
en zonder loon. En omdat niemand zin
had zich daarin te laten opsluiten, werd
een klopjacht gehouden en dreef men ze
met de bajonet op het geweer de fa-
briek-gevangenis in. Zij die konden ont
snappen liepen, zover hun benen ze
konden dragen, de grens over. Ze kwa
men jammer genoeg in Vlaanderen te
recht. En hier konden ze alleen maar de
De mensen in Vlaanderen hadden ja
renlang onder het Spaanse schrikbewind
geleefd en honderden, duizenden, onder
hen waren uitgemoord en op de brand
stapels gebracht. Daarna was het Oos
tenrijkse bewind gekomen en kon men
een ietsje vrijer ademen. Maar de Fran
se koning Lodewijk de Veertiende liet
zijn troepen binnenrukken: opnieuw
werden de dorpen in brand gestoken, de
oogst vernield, handel en nijverheid lam
legd. In de omgeving van Aalst is een
plaats die in de loop der eeuwen zo
menigmaal in brand werd gestoken dat
ze nu nog steeds officieel de naam Asse
draagt: wie deze gemeente bezocht zag
er alleen maar as.
De wegen in Vlaanderen waren onder
tussen zó slecht, dat de vechtende legers
zich er niet van konden bedienen. Men
gebruikte de bevaarbare waterlopen, om
met platte boten munitie en kanonnen
te vervoeren. Hierdoor gebeurde het, dat
de Franse troepen langs de Schelde
binnenrukten en de Oostenrijkse en Hol
landse troepen langs de Maas binnen
rukten. Op die manier kon men oorlog
blijven voeren tot in het jaar nul.
De Fransen hadden ook een geniaal
systeem bedacht om hun boten ter be
stemming te krijgen. In elk dorp dat ze
veroverden moest het nodige voedsel en
geld geleverd, plus een aantal jonge
mannen om hun boten te trekken. Men
spreekt soms van de „boottrekkers van
de Wolga”. Welnu, hier waren het de
boottrekkers van de Schelde. Deze jonge
mannen werden in allerhaast in een
versleten en slechtpassend uniform van
een Franse soldaat gestoken wie was
er reeds in gestorven? en met een
item over de schouder werden ze met
slagen en stompen in gang gezet.
Zo gauw ze er kans toe zagen, tijdens
het plunderen en in brand steken van
weer een ander dorp, of bij nacht en
duisternis, gingen ze aan de haal en
verborgen ze zich diep in de bossen. Ja,
daar leefden ze dan, zich verbergend,
zich schuil houdend, honger lijdend.
Jammer genoeg konden ze niet leven en
blijven leven van wat bosbessen, van
een gestroopt wild konijntje. Hoe diep
•n donker de bossen toen ook nog wa
ren, bij nacht moesten ze te voorschijn
„bendeleden” waren van Petegem-aan-
de-Leie. Ze zijn meestal veroordeeld ge
worden als helers. En hieruit kunnen we
reeds vermoeden, dat de „bende” al wat
zij bij de Fransen konden buit maken
naar Petegem bracht, naar de Oostenrij
kers en de Hollanders toe. We kunnen
ook eruit vermoeden, dat velen aan de
Fransen wilden ontsnappen, om de Leie
over te steken en zich bij de Oostenrij
kers en Hollanders te vervoegen.
Een ander tekenend detail: het kasteel
in Zulte, door hen geplunderd en in
brand gestoken, was in 1748 gebouwd.
En dit met uitkijk op de Leie. Met
andere woorden, het was een soort fort,
door de Fransen in allerhaast gebouwd
om in eerste plaats tegenstand te bieden
aan Oostenrijkers en Hollanders, en in
de tweede plaats om te dienen als grens
controle voor hen die probeerden te
ontsnappen.
Voor het plunderen en in brand ste
ken van dit kasteel werden veroordeeld:
Simon Ysenbaert (die reeds gevechten
had geleverd met de Fransen), de zigeu
ners Emmanuel en Ferdinand Hen
drickx, komende uit Gelderland, en ver
der Gabriel Vandercruyssen en Jan de
Lichte zelf, met nog een aantal mannen
die onbekend zijn gebleven. Er is ook
een drama gebeurd tijdens die overval:
het meisje Marie-Anne De Smet werd
met messteken en pistoolschoten afge
maakt. En misschien wel omdat zij een
Frans soldatenhoertje was en de geplan
de aanval verraden had. Ook hiervoor
zijn Jan de Lichte en zijn eeuwige
Nog vele mooie heldendaden en helaas
ook smerige schurkenstreken kunnen
omtrent „de bende van Jan de Lichte”
aangehaald. Want men weet het dat
vaak in tijden van oorlog en tekort, in
elke mens zich een heilige en een
smeerlap verbergen.
Toch moet de rol van de kinderen
aangehaald. Zij blijken steeds „schild
wacht” te hebben gestaan als ergens
werd ingebroken, of ze werden gebruikt
om door een smal raampje naar binnen
te dringen en de poort te openen. Wat
de vele vrouwen betrof, hun taak be
stond er voornamelijk in, dagen op
voorhand de te plunderen huizen en
kastelen te verkennen, alle bijzonderhe
den in het hoofd op te nemen en de
mannen op de hoogte te brengen. Onder
hen hebben zich bijzonder verdienstelijk
gemaakt: het 14-jarige bedelaarsmeisje
Marie-Anneke Bleecker en het 25-jarige
zigeunermeisje Sara.
Er is niet alleen ingebroken, er is ook
gebrand en gemoord. We moeten de
„bende” niet mooier maken dan ze is. En
er is vooral gestoken met messen, ge
moord met pistolen onder elkaar. Wie
zal het drama van verraad want dat
moet het geweest zijn nog weten te
achterhalen? Zijn ér Franse spionnen
onder hen geslopen? Heeft men hier of
daar een sukkel weten aan te houden en
door martelingen tot bekentenissen en
verraad kunnen dwingen? Het soldaten
hoertje Marie-Anne de Smet werd door
Jan de Lichte met een mes doorstoken
en Vagenende kreeg bevel haar ook nog
door de kop te schieten.
Jan de Lichte heeft daarna ook nog,
samen met zijn vriend Jan de Vriese, de
drie bendeleden Gillan van der Eist,
Pieter van de Putte en Francies Geenst
achtervolgd. Van der Eist werd ver
moord, Van de Putte en Geenst konden
ontsnappen, elk reeds met een kogel in
de rug. Het belette niet dat beiden op de
markt van Aalst werden gebracht, en
ondanks die kogel in de rug aan de galg
werden opgeknoopt. Dit alles gebeurde
de allerlaatste dagen, toen men een
grote klopjacht was begonnen en de
Franse soldaten alles en iedereen die
verdacht werd in de gevangenis wierp.
Als allereerste die op 7 oktober 1748
op de markt van Aalst werd gerad
braakt was Simon Ysenbaert. Hij zei „te
veronderstellen zowat 30 jaar te zijn” en
werd beschuldigd zich met het mes ver
dedigd te hebben tegen twee soldaten
van het Franse leger. Voor deze feiten
werd hij veroordeeld tot het radbraken:
met een ijzeren staaf werden hem ar
men, benen, billen, lendenen stukgesla
gen, om hem zo op het rad te laten
liggen „tot God het believen zou hem te
laten leven”.
Na Simon Ysebaert kwamen in de
namiddag, ter afwisseling, Pieter van de
Putte en Josef Le Houche het schavot
beklimmen om er gehangen te worden.
De volgende ochtend kwam Adriaan Va
genende aan de beurt, „oud omtrent de
32 jaar”, die eveneens aan de galg werd
gehangen.
Maar omdat hij ook nog in een
werk had weggenomen moest hij in zijn
hemd driemaal rond de kerk om vergiffe
nis te vragen aan God-Almachtig.
Diezelfde dag verschenen ook nog de
familie Meulebroeck: moeder Marie met
haar 22-jarige zoon Jozef en 19-jarige
dochter Marie-Anne. De zoon wérd in
bijzijn van de moeder en de zuster aan
de galg opgeknoopt, daarna werden
moeder en dochter het bovenlijf ont
bloot tot genoegen van de notabelen
en gegeseld met scherpe roeden tot
het bloed te voorschijn kwam om uit
eindelijk ook nog gebrandmerkt te wor
den.
Het spijt me in dit kort bestek niet
iedereens naam te kunnen geven, maar
er waren ook nog Jozef van de Maele,
Francies van den Haute (of Van den
Abeele, want de jongen wist niet hoe hij
heette), Lieven Faviel en Pieter De
Cock, die niet wist waar hij geboren
was of hoe hij heette en algemeen als
De Knopmaker werd aangesproken.
En uiteindelijk, na vele anderen, was
er de hele familie De Lichte. Op het
schavot kwamen ze allen: 23-jarige Jan
de Lichte, zijn vader Josef de Lichte,
zijn moeder Elizabeth de Schepper, zijn
vrouw Maria van Dorpe (ze was 29 jaar
en zwanger), zijn tante Livina de Lichte,
zijn oom Pieter de Lichte, de vrouw van
Pieter de Lchte, zijn kozijn Johannes de
Schepper. De hele familie werd daar
gemarteld, gegeseld, gebrandmerkt, op
gehangen, of (zoals z’n vrouw Maria van
Dorpe) alleen maar verbannen omdat ze
toevallig en ongelukkigerwijs voor het
gerecht zwanger was.
Het is mogelijk dat deze hele familie
niet tot de braafste van het hele land
behoorde, maar het feit dat ze helemaal
moest worden uitgeroeid, geeft toch stof
tot nadenken.
«bh
f’fwSy
FmÏÏ