Camouflage gezicht van mag niet in het oog lopen UITLOTING, OP WACHTLIJST OF WERKLOOS L Ai 26 ZATERDAG JANUARI 1974 Erbij 21 IB I RECHT OP STUDIE VERSCHUIVINGEN SAMENVOEGEN FOUTE SELECTIE MORELE KLAP door Hans Kerstiens Eerst naar de dokter E 07 57 De kleurenfoto’s zijn behalve overtuigend ook veelzeg gend: Ze onthullen omtrent het hoe en het wat van „cos metische therapie” eigenlijk nog meer dan mevrouw H. M. A. Marcus-Timmers (38) zelf en sprekend over haar eigen praktijkervaringen van die zogenaamde „ge- zichtscamouflage” weet te vertellen. Beter dan haar woor den verduidelijken de kiekjes in het „klantenboek” van de Zwolse huisarts-echtgenote welke welhaast ongelooflijke metamorfose de door littekens, brandwonden, pigment- stoornissen, huidziektes, wijnvlekken etcetera in zijn/haar gelaat „getekende” medemens kan ondergaan. Aangegaapt Wonderen Precicie J»' 1 t* 4 II. o JMU 5' PROF. E. VAN DER BLEY fijne Studeren niet meer vanzelfsprekend IW cus. ren, van beste Op de andere foto: Mevrouw Marcus in haar salon aan het werk. Cosmetisch therapeute mevrouw Marcus Timmers, doktersvrouw, tolk Spaans, schoon heidsspecialiste, moeder van drie dochters, camouflagiste. „Ga je met ladingen crèmes tegelijk werken dan krijgt een make-up al gauw iets clown achtigs. En dat nu moet ik bij mijn „patiënten” juist voorko men. De mensen die hier ko- lemand die dat bijzonder verdriet is drs. J. Moora. Hij heeft in een commis sie, die met dat doel door de regering is „Het is zo geweldig zorgelijk dat leer lingen door een studentenstop worden getroffen, terwijl je ze net hebt probe- „Ja”, zegt Van der Blij volmondig, en hij erkent tevens dat die mogelijkheden er nog in onvoldoende mate zijn. „Het Van der Blij zegt daarover: „Dat die selectie via loting wordt toegepast, daar aan kun je het beste zien hoe fout het zit met de toelatingsprocedure. Het zou zo moeten zijn, dat er bij de selectie wordt gekeken naar het verloop van de schoolloopbaan van de aanstaande stu dent, naar de op school behaalde cijfers, naar de eindexamencijfers, naar het ad vies van de schoolleiding.” Maar van dat alles is nu geen sprake. Van der Blij vindt dat er een noodsitu atie is, omdat er op het ogenblik geen goede selectieprocedures zijn uitgewerkt. Hij verwacht dat er nog wel een studie van enkele jaren voor nodig zal zijn om die procedure goed op te zetten. Het zijn maar enkele al te beknop te grepen uit een voorstel waarvoor bij het voortgezet onderwijs groeiende belangstelling is. En dat is zeker niet toevallig. t het ions, ings. is 45, De commissie gelooft dat het een gro te verbetering zou zijn als in de toe komst de laatste twee jaren van het voorbereidend wetenschappelijk onder wijs samengetrokken zouden worden met het eerste jaar van het wetenschap pelijk onderwijs en het hoger beroeps onderwijs, waartoe ook de havo-abitu- riënten toegang hebben. Heeft dan niet iedereen die de ge vraagde vooropleiding „met goed gevolg” heeft doorlopen, het recht om die studie bij het hoger beroepsonderwijs of bij het wetenschappelijk onderwijs te volgen die hij wenst? Prof. E. van der Blij, hoogleraar wiskunde aan de Utrechtse universiteit en tot voor kort lid van het college van bestuur van diezelfde instel ling zegt er dit van: „Natuurlijk is de overheid verplicht om onderwijs aan te bieden aan hen die onder de leerplichti ge leeftijd vallen. Maar in de wet ligt niet vast dat de overheid verplicht zou zijn om dagonderwijs te garanderen aan 18-jarigen en ouderen, de groep waar we mee te maken hebben als het om hoger onderwijs gaat. Je kunt dus niet stellen dat iedereen de hogere opleiding moet kunnen krijgen die hij of zij wenst, in elke ook’ de meest specialistiscne richting.” „Het bij brengen van een gepast gevoel van eigenwaarde is een essentieel deel van de opvoeding. Als iemand atheneum of gymnasium heeft gedaan en bij het eindexamen blijkt dat hij of zij voor het universitaire onderwijs geschikt is. dan moet een dergelijke leerling in principe ook de gelegenheid krijgen om dat uni versitaire onderwijs te volgen. Want wat krijg je voor een onbevredigende situatie als mensen noodgedwongen een stap te rug moeten doen.” „Het hoger beroepsonderwijs heeft voor een aantal opleidingen altijd al een toelatingsstop gekend, denk maar eens aan de militaire academie, de belasting- academie en opleidingen als de toneel- en balletschool. Alleen bij de universi- teiten en hogescholen was het tot voor kort zo, dat iedereen die zich aanmeldde ook werd geplaatst.” Nu is al te merk'en, dat het hoger beroepsonderwijs in sommige gevallen de voorkeur geeft aan atheneumkandi- daten boven havo-mensen, omdat de eersten met een „zwaardere” oplei ding beter voor de vaak pittige oplei ding toegerust zouden zijn. Die ontwikkeling is aan het havo niet onopgemerkt voorbijgegaan. Zodat verschillende leerlingen ook zij die er niet altijd geschikt voor zijn aan het eind van hun havo-opleiding overstap pen naar het atheneum om hun kansen op een hogere opleiding te vergroten. Zo wordt het hele bouwwerk van de Mam moetwet door elkaar geschud. Er is een tijd geweest nog niet eens zo erg lang geleden dat iedereen die aan een universiteit wilde studeren, dat ook kon doen, als hij of zij er maar de diploma’s en het geld voor had. Daarin is nogal wat verandering gekomen. Voor een aantal studies geldt nu een studentenstop en voor andere studies is het aantal beschikbare plaatsen zo gering, dat de aspirant-studenten zorgvuldig moeten worden verdeeld en verspreid. Vooral waar geloot moet worden om een plaats in een studierichting wordt duidelijk in welke vervelen de situatie we met het universitaire onderwijs zijn gekomen. Omdat er ook bij het hoger beroepsonder wijs (sociale academies, hts-en, etc.) een groot plaats gebrek is, kunnen we wel stellen dat de malaise zich over het gehele hoger onderwijs uitstrekt. Over de oorzaken ervan is al zoveel gezegd, dat die hier nauwelijks meer genoemd hoeven te wor den. Het komt door de snelle groei die niet kon wor den bijgehouden door uitbreiding van het hoger onderwijs, noch wat de gebouwen, noch wat het aan tal docenten betreft. Het is ook zeer de vraag of het wel gewenst is de uitbreiding van het dure wetenschappelijke onder wijs gelijk op te laten gaan met het toenemende aan bod van studenten. Het is niet ondenkbaar dat er dan op een gegeven moment te veel artsen, psychologen, juristen, chemici komen. Teveel om al die mensen aan een baan te kunnen helpen. Op het ogenblik doet dat probleem van werkloosheid onder academici bij verschillende richtingen al van zich spreken. Er moet nog heel wat gebeuren voor dat de problemen die hier werden be sproken de wereld uit zullen zijn. Er zijn natuurlijk ook wel plannen die een oplossing suggereren. In het maken van plannen zijn we bij het onderwijs altijd sterk geweest. Bij één van de helderste voorstellen van de laatste tijd is Van der Blij zelf betrokken. Het is een discussienota van de commissie van de Academische Raad die zich bezighoudt met de verhouding tussen het voorberei dend wetenschappelijk onderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. De nota be handelt het probleem van de overgang van het voortgezet onderwijs naar het hoger onderwijs en het is daarom wel toepasselijk' om er hier mee te besluiten. Het zal in de toekomst waarschijnlijk onvermijdelijk zijn dat bij meerdere universitaire opleidingen het aantal be schikbare plaatsen wordt afgestemd op het aantal te verwachten beroepsplaat sen. Maar dan doet zich een andere vraag voor: moet er niet voor worden gezorgd dat er voor de mensen die niet tot de universitaire opleidingen toegelaten kun nen worden, voldoende andere oplei dingsmogelijkheden komen? Wat een man als drs. Moora ook dwars zit, is de manier waarop er tegen woordig voor verschillende universitaire opleidingen wordt „geselecteerd”. Wie een bijzonder goed eindexamenresultaat heeft mag zo door en tussen de rest die vaak ook' ruim voldoende heeft wordt geloot. In de nabije toekomst worden de meest vreemde verschuivingen verwacht, de richting waarin dat zal gaan wordt nu al zichtbaar. Velen die een eindexa men atheneum in hun zak hebben, zul len als zij bij het wetenschappelijk onderwijs worden uitgeloot hun toe vlucht zoeken bij het hoger beroepson derwijs. Dat is echter in de eerste plaats bestemd voor mensen met een havodi- ploma. Er ontstaat zo één onderwijsfase waarin de leerlingen zowel kunnen wor den voorbereid op een studie bij het wetenschappelijk onderwijs als op een studie bij het hoger beroepsonderwijs. Er zijn zo meer mogelijkheden om iemand tijdig bij te sturen in de richting die de meest gewenste voor hem is. Bovendien wordt zo de opeenhoping van selecties vermeden die zich nu in deze fase van het onderwijs voordoet: zoals overgangsexamens, het eindexamen en de toelatingsprocedure tot het weten schappelijk onderwijs, die straks nog zal worden verscherpt als de beroemde wet van Posthumus wordt ingevoerd. men voor een behandeling wil len eindelijk wel eens over straat kunnen gaan zónder door iedereen aangegaapt te wor den”. „En dat is dan de kunst van de cosmetische-therapie: met weinig „smeerseltjes” tóch een heleboel wegwerken”. tenschappelijk onderwijs kan worden begonnen. Uitgeloot worden, op een wachtlijst komen te staan, het kan alle maal gebeuren. Het lijkt tamelijk eenvoudig: die camouflage. Een kwestie van voldoende make-up op brengen: plamuren tot je ’er’ geen barst meer van ziet. Doch de werkelijkheid blijkt minder simpel. „De camouflage-behandeling”, aldus legt de Zwolse make-up specialiste uit, „is pas verantwoord (veilig) als ik weet en de arts vertelt mij dat dan tegen welke preparaten de huid wèl en tegen wefke middeltjes die huid niet bestand is. Niemand moet zich dus rechtstreeks tot mij wenden”. Wie dus meent wellicht baat bij een gezicht-camouflage te kunnen vinden doet er verstandig aan via een arts een cosmetische behandeling aan te vragen. Dat dit sinds kort niet meer zo is, daar weten we nog steeds geen raad mee. Neem de scholen die de leerlingen voorbereiden op een studie aan een uni versiteit of hogeschool, zoals atheneum en gymnasium. Het is niet meer zeker, zoals vroeger, dat onmiddellijk na het eindexamen met een studie bij het we- ingesteld, jarenlang de ontwikkeling van het door de Mammoetwet vernieuwde voortgezet onderwijs gevolgd. Hij be treurt het dat zovelen van het voorbe reidend wetenschappelijk onderwijs niet meer bij de universiteiten terecht kun nen. „Het heeft tot gevolg”, aldus Moora „dat velen een opleiding of een baan moeten zoeken die beneden het niveau ligt waarop zij geacht k'unnen worden te werken. Je krijgt zo in verschillende beroepen mensen die zich bewust het slachtoffer voelen van deze „rangenin flatie”. Moora vindt dat vooral betreu- renswaardig „omdat dit in flagrante strijd is met wat de docenten de leerlin gen op school trachten bij te brengen.” Hij zegt: „Op school probeer je de leerlingen ertoe te bewegen zoveel mo gelijk te geven „hun best te doen”. De begeleiding van de kinderen thuis, maar zeker ook op school moet ertoe leiden dat zij een beetje een gefundeerd oor deel over zichzelf krijgen. Ze moeten weten wat ze wel en wat ze niet aan kunnen. scherpst wordt dat probleem gevoeld bij de medische faculteit. De jongens en meisjes die medicijnen willen studeren zijn vaak goed gemotiveerd, en dan is het des te erger om afgewezen te wor den, vooral als er zoals nu naast de medische studie geen adequate alter natieve beroepsopleiding is. Hetzelfde zie je bij studies als tandheelkunde en dier geneeskunde. Je hebt het ook bij peda gogiek en psychologie, ook hier is geen sprake van goede vervangende mogelijk heden bij het hoger beroepsonderwijs.” ren bij te brengen dat zij naar hun eigen standaard moeten leven. Zij krij gen daar een morele klap van”. Prof. Van der Blij k'an er goed inko men, in deze klacht van iemand die zo nauw bij het voortgezet onderwijs is betrokken. „Toch zul je steeds meer rekening moeten houden met de situatie dat je mensen, van de opleiding moet afhouden, die ze in eerste instantie graag willen volgen. Aan het aantal studieplaatsen is immers een grens. De overheid moet bovendien rekening hou den met het aantal beschikbare arbeids plaatsen. Hoeveel juristen moeten er komen, artsen etc.” Ook Moora merkt op, dat het pro bleem in de eerste plaats een maat schappelijk vraagstuk is: „Je zou graag willen dat iedereen door zou kunnen stoten tot het hoogste wat hij of zij bereiken kan. Maar liggen de banen dan ook te wachten?” Moora betwijfelt sterk of de maatschappij wel in staat zal zijn tot het creëren van voldoende hoog gekwalificeerde arbeid voor zoveel gega digden. De camouflage waarmee me vrouw Marcus haar patiënten de straat op stuurt is net echt. En daar is het ook in de eerste plaats om begonnen. „Onregel matigheden wegwerken en op vallende mensen onopvallend maken”, zo karakteriseert de doktersvrouw haar werk. wijnvlek is niet ziek. Licname- lijk kan ze heel gezond zijn. Maar als zo’n kind altijd en door iedereen wordt nagekeken, als ze op school een „beziens waardigheid” vormt en later geen baan kan krijgen omdat men haar niet representatief genoeg achtdan ga je er psy chisch gemakkelijk op achter uit. En niet zelden vindt een dergelijke reactie vroeg of laat z’n weerslag in de fysieke toe stand van de man of vrouw in kwestie”. „Gelukkig heeft de medische wereld en hebben de meeste ziekenfondsen dat inmiddels begrepen. Steeds meer mensen worden tegenwoordig voor een cosmeti sche therapienaar mij en mijn collega’sdoorgestuurd en steeds minder mensen behoeven met hun handicap te kijk te staan”. seerde werk bezig: hooguit tien mensen kan ze in een dergelij ke periode behandelen. Meestal vrouwen (80 procent); soms mannen en ook kinderen. „Het werk is arbeidsinten sief”, bevestigt mevrouw Mar- „Vooral met het zoeken van de juiste camouflagekleu- en dat dienen tinten te zijn die heel precies aansluiten bij het gezonde gedeelte het gezicht, ben je vaak erg lang bezig. Er staan ons maar acht kleuren ter beschikking en vrijwel altijd moet er dus ge mengd worden”.„Heb je een maal de juiste kleurcombinaties gevonden dan begint pas de echte camouflage, waarbij er vanuit gegaan wordt dat je om het lelijke te verbergen het mooie de mond of de ogen bijvoorbeeld) dient te accentue ren”. „Het lijkt eenvoudig, maar wie weet dat ik niet zelden twee uur achtereen met één patiënt bezig ben begrijpt vast wel, welk een precisiewerk het in wezen is”. Twee plaatjes van een jong meisje: een blonde tiener met een erg ontsierende wijnvlek die vrijwel haar halve gezicht beslaat. Op de linkerfoto het meisje vóór de behandeling: letterlijk en figuurlijk een le lijk gezicht. Op de rechterfoto het resultaat van „cosmetische therapie”: een knappe jonge vrouw met een, op het oog, gaaf gelaat. Mevrouw Timmers (een As ser apothekersdochter; moeder van drie dochters) maakte zich de „camouflage-techniek” eigen tijdens een cursus die zij voor jaar 1971 volgde in Londen en Manchester. Waarom? „Omdat ik via het werk van mijn man nogal eens in contact kwam met „geschonden” men sen en toen ontdekte dat die handicap hun een enorme gees telijke belasting bezorgt”. „Vergeet niet: mensen die qua uiterlijk van het geijkte patroon afwijken worden door de maatschappij nogal eens als onvolwaardig beschouwd. Gees telijk vooral kan dat hard aan komen: wat blijft er bijvoor beeld over van iemands zelf vertrouwen?” „Weet u: een meisje met een een s wln -- Twee tot drie keer komen de patiënten na zo’n behandeling terug. Is de juiste „formule” voor een goede camouflage ge vonden, dan leert mevrouw Marcus haar cliënten hoe ze voortaan zelf hun vlekken en littekens het beste kunnen wegwerken. Duur? Mevrouw Marcus meent van niet. Voor de behan deling vraagt ze slechts drie tientjes en de speciale make-up artikelen vereisen een investe ring van zo’n 100 per kwar taal (of minder- al naar gelang de te camoufleren huidopper- vlakte). Wat je voor dat geld mag verwachten? „Geen wonderen”, waarschuwt de doktersvrouw. En ze vertelt dat ze haar pa tiënten altijd ontnuchtert met de opmerking: „Verwacht nou maar helemaal niks, dan kan het alleen meevallen”. Meestal valt het mee; prak tisch iedere camouflage is een verbetering. „Echt móói kan ik de meesten niet maken”, zo re lativeert de therapeute haar kunstgrepen. „Maar ik maak de mensen vaak wel gelukkig - al kijk! nicuiaua ünanlk müZT naar ze om...” Waar het werk van de arts (meest al: de plastisch chirurg of de huid- specialist) ophoudt, daar begint veelal het werk van de cosmetisch-thera- peut. Logisch dus dat mevrouw Marcus alleen die mensen wif (en kan) hel pen die, alvorens haar te raadplegen eerst een dokter hebben geconsul teerd. Momenteel telt Nederland slechts vijf cosmetische thera peuten. Alle vijf zijn ze ver bonden aan een ziekenhuis: mevrouw Marcus krijgt bij voorbeeld veel van haar patiën ten van het Stads- en Acade- misch-Ziekenhuis in Groningen. Drie dagen per week houdt zij zich met haar gespeciali- „Natuurlijk”, geeft mevr. Marcus toe, „als je de doodge wone huis- tuin- en keuken- make-up huizenhoog op je ge zicht smeert kun je bepaalde ontsieringen wellicht ook weg werken. Wie zo redeneert ver geet echter, dat make-up alleen dan 'mooi is als het gebruik er van niet té zichtbaar wordt”.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1974 | | pagina 21