W AERSCHOU WING. Levenswijsheid Peter Handke van t „ONGEZOCHT ONGELUK" SOBERE VERTELLING geleerde curieuze en /zEen hoffelijke, '1 25 Erbij ZATERDAG 9 FEBRUARI 1974 door dr. P. H. Schroder De wetenschap Het hoofdwerk Het oude: de fantasie Ten Kate en de spelling Het nieuwe: de ablaut De Lezer verzuime niet, vooral zo zijn tijd wat kofte lijk zij, onze VOORREDEN vooraf te doorlezen. Om’t gewigt der zake heb ik verkoren deze vreemde Waerfchouwing te doen, vermits vele anderen, zo wel als eertijds ik, uit een al te grooten drift gewoon zijn de Voorredens over te flaen, waer door we ligtelijk een regten Leidsman van ’t Werk konnen miiloopenten minfte zo de Schrijver de plicht en dienft eener Voorreden gekent heeft. -- B (Grebooren. ag Jan. overleden x<& IDec.r/gi Éf binnen AmXteardam. zwar Lambert ten Kate LAMBERT TEN KATE j PETER HANDKE ANNE BRANDENBURG. lehrter Mann. Zij bewonderden er zijn mooie reliëfs, afgietsels, beeld houwwerken en zijn prachtige verzameling tekeningen, voornamelijk van Italiaanse kunstenaars wier „idealisme” Ten Kate stelde boven het „na turalisme” der Hollanders. Tenslotte kwam het gesprek op de studie van oude talen en de gastheer gaf zijn gasten een „tractaatje” ten geschenke dat hij in 1710 onder de titel Gemeenschap tusschen de Gottische spraeke ende de Nederduytsche had gepubliceerd. En daarmee zijn we aan het onderwerp van dit artikel aangekomen. maken heeft of men schrijft: hij word, hij wordt of hij wort, zoo of zo, dageliks of dagelijks. En nóg maken wij daar ruzie over. verzamelaars en geleerden al ’s morgens om acht uur af en besloten zij de dag met een voorstelling in de schouwburg. Von Uffenbach tekent aan dat hij de Nederlandse toneelspelers in het vrolijke genre beter vindt dan in ernstige stukken: sie wissen diese Nachspiele (kluchten) ungemein na- tiirlich vorzustellen, schrijft hij. Een der bezoeken die de beide broers in Amsterdam brachten voerde hen in de woning van Lambert ten Kate of Tenkaaten zoals Von Uffenbach schrijft. Er handelt, vertelt hij, eigentlich mit Kom, ist aber ein sehr höflicher, curiöser und dabey ge- man Men vindt de taalkundige theorieën van Lambert ten Kate uiteengezet in zijn hoofdwerk, de in 1723 verschenen Aenleiding Tot de Kennisse van het Verhevene Deel der Nederduitsche Spra ke. Déze titel, waar nog een heel verhaal op volgt zoals dat in 18e eeuwse ge schriften gebruikelijk was, moet wel even verduidelijkt worden. Wat Ten Ka te Aenleiding noemt, zouden wij Hand leiding noemen en wat hij verstaat on der het Verhevene Deel van de taal verklaart hij zelf in zijn Voorrede. Daar zegt hij dat het zijn bedoeling is om de Afleiding, die het edelste en verhevenste Deel der Letterkunde is als men die voorzigtig bij der hand neemt, op een meer geregelde Leest te schoepen. Hij wil dus etymologie, woordafleid- kunde bedrijven. Nu was dat op zichzelf Ten Kate nog als de voortzetter van bestaande opvattingen. Nu kan men niet zeggen dat Ten Kate geheel vrij is van dergelijke fantasterij- én. Hij was tenslotte een beginner. Zo vond ik, bladerend in zijn etymologisch woordenboek dat het tweede deel zijnei Aenleiding vormt, dat de wóórden haar, haring en herfst naar zijn mening met weleer uyt eene en dezelfde bronne gesproten zijn. En zo is het precies. Reeds in het Oergermaans, door Ten Kate onzer aller gemeene moedertale genoemd, bestonden de verschillende klassen van sterke werkwoorden die in de loop van eeuwen slechts weinig ver anderingen hebben ondergaan. allemaal nu geschreven kunnen zijn. Ten Kate was de eerste die besefte, althans de eerste die duidelijk onder woorden bracht dat het met taal niets te In de jaren.1710 en 1711 maakte de Duitse geleerde en kunstverzame laar Zacharias Conrad von Uffenbach met zijn broer een reis door Duits land, Engeland en Holland. Hij noteerde trouw alles wat hem wedervoer en welke mensen hij ontmoette. In 1754 zijn onder de titel Merkwiirdige Reisen zijn aantekeningen in drie forse delen gepubliceerd. Von Uffenbach toont zich daarin een verstandig, ontwikkeld man met een paar scherpe ogen en een goede smaak. Bovendien moeten de broers wel onvermoeibaar zijn geweest: dikwijls legden zij hun eerste bezoeken af bij kunstminnaars, verder zou ontwikkelen, was in dit milieu bij haar ouders ondenkbaar: Handke’s moeder smeekte, iets te mo gen leren, maar kreeg geen toestem ming. Toen ze zestien jaar was, vluchtte ze van huis en maakte een snelle carrière in een hotel. Ze kon zich enigszins ontplooien. Inmiddels brak de Tweede Wereldoorlog uit. Ze werd verliefd op een onaanzienlijke kantoorklerk, die getrouwd was. Hij was de vader van Peter Handke. Voor het kind geboren werd, trouwde de moeder met een onderofficier van de Duitse Wehrmacht, hoewel ze een hekel aan hem had. Hij echter had haar al lange tijd vereerd. Tegen de verwachting in keerde de echtgenoot ongedeerd uit de oorlog terug. In 1948 trok het echtpaar plus kind vanuit Berlijn naar het Oostenrijkse geboor tedorp van de vrouw. Hier heerste ook toen nog een sfeer van burgerlij ke benepenheid, voor het grootste gedeelte het gevolg van de ontstellen de armoede in dat gebied. Door de omstandigheden, door haar huwelijk met een onbetekenende man, met wie ze geen contact had, door het huis houden en de kinderen wordt zij in haar ontplooiing beknot. Naarmate Op eenen ongebaenden weg kan men, schoon omzigtig in zijn treden, lichtelijk struykelen. beschrijvene schieten deze tekort of staan ze buitenspel. De taal is voor Handke geen onbelast voertuig voor de gedachten. Woorden en zinnen hebben reeds een lange geschiedenis achter de rug, die zij, ook bij her nieuwd gebruik, altijd met zich mee torsen. De taal is romantisch, ge voelsgeladen. Onder het vertellen maakt Handke in „Ongezocht onge luk” steeds opmerkingen over de techniek, die hij toepaste bij de be schrijving van dit uitzichtsloze vrou- Peter ouder wordt krijgen zij meer contact: zij lezen samen „eerst Falla- da, Dostojefski, daarna Thomas Wolfe en William Faulkner. Zij las overigens alle boeken alleen als ge schiedenissen uit het verleden, nooit als toekomstdromen; zij vond daarin alles wat zij had verzuimd, wat zij nooit meer zou inhalen. Zelf had zij zich iedere toekomst al te vroeg uit het hoofd gezet. De literatuur bracht haar niet bij, van nu af aan aan haar zelf te denken, maar be schreef haar, dat het daarvoor intus sen te laat was.” (zeer opmerkelijke zinnen!) Uiterlijk schikt zij zich in het leven, wordt toegeeflijk tegen haar zeurderige man, maar innerlijk trekt zij zich steeds meer terug. Vre selijke hoofdpijnen beginnen haar te kwellen. „Het alleen maar bestaan werd tot een marteling. Waarnaar toe te kijken? De armen over elkaar slaan en de handen op de schouders leggen.” Met een overdosis slaapta bletten pleegt zij zelfmoord. Peter vliegt naar huis „en gedurende de hele vlucht was ik buiten mijzelf van trots dat zij zelfmoord gepleegd had.” Met „Ongezocht ongeluk”, kort en onomwonden verteld, heeft. Handke Het is niet moeilijk in te zien dat slechts enkele lezers min of meer onder de indruk zullen zijn van de betekenis die in het bovenstaande aan Ten Kate wordt toegeschreven. Velen zullen den ken: is dat nu zoiets geweldigs, die Ablaut? Er is echter meer. Wie de Aenleiding wat meer dan oppervlakkig beziet merkt al gauw dat hij te maken heeft met een werkelijk wetenschappe lijk werk in de betekenis die wij er aan hechten. Natuurlijk zijn allerlei bewe ringen van Ten Kate onhoudbaar geble ken en zijn sommige zijner opvattingen en inzichten verouderd. De wetenschap heeft in de 250 jaar die na het verschij nen van zijn boek verstreken zijn, niet stilgestaan. Juist in de 19e en 20e eeuw heeft ze zich geweldig ontwikkeld. Maar desondanks is de wijze waarop Lambert ten Kate zijn s tof behandelt, zonder restrictie wetenschappelijk te noemen. De Voorreden tot den Lezer die 23 quarto-bladzijden telt, is een voorbeeld van een heldere, duidelijke en persoon lijke uiteenzetting van wat de schrijver beoogt en een verantwoording van de door hem gevolgde methode: hij consta teert feiten, zoekt naar een verklaring, vermeldt de mening van anderen en zo groeit het werk in ’t hoofd en op de kladden. Daarna overlegt hij met luiden van letteroefening en oordeel en werkt die discussies uit in veertien Redewisse lingen, gesprekken tussen N en L, een onbekende en Lambert mag men aanne men. Deze vorm is typisch 18e-eeuws Van elk dezer gesprekken wordt in de Voorrede het thema in enkele zinnen samengevat. Daarop volgt dan de behan deling der „ongelijkvloeyende” werk woorden in verschillende Germaanse talen en in Nederlandse dialecten. Dat die de moeite ener behandeling waardig gekeurd worden, is ook iets geheel nieuws: zelfs nu nog beschouwen velen dialecten als minderwaardige taaluitin gen. Het tweede deel der Aenleiding behelst dan de etymologie van vele woorden waarbij Ten Kate zegt getragt te hebben liever het zeer waarschijnlijke als een gissing dan de gissing als een waarheid voor te dragen. Dat is pure wetenschap. Voor wie is het boek bestemd, vraagt Ten Kate zich voorts af. Niet voor de ganschelijk ongeletterden, maar voor hen die bij hetgeen zij doen gaeme weten op welk een zekerheid hun doen zijn grondslag heeft. Om het hun die druk bezet zijn met ander werk gemak kelijk te maken voegt de schrijver een nauwkeurige en overzichtelijke Inhouds opgave toe die vrijwel van bladzij tot bladzij loopt en die wordt besloten met de hierbij afgedrukte Waarschouwing die voor zichzelf spreekt Niet alleen door zijn onderzoek op het gebied van het werkwoord, niet alleen door zijn nauwkeurige waarnemingen op dat der klankleer en door zijn aandacht voor talrijke details die tot dusverre onopgemerkt waren gebleven, maar ook door de bouw van zijn omvangrijke tweedelige werk verdient Lambert ten Kate ten volle de erenaam van weten schapsman. Terecht draagt het gebouw der Amsterdamse Universiteit waarin de opleiding der Neerlandici is gevestigd de naam Lambert ten Kate Huis. elkaar verwant zijn „vermits de zin van vergaderen bij ijder doorspeelt: in Herfst om ’t vergaderen van den Oogst; in Haring om dat hij op de Vangtijd bij schooien vergadert of om dat hij als een voorname spijsvervulling tot voorraad verzamelt word; en ons Haer, vermits het bij vlegting of lokken vergadert” Deze wijze van etymologiseren tekent Maar wat, zal men vragen, is dan wèl het nieuwe in zijn Aenleiding, dat „doorwrochte en overschone werk, dat zelfs hooggeacht is bij buitenlanders”, zoals een zijner leerlingen schreef? Het is kortweg dit: hij heeft de Ablaut ontdekt, Onder Ablaut verstaat de taal wetenschap: de afwisseling van klinkers in verschillende vormen van hetzelfde woord of met elkaar verwante woorden. Het duidelijkst treedt die op in wat wij sterke werkwoorden noemen: breken - brak - gebroken, bezitten - bezat - beze ten, nemen - nam - genomen enz. Vroe ger beschouwde men deze werkwoorden die Ten Kate „ongelijkvloeiend” noemt in tegenstelling tot de zwakke of „ge lijkvloeiende”, als onregelmatig. Dat is altijd gemakkelijk als men iets niet begrijpt. Maar Ten Kate vergeleek deze vormen met gelijksoortige in andere Germaanse talen als het Gotisch, het Oudhoogduits, het Angelsaksisch en het IJslands. waarvan hij de overgeleverde teksten bestudeerd had. Terecht leidde hij daaruit af dat de klinkerwisseling een volkomen regelmatig taalverschijn sel is dat op héél oude tijden teruggaat. Zo werd zijn oog geopend voor de een heid in de bouw der Germaanse talen, die, zegt hij, in oorspronck met den ander vermaegtschapt en gezamenlijk Peter Handke’s laatst gereedgeko men prozawerk „Wunschloses Unglück” verscheen onlangs onder de titel „Ongezocht ongeluk” in het Ne derlands. Op 29 september j.l. wijdde ik reeds in deze courant een bespre king aan Handke’s werk. Hier eerst de inhoud van deze sobere vertelling, de belangrijkste die Handke tot op heden geschreven heeft. Op 5I-jarige leeftijd pleegde Hand ke’s moeder zelfmoord. Haar zoon is diep geschokt: „Het is intussen bijna zeven weken geleden dat mijn moe der is overleden en ik zou aan het werk willen, voordat de behoefte om over haar te schrijven, die bij de begrafenis zo groot was, weer veran dert in de stompzinnige sprakeloos heid waarmee ik op het bericht van haar zelfmoord reageerde.” Zijn moe der werd geboren in Karinthië. Ook nadat de lijfeigenschap was afge schaft (1844!!) veranderden de levens omstandigheden van de arme agrari sche bevolking nauwelijks. De meeste mensen waren als onecht kind gebo ren, omdat de keuterboeren „geen geld hadden om te trouwen en geen woonruimte voor een eigen huishou den.” Het idee, dat een meisje zich Maar voor ons is het belangrijkste dat Ten Kate de grondslagen heeft gelegd van een breed opgezette, wezenlijk we tenschappelijke beoefening van onze taal. Met de studie van de Hollandse schrijftaal verbond hij die van verwante talen, maar ook de dialecten hadden zijn aandacht en wat meer is: de kennis der klanken. Hij is de eerste die niet uitging van het letterbeeld maar van de klank. Hij is modern in zijn opvatting dat taal en spelling twee verschillende groothe den zijn, dat de taal veel meer klanken dan lettertekens kent en dat een vol maakte spelling dus alleen mogelijk zou zijn als wij voor elke klank een afzon derlijk letterteken zouden bedenken. Om dat met één voorbeeld te verduidelijken: de k in zakdoek is geen k maar een klank die lijkt op de g in het Franse garcon. Maar voor die klank hebben wij geen afzonderlijk teken. Het is derhalve volkomen juist als Ten Kate de Neder duitsche Spelkonst noemt: Spil- of Quel- konst dus: tijdverspilling en plagerij. Want, gaat hij voort, over al het Gram- naticael word zo veel mondelinge kib beling niet gemaekt als over die beuze- larije alleen. En in de marge staat bij deze uitspraak: Verdriet en nutteloos heid van de gewoonlijke Letterkrakkee- len over de Daaglijkse Spelling. Het zou zijn beste boek tot op heden geschre ven, zijn eerste werkelijke relevante werk. Het is ook zijn meest persoon lijke geschrift: voor hem zelf: hij durft een onderwerp aan dat hem zeer direct raakt. In zijn vroegere werk, misschien met uitzondering van „De korte brief bij het lange af scheid”, is hijzelf volledig afwezig. Ook de lezer Voelt zich op de een of andere manier persoonlijk aangespro ken; genoodzaakt zichzelf weer eens kritisch onder handen te nemen! Vroeger werk van hem was niet gevoelsgericht. Handke maakt een opvallende ont wikkeling door: van een in de taal op zich geïnteresseerde groeit hij uit tot een schrijver, die zich bezig houdt met hét klassieke onderwerp in de kunst: de mens. Met de jaren groeit de levenswijsheid. Ook in interviews maakt hij een bezonkener indruk. Te behandelen blijft nog een netelig probleem: hoe staat Handke zelf (theoretisch) tegenover zijn werk stuk? Iedereen, die iets van hem af weet, bekijkt een werkje als dit arg wanend. Hij is een cerebraal schrij ver, die volgens vooropgestelde theo1- rieën werkt, maar voor het hier te wenleven. Nu zijn de uitlatingen over zijn verteltechniek niet eens zo tal rijk of erg opvallend, maar als je oog er eenmaal op gevallen is, trekken zij toch de aandacht. Handke zou niet Handke zijn als hij zich al schrijvend niet voortdurend op de vingers zag. Ik geloof dat dit de functie is van het vijftal bladzijden, die het gevolgde schrijfprocédé behandelen. Hij verge lijkt volgens eigen zeggen de voorraad voorhanden zinnen die in een vrouwenbiografie een rol spelen met het leven van zijn moeder: „Uit de overeenkomsten en tegenstrijdig heden resulteert dan de eigenlijke werkzaamheid van het schrijven.” Hij schrijft zich met „starre ernst” naar zijn moeder toe, terwijl hij weet, dat hij haar leven niet als een geheel kan overzien. „In dit verhaal gaat het nu werkelijk om het nameloze, om spra keloze seconden van ontzetting.” De ontwikkeling van Handke zet zich voort, volgens een niet te voor spellen lijn, die achteraf wel logisch te verklaren lijkt. Wat kunnen wij verwachten, na deze in januari-fe- bruari 1972 genoteerde ontroerende vertelling? Hijzelf zegt in een aantal losse opmerkingen bij „Ongezocht on geluk”: „Soms ben ik toch tijdens het schrijven van het verhaal alle open heid en eerlijkheid meer dan zat geweest en heb ik ernaar verlangd, gauw weer eens iets te schrijven waarbij ik ook wat zou kunnen lie gen en maar wat doen als of, bij voorbeeld een toneelstuk.” „Ongezocht ongeluk” verscheen on langs bij de Arbeiderspers, Amster dam, vertaald door Martin Mooij. 1972 l vertelling? Hijzelf zegt in een aantal Lambert ten Kate was een taalgeleer de. Hij was een der grondleggers van de moderne taalwetenschap en in zijn opvat tingen was hij dan ook zijn tijd ver vooruit. Honderd jaar later heeft Jakob Grimm, ja inderdaad de Grimm van de Sprookjes, maar ook de grote taalkundi ge van de 19e eeuw, de verdiensten van Ten Kate helder en duidelijk in het licht gesteld. De 18e eeuwse Amsterdam mer had iets van de uomini universali der Renaissance. Hij was in de eerste plaats een talenman, maar ook de wis kunde, de natuurkunde, de plantkunde en de theologie heeft hij ijverig bestu deerd en bovendien had hij voor dicht kunst. muziek, voor schilderkunst en beeldhouwkunst zoveel belangstelling dat hij daarover geschriften publiceerde waarvoor bij zijn tijdgenoten grote waardering bestond. Ik heb van al die studies waarvan sommige alleen in handschrift bestaan, alleen de Oeffen- schets over het vereisch der Dichtkunst onder ogen gehad en vond daar allerlei opmerkelijk-moderne uitspraken. Zo zegt Ten Kate over het onderscheid tussen rijmers en poëten: „Rechte Poëe- ten zijn dezulken die de kracht te saa- men voegen met klaarheid, eenvoudigheid en ook zuiverheid van taal, denkbeelden en zaaken; die schilderen met natuurlij ke. zachte en niet met schreeuwende verwen. Sommige menschen zijn er die de opgesmukte en al te sierlijke manie ren van spreeken verhevenheid noemen. Maar zo zij dien naam gaven aan eene deftige eenvoudigheid, hij zou beter be steed worden. Men moet niet meenen dat platheid en eenvoudigheid hetzelfde is: het verschilt zooveel bijna als de laagste en hoogste trap. De verhevene eenvou digheid is een gewichtig deel van de Dichtkunst”. niet nieuw. De etymologie heeft weten schapsmensen en leken altijd geboeid, getuige bijvoorbeeld de rubriek Hoe is dit woord ontstaan? in deze krant. Maar nieuw was wèl dat Ten Kate de aflei ding der woorden op wetenschappelijke wijze wilde nagaan. Hij ging daarvoor allerlei talen met elkaar vèrgelijken en poogde daaruit klankwetten af te leiden. Heel anders deden zijn voorgangers zij bekeken een woord op zijn betekenis en fantaseerden er dan een afleiding bij Zo werd het woord bastaard verklaard als: iemand die niet naar de pit maar naar de bast aardt; Adam werd uitgelegd als haat-dam: dam tegen de haat (van de duivel). Bij sommigen béstond name lijk de overtuiging dat in het Aardse Paradijs Nederlands was gesproken: men hield het Nederlands voor de taal die naar redelijk inzicht het beste voldeed aan de norm van wat men noemde onverduisterde voortreffelijkheid. In zijn Geschiedenissen van Gelderland, een werk van 1654 schrijft de auteur, een zekere Slichtenhorst, in alle ernst: „Onze Nederduytsche Tael is eene moederlijke, zelfstandige en ongemengde Tael en naast de Hebreeusche, die God zelf heeft willen spreken, de oudste van alle Taaien”. Nog één voorbeeld tenslotte van het primitieve en onhistorisch etymologise ren in de tijd vóór Ten Kate. Het betreft hier de afleiding van het werk woord laken: afkeuren. Daar zat men mee in de maag tot een zekere Becanus de oplossing gaf. Hij ging uit van het Griekse woord kalos dat betekent: schoon, liefelijk. Gaat men nu in dit woord de medeklinkers omzetten, dan ontstaat lakos en dat moet dan: lelijk, vies betekenen. En daarvan is het werk woord laken natuurlijk afgeleid in de betekenis: zeggen dat iets lelijk is, dus: afkeuren. Je moet er maar opkomen!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1974 | | pagina 25