Egotrip van Femke Schepen uit Onedin-Line waren perfect, bestaan aan boord mensonwaardig Knollen voor citroenen Jan Wolkers heeft een achternichtje I ZEILSCHEPENSCHILDER JAN CAMPHUIS I IjöB r j 19 ERBIJ ZATERDAG 20 1974 APRIL door Herman Moscoviter Rotzakken Slaven door Hans van Straaten i „Natuurlijk zie ik iedere keer dat ik naar de Onedin Lijn op de televisie kijk dat het een overgeromantiseerde serie is, maar ik kijk toch. Die sche pen, hè. Zo mooi. Dat is precies wat de mensen willen zien. Zulke gebeurte nissen”. Kunstschilder Jan Camphuis is nu 56 jaar. Een maand lang expo seert hij in Kunstzaal Zuid in Rotterdam. Aquarellen van zeeschepen. Tekeningen van opgetuigde schoeners, barken, kofschepen. Ook bij hem ziet het er mooi uit. Net als bij de Onedin Lijn straalt de romantiek op ons over. Jan Camphuis weet wel beter. „Mijn vader liep zeer vroeg weg uit Nieuw in de boekhandel: Frag menten, het prozadebuut van de 20-jarige Djoeke Wolkers, een ach ternichtje van Jan, die zij overigens nooit heeft ontmoet. Voor uitgeverij A. J. G. Strengholt, die nog altijd het roemruchte devies voert „Al ’t Jonge Groeit Staag”, is dat niette min reden om op het omslag jui chend te reppen van „een nieuwe Wolkers”. In Vrij Nederland heeft Jan Wolkers zijn twijfel uitgespro ken over het bestaan van een fami lierelatie met deze schrijfster, van wie hij nog nooit had gehoord. Djoeke legt uit hoe het zit: „Mijn grootvader was een broer van Jan z’n vader. Het waren wel tegenpo len: Jan z’n vader werd steil-gere- formeerd, mijn grootvaoer was juist erg vrijzinnig. Toch hebben ze al tijd contact gehouden; mijn groot vader kwam vaak in Oegstgeest”. t ■een weeshuis in Leeuwarden en heeft 35 jaar gevaren op zeilschepen. Hij vertelde een enkele keer wel over de mensonwaardige toestanden aan boord. Het slechte eten, de kou, de lange werktijden, het levensgevaarlijke werk bij elk type weer. Een van zijn standaardgrappen was: als we zee kaken te eten kregen, legden we die eerst even neer, om te zien of ze weg liepen. Hij bedoelde daarmee, dat ze eerst keken hoeveel maden er in zaten; waren het er niet zo veel dan klopten ze met de zeekaak op tafel en dan vielen de diertjes er vanzelf uit”. Femke, getrouwde vrouw en moeder van negen kinderen, wier man in een psychiatrische inrich ting zit, schrijft een reeks brie ven aan de behandelende genees heer om hem haar visie op het misgelopen huwelijk en haar leven in het algemeen te geven. Niet minder belangrijk is het op schrijven als middel tot zelfver lossing, want Femke moet uit zelfbehoud een nieuwe basis voor haar leven vinden. Aan het eind van het relaas blijkt ze de mogelijkheid daartoe gevonden te hebben. „Ik leef nog van Maartje van Tijn Ben Bogart: De slakken van Canet d'Olt xs v - ?e- laten. J. POLAK-SILIAVA 5 l een een J. POLAK-SILIAVA. i i eus, Het niet ood ?en. en aan, jkse f 1 1 1 kunnen.” Toch tekent hij hem. „Ik schil der hem omdat hij erbij hoort, maar ik heb het meeste hart voor schepen die in de lijn der traditie zijn gebouwd. Uit het ene zeilschip kwam het andere als het ware voort en zo is het lange tijd ook met de stoomschepen gegaan. Een heel geleidelijke overgang. Vandaag-de-dag zie ik op de Maas de meest wanstaltige gedrochten. Misschien is dat de reden dat ik die zeilschepen teken”. De blaam treft in eerste instantie de uitgever: die had hem moeten zeggen dat spreektaal schrijven een r t 1 s 1 u- »n )0 het sen ter ‘Ifs m- te- als el- :ici tar in- le- ng, ?e- en, dit Het boek is slecht. Of Maartje van Tijn beter zou kunnen schrijven weet ik niet. Volgens mij moet ze eerst gevoel voor verhoudingen en betrek kelijkheid leren. kunst is, dat een manie in dit geval de vreemde woorden functi oneel moet zijn, dat het beter is anderstalige uitdrukkingen correct te schrijven omdat ze anders gauw on zin worden, dat constant uitstallen van kennis de lezer vermoeit en dat diezelfde lezer mag verwachten dat tenminste de feiten juist zijn. Weet de schrijver niets, heeft hij maling aan zijn publiek of vindt hij alle eigen onzin zo geweldig belangrijk? De uitgever had hem tegen zichzelf moeten beschermen. 1972, die haar verhinderde eindexamen te doen, heeft zij de twee langere verha len uit de bundel geschreven: Het zout der zee en Waterdicht, die veel reëler zijn. Datzelfde jaar stopte zij haar hele BEN BORGART, de held van zijn eigen roman De slakken van Canêt d’Olt” werkt als ongeschoolde arbei der in de haven van Amsterdam om geld voor een reis naar de Faröer eilanden te verdienen waar hij een baan heeft aangenomen. Als dat niet lukt, komt hij als hulp bij een beeld houwer, knapt allerlei gekke karweit jes op en gaat met hem naar diens huis in een Pyrenees dorp waar hij voor knecht, tuinder, herder en vriend speelt. Hun vriendschap is vol wrijvingen en op een goede dag gaat hij, overigens zonder paspoort, er de finitief vandoor; het lukt hem niet naar Spanje te komen, maar hij krijgt in Cauterets een lift naar Italië. De meeste pikbroeken van 1880-1910 wisten dat het hoogtepunt in de zeil vaart voorbij was. Sommigen geloofden het nog niet. Het stoomschip won het pleit. Het was niet afhankelijk van de wind. Het voer op tijd. Het mocht later door het Suezkanaal varen; de zeilsche pen niet. Er was een felle concurrentie strijd ontbrand. Om het zeilschip renda bel te maken, werd er met minder mankracht gewerkt, moesten de opva- Haar huwelijk is een emotionele en erotische mislukking, haar negen kin deren zijn niet allen gewenst. Een verhouding met een lesbische vrouw blijkt niet duurzaam genoeg om haar te redden uit eenzaamheid en wan hoop. De meeste bevrediging vindt ze nog in haar werk als lerares He breeuws en haar bezigheden met Ju daica in het algemeen, die haar met veel mensen in aanraking brengen en veel vrienden bezorgen. Ze vertelt hoezeer ze bevriende mensen nodig heeft om te helpen en om geholpen te worden. Ze schenkt veel aandacht aan haar talent het beste in de mens te ontdekken, affiniteiten te beleven, vrienden te maken aan de Femke- Onze held is lichamelijk en geeste lijk een manusje-van-alles, maar dan in het betere genre: tuinliefhebber en vegetariër, gelegenheidsverkrachter, platprater en opschepper, allesweter die nodeloos anderstalige uitdrukkin gen rondstrooit, die een kennis eta leert welke meestal misplaatst en vaak helemaal geen kennis is. Precies 33 jaar lang schildert Jan Camphuis. Hij heeft de liefde voor de zeilschepen met de paplepel ingegoten gekregen, want zijn vader weigerde als stuurman te gaan varen op stoomsche pen. Zeilboten waren goed, stoomsche pen nieuwerwetsigheden die een recht geaard zeeman links liet liggen. Toch begon Camphuis jr. zijn carrière als schilder heel anders. Hjj maakte portret ten, stillevens, stadsgezichten. Zo nu en dan eens een schip. Sinds een jaar of tien tekent hij met regelmaat schepen. „Het was zelfs zo dat toen ik nog volkomen abstract werkte, een jaar of vijf geleden, ik allerlei lijntjes in schijn bare willekeurigheid op papier zette en als ik dan keek, dan zag ik tussen mijn oogharen door uit al die lijntjes toch weer een schip opdoemen.” Sinds een jaar of drie heeft de kunstschilder van zijn hobby schepen-en-aanverwanten het hoofdmotief in zijn werk gemaakt. „De mensen zien het graag en kopen het.” Hoogtepunt Het boek, uitgegeven door de Bezi ge Bij in Amsterdam, is veel te lang, vaak verward, nog vaker zogenaamd erudiet en altijd vlot geschreven. Borgart kan zeker vertellen maar mist inzicht en zelfkritiek en zo wordt dit oeverloze egocentrische boek vermoeiend en ergerlijk. Waar Bor gart even zijn persoontje vergeet en over landschappen, tuiniersvreugden en bosbranden schrijft, zou je willen dat hij zo doorgaat. renden langer „in touw” zijn, terwijl de meeste schepen slecht werden onderhou den. Waren voor de komst van de stoomschepen zeereizen waar twee, drie man doodgingen (overboord slaan, ziekte, uitputting enz.) gewoon, later werd dat getal groter op een toch al te kleine bemanning. Camphuis: De zeilschepen zijn prachtig, maar de mensen aan boord waren galeislaven. Als de opva renden niet meer konden, werden ze af gedankt als een stel ouwe kleren; invaliditeit betekende zo veel als nooit meer varen: er was slechte verzorging, dus veel ziekte, dus ontstonden er vele kwalen voor het leven. Er was geen enkele sociale voorziening, noch voor die mensen, noch voor hun vrouwen en kinderen.” water gezet. Het schreeuwen van de stervende vrouw klinkt galmend door het donkere woud, dat pas langzaam weer het aanzien van de kamer krijgt”. Tijdens een psychische inzinking in „Ik leef nog” van Maartje van Tijn, en uitgegeven door Nelissen in Bloe- mendaal, zou kunnen heten: „Ik leef weer” want zoals ze zelf op de laatste bladzij schrijft „Bijna dertig jaar was ik een levend-dode”. Het is een uitge sproken autobiografisch verhaal (ook al moet men natuurlijk voorzichtig blijven met volledige identificatie van schrijfster en hoofdpersoon) over een halfjoods meisje wier aanbeden vader, zoals andere familieleden en vrienden, in de oorlog is weggevoerd. Niemand komt terug. In Amsterdam zat Djoeke op het (in middels opgeheven) Woltjes-lyceum, in Apeldoorn kwam zij op het Gemeente lijk Gymnasium. Haar leraar Neder lands, W. Sanders, noemt haar in de inleiding van het boek een „intelligent, wat teruggetrokken meisje”. Zo terugge trokken was zij niet of zij ging meewer ken aan het schoolblad „Cratera”, waar in van 1970 tot 1973 een hele reeks bijdragen, proza en poëzie is verschenen, die in het boek is herdrukt. Het waren sterk symbolische, soms naar het surrea listische neigende fantasieën. Een citaat: „Onder een kruisvormig getakte boom ligt een zwangere vrouw. Zacht rust haar lichaam op een mosgroen matras. Rustig wacht zij op haar distelige wee ën. Maar vanachter de boom verschijnt de gevreesde dokter met de zwarte handschoenen. Hij heft zijn blinkend -*s voor een ruwe keizersnede. Het xtndje wordt verwijderd en op sterk Jan Camphuis exposeert zijn aquarel len en tekeningen tot eind april. Tussen de zeilschepen en zeilstoomschepen („Ze vertrouwden die machines eerst toch niet helemaal”) hangt ook een tekening van een mammoettanker in Europoort. De trots van de huidige reders, wordt door Camphuis onverbloemd gekraakt. Zijn omschrijving; „een metalen kist waar zo veel mogelijk olie in moet de eersten die ijzeren zeilschepen bouw den. Dwars tegen de mening van de mensen in. Men zei: ijzer zinkt, dus blijft dat zeilschip van Smit ook niet drijven. Het bleef wel drijven, maar was door het gewicht van het ijzer, wat laadvermogen betreft, beslist niet opti maal. Later kwam het staal. Makkelij ker te verwerken en minder zwaar. Toen zat men al op de grens van de volledige stoomschepen. Voor mijn ge voel zijn die laatste houten zeilschepen juweeltjes van menselijk vernuft en kunnen. Maar het waren ondingen voor de opvarenden. Zo nu en dan zit er een maritiem museum onder zijn klanten, meestal zijn het particuliere „zeilgekken”, vaak wordt aan de jubilaris bij een scheepsbedrijf een echte Camphuis cadeau gedaan. „Ik heb waarschijnlijk één van de opmerk zaamste soorten kunstkenners onder mijn publiek. Ze proberen me vaak te betrappen op foutjes. Elk detail moet erop staan.” Daar kan Jan Camphuis tegen. Zijn vader leidde hem er als het ware in op. „Ik tekende een schip en liet het vol trots thuis zien. Mijn vader zei dan: dat ziet er prima uit, maar dat zeil kan niet zo zitten, die gaffel steekt anders en zulke touwen bestaan niet. Dan ging ik de volgende dag weer naar de haven om te kijken naar mijn voor beeld en jawel, hij had gelijk. Hij kende alle schepen van binnen en van buiten.” Zelf werd hij gegrepen door de grote zeilvaart. Hij kocht er alle boeken over, vooral over de tijd van de Onedin-lijn. Zo van 1850 tot 1900. „De schepen uit die tijd bereikten een toppunt van per fectie. Het was het technisch hoogtepunt uit de zeezeilvaart. Vooral sommige le den van de familie Smit uit Slikkerveer waren geniaal in het ontwerpen. Series schepen bouwden ze met fabelachtige technische mogelijkheden, gewicht- laadvermogenverhoudingen, snelheid en stabiliteit. Ze ontwierpen en bouwden puttend uit hun ervaring. Zij waren ook En zo vindt ze het niet nodig te vertellen waarom ze zo’n slechte partnerkeus heeft gedaan, noch wan neer haar huwelijk slecht werd, noch waardoor, noch waarom ze dit alles zo lang voortzette. Zo moet men er ook maar naar raden waarom ze diverse kinderen tegen haar wil krijgt. Zo verspilt ze geen woord aan wat er van kinderen uit zo’n huwe lijk 'kan terechtkomen; haar enige probleem is:„.dat je zou proberen eraf te komen, als je maar niet zeker wist, dat je daar geen vrede mee zou kunnen vinden tot aan het einde van je dagen.” Vandaar dat deze vrouw, die zo voortdurend liefheeft, helpt, bijstaat, begrijpt en op de juiste weg brengt 158 bladzijden lang geen vriendelijk of begrijpend woord voor haar man Lukas heeft. Is ze zo bezeten van haar eigen betekenis en de opium van haar moeilijkheden dat de gedachte aan zijn moeilijkheden niet eens bij haar opkomt? Of is het ’t ijskoude alles willen (lief)hebben van de egocentrische extraverte? Om van te rillen. En waarmee is de lesbische verhouding te rijmen? Niets komt de lezer te weten, alles blijft aan de oppervlakte, mensen worden beschreven als aangeklede poppen, alleen zij zelf heeft dimensies. Maar welke! Ze acht zich dapper, oprecht en niet te goed om eigen fouten te bekennen. Niet alle en niet alle op even verteerbare wijze. Daarmee begint ’s lezers ellende, zijn ellende met Fem- kes dromen en haar commentaren, haar uitleggingen en haar tussen- droomse verklaringen (door haar „in terpolaties” genoemd). Want Femke- Maartje weet alles zo goed dat ze haar dromen van psychologisch-psy- choanalytisch commentaar voorziet in plaats van een en ander psychiater over te Maartje weet alles verschrikkelijk goed, ze heeft haar Freud zo goed gelezen dat haar geen enkel fallisch Ondertussen vind ik Ben Borgart knollen-voor-citroenen-verkoper of. als hij het liever in het Frans heeft, een faux jeton. De inhoud heeft er wel degelijk mee te maken dat ook aan de vorm veel mankeert. Maartje van Tijn neigt telkens weer tot slecht taalge bruik met extravagante beelden („Femkeheeft Reina nog vele maanden lang in zichzelf voelen na trillen”), onzinnige slordigheden („mijn onfrisse status” als zweten be doeld is), modieuze taal („steengoed”, „waardeloos”, „Greet d’r kindje” door Renate Rubinstein zo treffend „Van het Reve zijn genitief” ge noemd), kitsch („echt van binnen van ze houden”) en banaliteiten („..door sneden van een paar ingegrifte rim pels, als van pijn.”). Een kunstschilder die anno 1974 de glorie-met-een-bijsmaakje van een eeuw geleden doet herleven en die zich be wust is dat over die schoonheid de schaduw van menselijke ellende en wanhoop viel: „Daarom kijk ik naar de Onedin Lijn, ondanks de fouten die ze met de schepen maken. Een clipper met het tuig van een topzeilschoener, met patrijspoortjes. Nou ja. Maar die kerels aan boord die kan ik mij voorstellen. Dat moeten keiharde, meedogenloze rot zakken zijn geweest. Anders hou je zo’n schip nog niet één dag in de hand. Zo iets lééft voor mij.” symbool noch vrouwelijk equivalent ontgaat, ze bespaart de lezer geen boom (die haar belet het woud te zien), geen eigengemaakte etymologie, geen diepzinnige of onbescheiden be wering, geen druppeltje zelfover schatting. In Femkes verhaal staat geen enkele keer „misschien” of „ik denk het is zo want ik voel het zo, maar tenslotte zijn er ook andere mogelijkheden”, neen, er staat conse quent „het slaat natuurlijk op. Femke is een schoolvoorbeeld van iemand die nooit ergens achter zal komen, eenvoudig omdat ze het al weet. produktie in een grote envelop en stuur de die naar het gemeentehuis. Maanden gingen voorbij, maar toen kwam er opeens een briefje: u hebt de eerste prijs. Djoekes werk, ingestuurd onder het motto: „The Verge of Madness” (De rand van de waanzin) was uit 64 inzen dingen gekozen voor de Aanmoedigings prijs van de gemeente Apeldoorn, groot 1400 gulden. De jury, die bestond uit C. J. E. Dinaux, Andreas Bumier en Mar cel Weyers roemde haar „gedreven ver teltrant, die overtuigend bleek te zijn voortgekomen uit een innerlijke span ning en authentieke visie en de indruk naliet van een creatieve explosie”. Djoeke heeft het geld besteed aan reisje naar Italië. Tevens werd ervoor gezorgd dat haar werk werd uitgegeven bij Strengholt, waar men sinds het over lijden van de oude directeur blijkbaar nieuwe wegen wil inslaan. Wat was die „innerlijke spanning”, waaruit haar werk is ontstaan? In haar zolderkamer met zelfgemaakte pasteltekeningen en aquarellen komt zij daar moeilijk over aan de praat, maar zij vindt wel dat haar christelijke opvoeding een diepe invloed op haar heeft gehad. De laatste jaren gaat zij niet meer naar de kerk. Maar de kern van Chris tus’ boodschap is voor haar nog wel degelijk van betekenis. Hoe waren op school de reacties op haar werk? „Wel bewonderend, maar wat ik eigenlijk bedoelde, begrepen ze niet. Ik merkte dat bepaalde woorden bij mij associaties wekten, die anderen niet hadden”. Het was voor haar aanleiding „begrij pelijker” te gaan schrijven. Zij heeft intussen een nieuw boek klaar: „Tot op de bodem”, waarvan het manuscript bij Strengholt ligt. Behalve „Een roos van vlees” van achterneef Jan („een boek dat er voor mij helemaal uitspringt”) is Djoeke en thousiast over de negentiende-eeuwse Russen: Dostojewski, Tsjechow, Tolstoi. Ze heeft trouwens nog een favoriet: Albert Camus. Na haar eindexamen vorig jaar heeft zij met kinderen gewerkt in haar creati viteitscentrum en wat cursussen gevolgd. In september wil zij óf naar de pedago gische academie in Apeldoorn of andra- gogie studeren in Amsterdam. Want al leen maar schrijfster zijn, vindt zij toch wel wat beperkt. Nu zitten we opgescheept met een veel te dik boek (397 bladzijden), vol pretentieuze onzin en zelfverzekerde onwetendheid er valt zó veel te citeren dat ik er van afzie). Mis schien, heel misschien, is het allemaal als superieure ironie bedoeld, maar dan is die aan mij niet besteed. Net zo min als de flaptekst waarin ie mand „door de loop der internationa le gebeurtenissen achterhaald” wordt was het maar waar, dan hoefde niemand zich meer met Ben Borgart bezig te houden. „Even duidelijk en begrijpelijk voor de huisvrouw als de intellectueel” inderdaad, de laatste wordt met platte praat, de eerste met feitenkennis (vals of echt) gelijmd. En als het waar is dat hier „de ongeschoolde klasse de denktrant van morgen uitbroedt” dan hoop ik van ganser harte dat het literaire heden nog lang duurt «WW» jw s jj?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1974 | | pagina 19