en da meester van het 1 J nachtmerries Lizzy Sara May: Talent voor in I I „galante raadsel” „Mimicri 11 Burger en hoveling die de psyche diep kon peil i I I I i K: 1 ff' Jaf f| ZATERDAG 16 MAART 1974 Erbij 21 20 door Hein Steehouwer Psyche en portret Belangrijk historiestuk Onthuld gezinsleven Moraal en genre „Verhaal nog es wat... 1.' ZESENTWINTIG hoofdstuk- jes, sommige zeer klein, vormen samen „Mimicri” van Lizzy Sara May, uitgegeven door De Bezige Bij. Alle hebben als onderwerp onzekerheid, schuldgevoel, angst en onmacht. Er zijn twee hoofd personen, Hij en Zij. Meestal zijn de belevenissen van een van bei den het onderwerp van een hoofdstuk, soms ook van allebei. Merkwaardig is dat Hij als ik figuur optreedt, maar Zij en bei den samen object zijn. 3 'rij -> k er Bore Gerard 5) Portret muts. ff J. POLAK-SILIAVA >1 studiereizen Frankrijk, Duitsland. Dat kon allemaal, om dat Gerard Ter Borch onderweg kon leven van portretopdrachten, die hij van vele relaties kreeg. Twee goede verhalen die bovendien uitmunten door iets dat ik bij de andere verhalen mis (behalve in „De Het portret van de kleine Helena van der Schalcke, een Haarlems meisje, door Gerard Ter Borch goed gepeild. Het is circa 1648 geschil derd. de man-met-de-munt is weinig of niets ouder dan het meisje. MAAR EERST DIE psychologi sche kijk. Er hangt een portretje van Helena van der Schalcke, een Haarlemse peuter, dochtertje van de lakenkoopman Gerard van der Schalcke en Johanna Bardoel. schilderijen die de expositie telt, en dat zijn er zeventig, zijn in die catalogus deels in.kleuren terug te vinden met in formatieve teksten. En dat alles wijst op een uitstekende voorbereiding door de di recteur van het Mauritshuis, H. R. Hoetink, die de expositie heeft opgedragen aan zijn overleden voorganger, omdat deze reeds plannen had om Ter Borch te exposeren. De liefhebbers van zeventiendeeeuwse schilderkunst mogen met dit alles wel zeer ingenomen zijn, want deze expositie (plus catalogus) vormt het monument voor een schilder die nog meer naam verdient te hebben, dan hij al heeft. „De scharensliep", een uniek werk in het oeuvre van Ter Borch, die zelden het „buitengebeuren” in beeld bracht, behalve in enkele ruiterstukken. Liever hield hij zich aan het deftige binnenhuis, gestof feerd met duur-burgerlijke perso nages. Hier beeldde hij en na tuurlijk weer moraliserend de armoede af, want een schilderij als dit was bedoeld om de relatie tus sen armoede en zondigheid aan te duiden. Er is nog zo’n voorbeeld. Het is het portret van de familie De Liedekerkcke uit het bezit van het Frans Halsmuseum. Het toont een zeer welgedaan deftig ouderpaar met familiewapens aan de wand- Ze zijn dik en zich hun waardig heid bewust. Zó zitten ze op de voorgrond aan een tafel, met iets vooruitgeschoven hun zeventienja rige zoon. Het is wat je noemt een knappe jongen, slank, ook al pronkziek gekleed. Maar in dat bleke gezicht met brandend-vra- gende ogen, staat een ongelofelijke weemoed te lezen. Hij kan nooit op tegen die kapitein-ter-zee, dis zijn vader is, denk je dan en je vermoedt een aanstaand familie drama als de jongen later ook zijn burgermansflinkheid zal moeten bewijzen. Uit de catalogus blijkt, dat de jongen is gestorven in het uitvoerig in op het schilderij „Va derlijke vermaning”- Het toont de prachtig geschilderde satijnen rug van een staand, deftig meisje (Ter Borch was overigens toch heel goed in het schilderen van rugpar- tijen, die door hun houding even veel verbergen als niettemin ver raden). Rechts van het meisje zit een pronkzuchtige 'jonge officier. Tussen hen in, maar op de achter grond schijnt een oudere dame verdiept in haar glas wijn. Daar achter dan weer een bedstee. De naam kreeg het schilderij, omdat de man vermanend de hand tegen het meisje schijnt op te heffen. Later bleek bij de restauratie dat de man een muntstuk toont. Het i$ namelijk een bor deelscène, waarop andere attribu ten symbolisch geschilderd eveneens duiden. Van het schil derij zijn door anderen vele kopie ën en herhalingen gemaakt waar uit blijkt, dat het zeer populair was. grote rol en wie zout wil leggen, vindt in bijna ieder verhaal wel een slak of wat. Onder de titel „Verhaal nog es wat.is de bundel uitgege ven door Van Kampen in Amster dam. Het meisje Francis in „De Klok” van J. Bernlef weet bijvoorbeeld: „Een sprookje moet altijd hetzelfde, maar het andere moest daarom juist veranderen.” Dit „daarom” lijkt me voor een kind van zes te onwaar schijnlijk. Jammer, want het verhaal is, afgezien van dit soort gedachten en iets opgeschroefde dialogen, vrij goed. Het gaat over een kind dat haar grootmoeder aan de rand van of zelfs in het graf brengt doordat ze haar dagelijkse regelmaat in de war brengt. J. M. A. Biesheuvel portretteert bezeten en razend een zekere meneer A„ later aangevuld met een meneer B. Goed en grappig, maar een beetje te lang en te doorzichtig. Bovendien zal de lezer zich aan de laatste zin ergeren, en terecht, want wie na drieëntwintig bladzijden nog niet doorheeft wat Biesheuvel denkt hem te moeten onthullen, zal het ook nu niet snappen. Hans Plomp schrijft vlot en amu sant, je leest zijn verhaal met plezier. Kees Simhoffers verhaal is niet Lizzy Sara May is opvallend vin dingrijk in het bedenken van situaties waarin alles klopt, alles op de juiste plaats is behalve de persoon om wie het gaat. Een nachtmerrie waaraan men alleen zou kunnen ontkomen door volmaakte kalmte en berusting; door een poging tot aanpassing die elk moment door een onhandig ge baar als zodanig kan worden door zién. Er moeten dingen achterhaald of goedgemaakt worden, maar wie gedoemd is verkeerd te doen, zal dit blijven doen tot in alle eeuwigheid. De gepoogde aanpassing slaagt niet, want uiteindelijk zijn Zij en Hij op zoek naar het onbereikbare. GERARD TER BORCH: een meesterlijk zeventiendeeeuwse schilder van het genrestuk, waarin hij omdat zulks gebruikelijk was in gegoede kringen galante raadseltjes opgeeft. Zo komt hij ongeveer voor de dag in de uitstekende catalogus, die de tentoonstelling in het Mauritshuis in Den Haag (tot 25 april) be geleidt. In die catalogus zijn teksten opge nomen van de grote Ter Borch-kenner en enige jaren geleden overleden directeur van het genoemde museum, S. J. Gud- laugsson. Zeer verhelderend is daarnaast het essay van J. P. Guépin, die zich bezig houdt juist met die galante raadseltjes. Alle Acht auteurs van negen verhalen die niet veel meer met elkaar gemeen hebben dan dat ze volgens de samen steller en inleider Wim Hazeu allen tussen 1934 en 1944 geboren zijn en dat ze allen goed kunnen vertellen Toch hebben ze meer gemeenschap pelijks. Zo komen er in zes van de verhalen kinderen of halfvolwassenen voor, fantasiewerelden spelen een Mijn favorieten zijn „Stripverhaal” door Jeroen Brouwers en „De plech tige onthulling van een borstbeeld” door Rudolf Geel. In „Stripverhaal” vertelt Brouwer over een jongen van twaalf, onderzoeker, schrijver, kat- tentemmer, bouwer van een fantasie rijk op zolder koorknaapje en slacht offer van zijn broers vuisten. Een jongen zonder verheven gedachten of inadequate praatjes, boeiend beschre ven en met duidelijke invloed van het vroege werk van G. K. van het Reve. Rudolf Geel beschrijft leven en dood van een ex-wonderkind, verteld door zijn broer die een mooi beeld geeft van een normaal burgerlijk ge zin dat de funeste invloed van een wonderkind ondergaat. Wie nu in het Mauritshuis langs dit type schilderijen wandelt ont dekt overal zulke dubbele bodems. In soms mystiek licht, dat langs de slapen en door de krullen van een jonge deftige weduwe speelt, wordt tevens onthuld dat ze een brief leest. Een brief vol medele ven met haar leed? Nee, een brief van een volgende pretendent, want men hertrouwde vaak snel in die jaren, waarin de dood een gewende huisgenoot was. Het is heel aantrekkelijk om zo nog meer schilderijen te noemen, maar de lezer kan beter zelf gaan kijken en zich informeren via de slecht, al heb ik betere dingen van hem gelezen. Dick Walda’s eerste ver haal begint goed maar helaas doen de dialogen onecht aan. In zijn tweede verhaal, waar een vrouw op een en dezelfde bladzijde blij als een kind en huilend als een kind beschreven wordt, maakt hij het nog bonter. Walda moet zich voor clichés hoeden, die vallen in een kort verhaal op, meer nog dan in een roman. IN DIE BOUDOIRSTUKKEN, waarom hij terecht zo beroemd is geworden, schuilt nu het geheim De catalogus gaat bijvoorbeeld i I Het meisje is ten voeten uit ge- schilderd tegen een donkere ach tergrond om in contrast daarmee het licht alle kansen te geven om het diepgepeiide ontroerende ge- lichtje te onthullen, dat met grote ogen, heel wakker en toch als verloren in een droom, langs de schilder heeft heen gekeken. Het meisje is op haar deftigst gekleed, In vol ornaat poserend in de veel I ie ’ouwelijke kleren die kinderen toen droegen. Natuurlijk is die kleding voortreffelijk van stofuit drukking en dat draagt eveneens bij tot een vervreemdende sfeer. De ouderlijke pronkzucht staat namelijk diagonaal tegenover het wijze kindergezichtje. Alleen een even wijze als genegen kunstenaar kan zo'n meisje zo schilderen. jaar, waarin het schilderij is ge maakt. Zó peilt Gerard ter Borch een gezicht en daarbij blijft het om het even, of het schilderij misschien niet kort na het overlij den ter herinnering aan de jongen is vervaardigd. van Mazes met Zwart-krijttekening. uitvoerige catalogus. Hij ontdekt dan, dat deze tentoonstelling mede is samengestëld met de directie van het Landesmuseum in Mün ster, dat van het Mauritshuis aan de beurt komt. Hij ontdekt tevens dat de halve museumwereld schil derijen heeft afgestaan en dat de allerbeste zich helaas niet in ons land bevinden. De werkelijke gro te juwelen als „De brief” is eigen dom van Elisabeth van Engeland- „Vrouw bij haar toilet” is van een museum in Detroit. Zo zijn er meer en juist uit die werken blijkt, dat bij Ter Borch het uit zonderlijke knappe schilderen, het peilen van de psyche én de galan te raadsels tot een indringende synthese zijn gekomen. Wel moet daarbij vermeld wor den, dat hij juist hierin kennelijk de steun van zijn familie onder vond. In die kring was men dol op raadsels, toneelstukjes, verkleed partijen én kunst. Het is dus geen wonder, dat Gerards halfzuster Gesina voor talloze schilderijen heeft geposeerd. Ze moet dat met een soms ondeugend plezier heb ben gedaan en ze kon, blijkens haar gezichtsuitdrukkingen, ken nelijk even gemakkelijk een rol psychologisch duidbaar maken als haar geniale broer die kon schil deren. Het is een bijzonder genoe gen om aan die ontdekkingen in het Mauritshuis een halve dag te besteden. Iedereen ziet zo’n tentoonstelling met eigen ogen. Die van mij wa ren bij het kijken meer af gestemd op de doordringende psychologi sche kwaliteiten van een grote portrettist, dan op de genreschil der. Het laatste onderschat ik na tuurlijk niet, want de geheimen van de genreschilderkunst anime ren terecht tot ontraadseling, waardoor men een goede kijk krijgt op de kunstzin van de rijke zeventiende-eeuwse burger, die be reid was om veel geld te betalen voor dit type werk. Want onder schat de zeer gezeten burger Ge rard Ter Borch. die leefde van 1617-1681, daarin evenmin. Hij vroeg voor zijn „De bezwering van de vrede van Münster” de lieve som van zesduizend gulden in een tijd dat Rembrandt voor vijftien honderd zijn Nachtwacht schilder de. Vermenigvuldig Ter Borchs bedrag met de inflatiefactor en dan lijkt het erop of hij de huidi ge prijzen op de veilingen van Mak van Waay en Christies heeft voorzien en zijn waarde toen al heeft beseft. MAAR NU DE ANDERE Ter Borch, die van de moraliserende genrestukjes, waarin de psycholo gie eveneens het volle pond krijgt, maar ook andere elementen mee spelen. Daarvoor eerst iets van zijn levensgeschiedenis. Zijn vader was een welgestelde belastingambte naar in Zwolle en een niet onver dienstelijke amateur-schilder en tekenaar. Als velen had de vader een Italiaanse kunstreis gemaakt.. Hij verzamelde grafiek-uit zijn, jaren, heel veel, met een voorkeur voor Rembrandt. Hij huwde voor de derde keer na tweemaal weduwnaar te zijn ge worden. Hij leerde alle kinderen uit zijn huwelijken tekenen en ook schilderen. Gerard Ter Borch Se nior was zeer gesteld op culturele opvoeding en daarvan kregen de kinderen het volle pond. Dat we ten we allemaal, omdat een der kinderen, Gesina, albums met te keningen, aquarellen, versjes en teksten heeft volgeplakt en ge schreven, dié een neerslag vormen van alles wat er in het gezin aan bijzonderheden gebeurde. Vader Ter Borch bewaarde alle tekenin gen van zijn kinderen en dateerde ze. Tot geluk van de kunsthistorie heeft Gesina al die papieren nage laten aan een nicht. Ze bleven in de familie, todat ze in de jaren tachtig van de vorige eeuw wer den geveild en bijna compleet door het Rij ksprentenkabinet kon den worden gekocht. Het is een uniek bezit, want zelden is het mogelijk een zo complete docu mentatie (ook brieven) te krijgen over een schilderende familie. Het hele gezinsleven valt te reconstru eren- Die reconstructie is in korte trekken terug te vinden in de catalogus, maar ook in de geëx- duwd door een dwerg die zich voor een duizendpoot met gebroken poten houdt als ze dit nog met humor of ironie kon beschrijven! Toch dat kan ze niet, ze heeft nooit veel gevoel voor het komische getoond. Zulke dingen worden loodzwaar en blijven zonder functie. De beide hoofdfiguren hebben te weinig contour (Hij nog minder dan Zij); ze kunnen de aandacht niet voldoende vasthouden. Welke lezer weet nog wie van de twee op welke bladzij welk avontuur heeft beleefd? De welwillende lezer die op haar boeken gesteld is, zal vinden dat de schrijfster zich op een literaire weg heeft begeven die hoe goed op zichzelf ook de hare niet is. Mét deze welwillende lezer hoop ik dat Lizzy Sara May deze weg spoedig verlaat. Klok” van Bernlef, ondanks mijn an dere bezwaren): een extra-dimensie zodat de inhoud niet ophoudt met het verhaaltje, maar er meer achter steekt en de lezer tot nadenken en navoelen gestimuleerd wordt. Alle acht zijn vlotte vertellers en hun fouten zijn niet storender dan bij welke andere schrijver van ni veau ook. Maar de meesten schrijven op het peil van amusement. Je leest het met plezier, amuseert je, neemt gekke mensen en toestanden ter ken nis, slaat het boek dicht en vergeet het. Een wezenlijk bestanddeel van literatuur ontbreekt. Des te betreu- renswaardiger nu het stuk voor stuk begaafde, jonge of relatief jonge schrijvers betreft. Desondanks een nuttig boek mede door de inleiding en de uitgebreide bibliografie. Een goed initiatief is het opnemen van een lijst van recensies, zeker een goed hulpmiddel voor middelbare scholieren. Wim Hazeu hoopt „Verhaal nog es wat” te kunnen vervolgen. Men kan zich er wel op verheugen omdat Ne derland veel goede jonge schrijvers telt. Ik ben benieuwd of de auteurs in de volgende bundel meer te bieden hebben dan aangenaam tijdverdrijf. ZO KOMT HET OOK, DAT HIJ IN Münster was tijdens het teke nen van de vrede in 1648, die een einde aan de Tachtigjarige oorlog maakte. Hij was toen als hoveling in dienst van de Spaanse graaf De Peneranda, maar tevens bevriend met diens grote tegenspeler Adri aen Pauw, heer van Heemstede en de belangrijkste onderhandelaar namens de republiek. Hij schilder de beiden. Aan die merkwaardige relatie die in die tijd niet als collabora tie met de vijand werd gezien hebben we een heel bijzonder schilderij overgehouden. Ter Borch maakte de onderhandelingen als hoveling persoonlijk mee. Hij heeft daarna zijn beroemde schil derij „De bezwering van de vrede van Münster” vervaardigd. Heel natuurgetrouw toont het alle aan wezigen goed herkenbaar tijdens het plechtige moment. Het is dus een historiestuk van belang te vergelijken met de reportagefoto- grafie van vandaag. Op een tafel tje voor het gezelschap staat een fraai kistje, bestemd voor het ver drag, waarop de eed wordt afge legd. Ter expositie zijn kistje en papieren in een vitrine aanwezig. Na 1648 woonde Gerard Ter Borch in Amsterdam, Haarlem, Den Haag, Zwolle en Kampen, totdat hij in 1654 trouwde en zich blijvend in Deventer vestigde. Zijn omzwervingen waren ten einde. Had hij tijdens die reizen vaak genre-taferelen met soldaten ge schilderd, in Deventer heeft hij zich hoofdzakelijk beziggehouden met zijn boudoirstukken en por tretten. Waarin schuilt nu het geheim? In dit schilderij en vele andere, verduistert Ter Borch de moralise rende strekking. Vind je bij Jan Steen en vele anderen volop vro lijke bordeelscènes, die niets te raden overlaten voorzover ze niet beschaafd zijn „bijgeschil derd” op verzoek van latere bezit ters bij Ter Borch ziet alles er anders uit. Bij hem is alles niet alleen ingehouden, maar het hele gebeuren is als het ware getrans poneerd, door het te verplaatasen naar een zeer deftige omgeving. De prostituée en de man dragen kleding uit de hoogste standen. Je moet bovendien de emblematiek in het werk goed kunnen lezen, wil je de ware toedracht begrijpen. Anderzijds is het mij een raadsel hoe het werk in later tijd „Vader lijke vermaning” kon heten, want Lizzy Sara May toont in „Mimicri” vele van de kwaliteiten van haar andere boeken: het preciese, sobere taalgebruik, de plastische beelden („Vochtig land ligt in gespreide vin gers ver in het water. Op de pols ligt een hotel”) en de bekwaamheid ge voelens duidelijk en aannemelijk te beschrijven. Helaas heeft dit boek fouten die afbreuk doen aan het leesplezier. Zo weet je bij dit dun ne boek na twee dozijn bladzijden met de beste wil van de wereld nog altijd niet waar het om gaat. De hoofdstukjes hangen zelfs nog niet als los zand aan elkaar en zijn vaak ook té kort om enige fantasie te stimuleren. Het is zeker geen toeval dat de goede hoofdstukken ook de betrekkelijk lange zijn. Zo het ver haal over „haar” reis naar Oost- Europa, dat aan het zo veel betere „Het lokaliseren van pijn” uit 1970 doet denken. Lizzy Sara May’s kracht ligt in de beschrijving van de alledaagse banale wereld die haar nachtmerrie-achtige hoedanigheid ontleent aan de geeste lijke gesteldheid van de hoofdper soon. Haar zwakke punt zijn groteske of absurde toestanden in de buiten wereld, en aan die zwakheid geeft de schrijfster in dit boek te veel toe. Een vtouw in een rolstoel, nota bene van adembenemende schoonheid, ge- poseerde papieren en tekeningen. En dan blijkt, dat Gerard junior door zijn vader op 15-jarige leef tijd naar Haarlem is gezonden om daar het vak te leren. De vader had het talent vroeg kunnen ont dekken, want de zoon begon op zevenjarige leeftijd reeds goed te tekenen en ook zo’n tekening, een ruiter op de rug gezien, is hier aanwezig. Gerard leerde schilderen bij Pieter Molijn in 1633 en 1634. Daarna volgde een kort verblijf in Amsterdam en vanaf 1635 was Gerard in Londen hij zijn oom Robert van Voerst, een beroemde graveur en vriend van Anthonie van Dijck. Daarna volgden jaren lange studiereizen naar Italië, Spanje, Frankrijk, België en 3 ■ttmmrtH' wWo ij- H FT i* l

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1974 | | pagina 21