„Als ik de Oosterschelde zou mogen verkopen maakte ik er dik geld voor Professor doctor Pieter Korringa: I door Dolf Snel MOOISTE BOUWWERK PARADIJS REIZEN CATASTROFE HOBBY EMOTIE KALVEREN -««MM m- n n bij voor had een schelpen „Ik maak me sterk dat ik, als ik de Oosterschelde zou mogen verkopen, daar dik geld voor zou maken. Het is een natuurlijke hulpbron met zeldzame pro- duktiemogelijkheden. Je zou er van Frankrijk of Enge land zo een paar miljard voor krijgen. Het zou dood zonde zijn de mogelijkheden die de Oosterschelde ons geeft zomaar van tafel te vegen”. Zo praat professor doctor Pieter Korringa, visserij- bioloog. Nuchter. Zonder lyrische termen over zeld zame vissen, vogels of planten, want hij is, zegt hij, geen vlindervanger, niet iemand in een ivoren toren. Dat de Oosterschelde uit natuurwetenschappelijk oog punt bezien een bijzondere zeearm is, vindt hij belang wekkend. Het is echter niet zijn argument als hij pleit voor handhaving van een getijdebeweging in de Oos terschelde. Voor hem staat voorop wat de mogelijk heden zijn voor produktie van voedsel in een Ooster- schelde. waar het water in- en uitstroomt. Hij weet wat de zeearm oplevert hij gelooft in een goede toekomst voor de mossel- en de oestercultuur en daarom meent hij, dat de Oosterschelde niet zonder meer moet wor den afgesloten. We praten over de jeugd van Korrin ga. In 1913 werd hij in Heemstede geboren zijn vader was architect en op jeugdige leeftijd werd hem be langstelling voor de natuur bijgebracht. „Wij stellen vast hoe de groei ver loopt, op welke leeftijd de voortplanting plaatsvindt en wat het meest aangewe zen moment voor de vangst is. Vroeger wist men daar ook wel wat van natuur lijk. Men wist dat een jonge vis zich niet kan voortplanten en men paste de Waarmee de cirkel rond is. Terug in Zeeland. Terug aan de oevers van de Oosterschelde, die van Korringa niet mag worden afgesloten. Niet zozeer van wege het feit dat ■«jat groeit en bloeit ons altijd weer boejt. Wel omdat die zeearm zo geschikt is, voor veeteelt; voor farming the sea. Dat Korringa zich voelt bij wat er met Hoeveel er gevangen kan worden, wordt uitgezocht door de visserij biolo gen. Korringa: „Je kunt het vergelijken met een wei waarin je kalveren laat grazen. Je stelt vast hoeveel van die beesten je kunt laten rondlopen en hoe hard ze groeien. Op een gegeven moment zijn het koeien en neemt het totale gewicht aan vlees niet meer toe. In de periode van de groei doe je er, als je veel kilo’s vlees wilt hebben, niet ver standig aan te slachten. Als de groei is opgehouden, moet je daar niet meer te lang mee wachten. Zo gaat het met de vissen ook”. lijkt mij. Korringa is van die rillingen op de hoogte. Een paar jaar geleden veroorzaakte hij ze ook, toen hij een lezing hield op een bijeenkomst, georga niseerd door de Contactcommissie voor Natuur- en Landschapsbescherming. „Het veelgeroemde „evenwicht in de na tuur” is geen kaartenhuis dat ineenstort als ergens een element het begeeft, maar veeleer een kaleidoscoop, die ook met andere, eventueel zelfs mindere elemen ten een harmonisch patroon kan opbou wen”, betoogde hij. Vanachter zijn bureau zegt de bioloog: „Wat wil de mens van de zee. De mens wil zeehonden, die net zo zijn als wij. Die net als wij op hun gemak in de zon willen zitten en die zo nu en dan een stukje willen eten als ze honger hebben. Ze hebben nog een snor ook. Verder ziet men het strand als een stuk natuur. Het strand is een knekelhuis met schelpen, skeletten. Ik geloof niet, dat er meer dan tien Nederlanders zijn, die zich meer dan honderd vissen goed voor de geest kunnen halen. In de hele wereld bestaan circa 30.000 soorten vissen. Je kunt redelijkerwijs niet veel belangstel ling verwachten voor een streven be paalde vissen, wier voortbestaan be dreigd zou worden, in bescherming te nemen”. En in zijn lezing voor de na tuurbeschermers: „De grootste groep Ne derlanders houdt van vissen nadat die een ritueel met messen, pannen en vuur hebben ondergaan. Daar is niets tegen ik hoor zelf ook tot die groep die vissen uit culinaire overwegingen hoog schat, maar behartiging van hun belangen valt niet binnen het kader van natuurbescher ming”. Behartiging van hun belangen ligt, zo stelt Korringa, binnen het terrein van de visserij, die hij als bioloog dient. Onder meer door uit te rekenen, wat men kan en mag vangen. van het voedsel, moeten inperken. Hij rekent voor, dat de mens gemiddeld genomen voor 85 procent leeft van plantaardig voedsel en voor 15 procent van dierlijk voedsel. De dieren moeten planten eten om aan de praat te blijven. Ze kunnen het voor een deel doen met gras, dat wij toch niet kunnen verteren, maar voor een ander en heel belangrijk deel gebruiken ze plantaardig voedsel dat de mens ook kan eten. In een rijk land als het onze kan men het zich permitteren aan dieren plantaardig voedsel te geven tot die dieren gereed zijn voor de slacht. Of men geeft de dieren dierlijk voedsel te eten, zoals de Denen en de Noren haring vangen voor hun varkens en kippen. Dat is een luxe die de mens zich, zo meent Korringa, op den duur niet meer in die mate zal kunnen permitteren als nu het geval is. Men zal de eisen moeten terugschroeven. „Mijn vader bracht ons liefde alles wat leeft”, zegt hij. „Ik aquarium en een verzameling en planten en later zette ik vogels op. Mijn vader bouwde een huisje in de tuin om die te kunnen onderbrengen. Na de middelbare school wilde ik naar Wage- ningen, maar een leraar raadde me aan biologie te gaan studeren. Een vriend zei, dat ik van mijn liefhebberij niet mijn beroep moest maken, maar ik dacht: als ik het niet doe, wie moet het dan doen”. Korringa deed het dus en studeerde gedurende de crisisjaren in Amsterdam. Hij had wel zin om naar Indië te gaan, maar dat kwam er niet van. Aan het eind van zijn studietijd kreeg hij een baan bij Shell, Hij ontwikkelde uit bij- produkten van dat bedrijf insecticiden. Het beviel hem niet. De maatschappij verlangde van hem, dat hij uitging van de beschikbare bijprodukten. Hijzelf zag er meer in eerst vast te stellen, wat er aan bestrijding van insecten gedaan moest worden, om daarna eens te kijken welke bestri jdingsmethoden men eventu eel zou moeten ontwikkelen. „De aanpak lag me niet. Ik voelde dat als weten schappelijke prostitutie”, zegt hij. Dat het uiteindelijk de mens zal zijn, die door eigen toedoen het loodje zal leggen, gelooft professor Korringa, on danks zo’n griezelig voorbeeld niet. „Wjj De mens is ’n biologische catastrofe voor vrijwel alle andere dieren. Alle anderen gaan eraan, maar wij zo gauw niet. Wij houden stand. In alle klimaten kunnen wij leven. Er zijn wel grenzen aan de mogelijkheden die de aarde ons biedt, maar ik zie de mensheid maar zo niet ten onder gaan. We kunnen met een hoop mensen leven op deze wereld”. Hoe? Volgens Korringa moeten we er van uitgaan, dat er een gelijkere verde ling van het voedsel komt en zullen we de eisen die we stellen aan de kwaliteit Toen hem in 1937 van rijkswege een aanbod werd gedaan in Zeeland studie te gaan maken van een ziekte, die de schelp van de oester aantastte, liet hij zijn bezigheden in de industriële sector voor wat ze waren. In 1939 kreeg hij van het rijk een vaste aanstelling en vanuit Bergen op Zoom deed hij zijn onderzoekingen. In 1957 ging hij naar IJmuiden, waar hij de heer Havinga opvolgde als direc teur en waar hij nog steeds zijn kantoor heeft Twee jaar later werd hij buiten gewoon hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam. „Ik vind het prettig mijn ervaringen, ook opgedaan tijdens mijn vele reizen, aan jonge mensen door te geven”, zegt hij. Ook op een andere manier gaf hij zijn ervaringen door: sedert het begin van zijn werk als bioloog leverde Korringa een slordige tweehonderd publicaties. Over vlinders en insecten, maar vooral over schelpdie ren zijn specialiteit en vissen. Hobby’s? Op dit moment bestaat zijn vrijetijdsbesteding voornamelijk uit het schrijven van een boek, dat de titel „Farming the Sea” zal dragen. Vanuit Amerika, waar hij een aantal adviezen gaf, werd hem om dat boek gevraagd, „Ik heb erg veel gereisd. We hebben twee dochters de één is biologe en de ander werkt bij Hoogovens die allebei getrouwd zijn, dus mijn vrouw en ik kunnen veel samen weg. Tijdens onze reizen heb ik allerlei bedrijven bezocht die zich bezighouden met de kweek van vissen of schelpdieren.” „In mijn boek zal ik 30 praktijkgeval len van veeteelt in de zee beschrijven. Ik zal ook de juridische achtergronden laten zien, de hydrografische en de tech nische aspecten, de risico’s, de economi sche kanten en de werkzaamheden. Aan het eind van elk hoofdstuk geef ik mijn persoonlijke indrukken over de toekomst van het bedrijf. Van de bedrijven heb ik enorm veel medewerking gehad. Er zijn er een paar uit Zeeland bij. Dat van panneboer C. J. Cornelissen uit Yerseke, dat van P. Verwijs, een oesterkweker die mosselschelpen als collecteurs ge bruikt, en dat van B. Zuijdweg, een mosselkweker en -handelaar”. Die aarzeling had te maken met de stilte, die is gevallen sinds het rapport van de Commissie Oosterschelde uit kwam. Korringa, lid van de commissie, wil zich houden aan de afspraak, dat de deskundigen die nu het advies van de commissie-Klaasesz toetsen, niet moeten worden gehinderd door allerlei uitspra ken tussendoor. „Als u met mij over mijn werk wilt praten, dan is het heel moeilijk de Oosterschelde daar buiten te laten. Daar ligt een belangrijk stuk van mijn leven. Mocht toch worden besloten tot afsluiting .zonder meer, dan zou ik me voelen als een architect wiens mooi ste bouwwerk nog tijdens zijn leven wordt afgebroken. Als de uiteindelijke beslissing is genomen, kan ik me vrijer uitspreken”, zei hij toen ik hem belde voor een afspraak. Omdat hij eerder had toegestemd in een gesprek, kort nadat het rapport van de commissie-Klaasesz zou zijn uitgekomen, en omdat wij met die toezegging rekening hebben gehouden, heeft hij toch maar een middag voor ons vrijgemaakt. maaswijdte van de netten aan. In de loop van de jaren is het onderzoek geïntensi veerd, ook in internationaal verband. In de Internationale Raad voor het Onder zoek der Zee bestuderen we wat in het water gebeurt, en het politieke overleg vindt plaats binnen de Noord-Atlanti- sche Visserij Commisssie, die door de wetenschapsmensen van gegevens wordt voorzien. De ervaringen met de samenleving, die roofbouw pleegde en pleegt op natuur lijke hulpbronnen hebben van Korringa geen onheilsboodschapper gemaakt. Hij is niet pèssimistisch. Om verschillende re denen: de zee en die daarin leven, heb- benn een enorme veerkracht, en de mens is tegen zeer veel opgewassen. „Bij over- bevissing komt het meestal niet tot uit roeiing, zegt de RIVO-directeur. „De Noordzee produceert per jaar drie mil joen ton vis. Dat is veel, als je bedenkt dat de wereldproduktie 60 tot 70 miljoen ton is en dat de Noordzee maar een vijfentwintigduizendste van alle oceanen bevat. De produktie van de Noordzee is vrij stabiel, hoewel de samenstelling fluc tueert. Die fluctuatie kan komen door overbevissing, maar uitroeiing van een soort is onwaarschijnlijk, omdat de vis ser op een gegeven moment, als de vangst gering wordt, stopt. Daarna volgt gewoonlijk herstel. Ontspannen zit de directeur van het Rijks Instituut voor Visserij Onder zoek in zijn werkkamer. Korringa’s bureau en een tafel midden in de kamer zijn afgeladen met bundels papieren. Aan de wand een opgezette pirana een soortgenoot van de vissen die in James Bondfilms met zo veel succes de tegenstanders van de held in kleine stukjes scheuren prenten van vissen en een glazen bak met skeletten van schelp- en schaal dieren. Op het bureau van Korringa voorts een met gips gevulde zee-egel, die het door de kamer waaien van papieren moet verhinderen. Achter het bureau de visserijbioloog, pratend als iemand die gewend is iets uit te leggen, maar niet op een doceertoontje- Van zijn aanvankelijke aarze ling om in een gesprek toe te stemmen, is niets te merken. Een andere voorwaarde voor het voortbestaan van de mens is, zo stelt de visserijbioloog, dat men zich mono-cul- turen schept. Immers, in een oerwoud is wel een grote rijkdom aan soorten, maar er kunnen maar weinig mensen leven van wat een hectare oerwoud aan voed sel levert. „Wij en heel veel andere volken, kennen het paradij sverhaal. Het verhaal, dat men leefde in een oord waar men het voedsel zomaar vond. Dat paradijs verdween. Er kwam een breuk in ons leven; we moesten landbouw gaan bedrijven of vee gaan houden en als mens zijn we vervolgens altijd bezig geweest op de cultuurgronden het aantal soorten in te perken”, zegt Korringa. Hij is ervan overtuigd dat die noodzaak nog bestaat. „We kunnen niet terug naar de natuur, tenzij we de bevolking tot een duizendste zouden terugbrengen. Als ik de Noordzee moest maken, dan zou ik het aantal soorten drastisch inperken. Het is economisch mal het zo in te richten dat onkruiden en soorten die niet nodig zijn, blijven bestaan”. Krasse taal, waar de natuurbescher mer de rillingen van op het lijf krijgt, ten”, zegt hij. En daar gaat het Korringa om. Zijn werk staat ten dienste van de visserij en fes van de produktie. „Visserij is een industrie, die oogst wat de natuur levert, visserij is geen natuurbescherming”, zegt “ij. Vanuit die visie bedrijft Korringa ■feegepaste biologie”. Toen hij in 1961 het ambt van buitengewoon hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam aan vaardde, legde hij in een rede uit, wat fet voor hem inhoudt. „Ik wil de term «toegepast” opvatten als toevoeging van *en extra dimensie, door de wisselwer- ting met de mens en zijn maatschappij ln mijn beschouwingen te betrekken”, zei hij. Van achter zijn bureau formu- 'eert hij het zo: „Ik vind er voldoening mee te bouwen a an de menselijke ’amenleving". sterk betrokken de Oosterschelde gaat gebeuren, is geen wonder. Van Kort vóór tot kort na de oorlog onderzocht hij in Zeeland welke ziekte de oestercul- taur in een wurggreep had. Hij stelde de diagnose, vond de bestrijdingsmethode en de produktie liep op van drie tot dertig miljoen oesters per jaar. Na 1949 bond hij de strijd aan tegen de mosselparasiet. Vandaar de wat emo tionele vergelijking met de architect en diens mooiste gebouw. Een vergelijking, die voorzitter Klaasesz van de Commis sie Oosterschelde niet zal hebben ge hoord. „In de commissie heb ik mezelf Soed in de hand moeten houden. Bij de opstelling van het advies ging het om de zuivere gegevens. Een feit is, dat we met de Oosterschelde voor de produktie van gewild zeebanket goed in het zadel zit- Dat brengt ons op wat de mens doet met de zee; op de visserij, die het volgens Korringa aan zichzelf te wijten heeft als zij niet rendabel is, omdat de visser de neiging heeft zijn verdiensten in het bedrijf te beleggen. „Het gaat in de praktijk als volgt”, Iedereen aan boord is geïnteresseerd in een goede besomming, en dus gaat men de visserij intensiveren door grotere vaartuigen, een sterkere motor, grotere netten en betere opsporingsapparatuur te gebruiken. Maar men vergeet dat intus sen het kapitaal, dat in zee rondzwemt, aangetast wordt. Er ontstaat een spiraal. Op dit ogenblik zou men met de helft van de bestaande vloot hetzelfde aantal tonnen vis kunnen vangen als nu ge beurt. Op een gegeven moment klapt alles in elkaar en tien jaar later kun je onieuw beginnen. Maar dat is een ma nier van werken die niet meer in onze tijd past. Daarom grijpt de overheid in en worden nationaal en internationaal afspraken gemaakt o ver de hoeveelhe den vis, die men kan vangen”. - *-■ - x O

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1974 | | pagina 15