MET ERIC STUY,
RIJKSMUSKUS-
RATTENVANGER
KJ-.,
11
wMwr s.
Gif
Bekijken
door Tony van der Meulen
Voeten
if -
Loeren
lATERDAG 18 MEI
1974
x
fFL 5
r"?
i'WI
I
Ik ben biij als het weer maandag is
Schematische voorstelling van het gangensysteem van een muskusrat.
ia kan
ig als
idurft,
'an de
lataire
derdelen van muskusratten is in Neder
land trouwens bij de wet verboden.
kan er allemaal met de pet niet bij.
Beetje brood en beetje aardappelen en
dan draai ik wel. En geen net pak, daar
zit het ook niet in. Zaterdags zie je ze
wel door die dorpen lopen: de kerels
opgedirkt, naast de vrouw aan het bood
schappen. Netjes omgekleed op de stoel
zitten. Niks voor mij.”
I het
n be
ider.”
ok zij
ijn al
noge-
Maar
laarin
artin-
Een voorjaar is al niet meer compleet zonder alarmerende berichten
over de oprukkende muskusrat: het nieuwe gevaar uit het oosten. Onop
gemerkt door douaniers en veldwachters passeren ze de Duits-Neder-
landse grens. Ze doen dat bij voorkeur in de maand april, daarna blijven
ze voor een jaar op een bepaalde plaats wonen om dan in april weer,
uitvoerig begeleid door de Nederlandse pers, op reis te gaan. De belang
stelling voor deze muskusrat (gewicht anderhalve kilo, inclusief staart
zestig centimeter lang) is zo groot omdat hij iets doet dat je in Nederland
al sinds eeuwen maar beter uit je hoofd kunt laten: aan de dijken komen.
Met hun lange gangen ondergraven ze de waterkeringen en daarom is
er een hele organisatie opgebouwd om deze beesten, die in de Strijd
Tegen Het Water collaboreren met de vijand, uit te schakelen. Vanaf
1940 bestaat er een „muskusrattenwet”, die „een ieder die een muskusrat
vindt, vangt of de aanwezigheid ervan vermoedt”, verplicht dit te melden
De ministeries van Landbouw en Visserij en van Verkeer en Waterstaat
hebben hun ijver gebundeld in de Commissie Muskusrattenbestrijding, die
een groeiend aantal „rijksvangers” in dienst heeft. Tot aan de jaren zeven
tig merkte je daar niet zoveel van, de rijksmuskusrattenvangers waren
voornamelijk in Brabant en Limburg actief. Maar sinds een jaar of wat
komen de ratten in groten getale vanuit West-Duitsland opzetten, waar ze
eens uit Noord-Amerika werden geïmporteerd door fokkers die in de
muskusratpels een goeie handel zagen.
In 1971 schoot de landbouwer K. Beugel te Nieuw-Weerdinge twee
muskusratten dood, de politie van Stadskanaal bestreed „een knaap van
een rat” succesvol mebeen bezemstok en daarna nam het aantal meldin
gen snel toe. Door de regering is op de kop van iedere muskusrat een
premie van vijf gulden gezet, het waterschap Oldambt biedt zelfs 25 gul
den. Bovendien kan de melding van een muskusrat aan een van de dis
trictskantoren van de Planteziektenkundige Dienst ongefrankeerd worden
verzonden.
De staartloze muskusratten komen in
de onderwal terecht, „die zijn in een
paar dagen weg, het is allemaal lucht en
water.” Als een bekwaam strateeg gaat
de rijksvanger me uitleggen hoe hij zijn
werk organiseert: „Ze kunnen hier op
twee manieren uit Duitsland binnenko
men, die mogelijkheden sluit je met je
fuiken af zodat je ze aan twee kanten
kunt pakken. Gewoon een kwestie van
bekijken. Dit vak is voor een groot deel:
goed bekijken. Je kunt wel lukraak
heen en weer rennen en dan zul je ook
wel een paar beesten vangen, maar dan
kun je nooit zeggen dat een bepaald
gebied helemaal schoon is.”
De grootste vangst van de dag beleven
we in de oude haven van Boertange.
Vijf stuks. Eentje leeft er nog. Het
water is wat gezakt zodat de fuik ge
deeltelijk boven water is gekomen,
waardoor het die ene muskusrat kon
lukken op het droge te blijven. Normaal
kan het beest lange tijd onder water
blijven, maar als hij een fuik van Stuy
duikt, raakt hij in paniek en verdrinkt
weldra.
Stuy pakt de levende muskusrat bij de
staart, „zo kan ie je niks doen. Een
bruine rat wel, als je die bij de staart
pakt, kan hij zich omhoog rollen en dan
grijpt ie je.”
Na een flinke tik met een door de
Commissie Muskusrattenbestrijding be
schikbaar gestelde ijzeren staaf, sterft de
rat. „Dit lijkt even wreed, maar het gaat
snel en het is een deskundige por.”
Er is nog een melding van een mus
kusrat in een visvijver. Speurend lopen
we er omheen, door zijn grote kennis
van de dierlijke uitwerpselen kan Stuy
plotseling met grote achteloosheid zeg
gen, „hé hier is ook een vos even
omheen gewandeld.” Geen muskusrat te
bekennen, de eigen vangst van de dag
blijft zo beperkt tot zeven, de overige
uren zal de vanger besteden aan het
afreizen van mensen die een rat hebben
gemeld of gevangen. Daarnaast beschikt
de heer Stuy ook nog over een aantal
vaste premievangers, die een bepaald
gebied voor hun rekening nemen.
Bij hem thuis, zittend aan de keuken-
:ch te
geen
t jaar
:n ja-
hoopt
ochies
n. Hij
n op-
r wel
;huw-
aatste
st. Er
Zuid-
e dan
gezin
•libaat
or de
ceren.
figuur
rkomt
Hij laat zich bij een val neerzakken
om een klem te controleren. „Hier is
weer volk bij geweest, ze jatten me die
dingen als de ziekte. Voor de stroperij.”
In de eerste fuik, die we controleren
(hij zit in een duiker onder een weg)
zitten twee dode muskusratten. Stuy
kijkt tevreden, „da’s mooi”. Om te voor
komen dat de dode ratten door een
gewiekste particulier alsnog worden in
geleverd om de premie van vijf gulden
te vangen, snijdt Stuy de staarten eraf.
Hij gooit die in het water, over de grens
is een muskusrattenstaart drie mark
waard. Handel in muskusratten of on-
Is het spannend werk?
Stuy: „Ja hier of daar vind je een
nestje en dan ga je het uitzoeken: hoe
vaak hebben ze gejongd? Je begint te
rekenen: drie worpen; dan moeten er
drie verschillende soorten jongen zitten
en die probeer je allemaal bij elkaar te
vangen. Dat is het mooiste.”
normaal niet. Ik kijk ook altijd van me
af; zie je nog es een fazant lopen.”
>r de
weer
jisco-
s. De
1971
rezen,
i zijn
zerleg
brief
er de
Dat
et zo
ingen
zijn.
het
n zo-
van
choot
ruw«l
Zou u met gif willen werken?
Stuy: „Nee, dat is onsportief. Er zijn
wel proeven mee genomen, maar ik vind
het niks. Om die beesten die rotzooi op
te laten vreten, daar zijn ze veel te mooi
voor.
Als ze zeggen: ze moeten weg want ze
richten te veel schade aan: oké. Maar
nu met je klemmen en fuiken sta je als
man tegenover beest. Omdat je meer
verstand heb, win je het, maar het gaat
eerlijk. De klem dicht, klats, het is
gebeurd. Maar gif: na tien dagen begin je
de eerste dooien te vinden. Bloedingen
van binnen, dagen lang, en dan zie je ze
dobberen. Nee, dat is het niet. Als er een
tijd zou komen dat ik niet meer met
fuiken zou werken, maar enkel met gif,
zou ik dit werk niet blijven doen, denk
ik. De meeste vangers denken er zo
over.
Ik zie me daar ’s morgens al met een
auto vol gif van huis rijden.”
Rijksmuskusrattenvanger E. C. Stuy
die vanaf 1971 het noorden des lands
voor de muskusrat moet behoeden
(daarvóór was hij particulier jachtopzie
ner), volgt de jaarlijkse opleving in de
belangstelling voor de muskusrat enigs
zins geamuseerd. „Zelf lees ik geen
kranten, ik interesseer me niet voor
moord en doodslag, ze vreten elkaar zo
wel op. Af en toe kijk ik wel es of er
iets over wild en stroperij in staat.”
„Omdat je vaak van die rare dingen
leest die nergens op slaan”, zit rijksvan
ger Stuy ook niet te springen om publi
citeit. „Als ze bellen zeg ik wel es: ik
ben hartstikke stom en vang die beesten
domweg.”
Toch een dag met hem „op jacht”. In
zijn auto over hobbelige zandpaden
langs de Duitse grens. In de kofferbak
een grote voorraad klemmen. Daarnaast
werkt vanger Stuy met ijzeren fuiken,
die hij zelf in elkaar knutselt.
In ons gezelschap bevindt zich ook een
nieuwe rijksvanger die binnenkort van
de heer Stuy het rayon Groningen over
neemt, zelf houdt hij dan het veelvuldig
door muskusratten bezochte Drente plus
Friesland, dat door de dieren eigenlijk
nog maar nauwelijks ontdekt is. Volgens
de heer Stuy moet dat ook maar zo
blijven.
Vijf fraaie reeën huppelen ons vooruit
als we bij de eerste klemmen aankomen,
nog net op Nederlands grondgebied. In
de sloten ligt nogal wat landbouwplastic.
Stuy: „Laatst zag ik een boer zo’n stuk
plastic weggooien op het moment dat ik
mijn auto-asbakje uitklopte. En toen zei
hij tegen mij: je bent ook niet milieube
wust.”
In de klemmen zit niks („ze slaan met
een rotklap van tien kilo dicht, die
beesten zijn meteen dood”). Rijksvanger
Stuy brengt als nieuw aas een vers
schijfje appel (Golden Delicious) aan en
we gaan naar een kanaal waar een
attente boer een muskusrat met gras in
de bek heeft zien zwemmen. Gras is een
van de dingen waar Stuy het van moet
hebben. „Als de muskusrat ergens zit,
maakt hij een enorme rommel. Wanneer
dat gras dan scheef afgebeten is, heb je
met een muskusrat te maken, is het
recht afgesneden dan is er een waterkip
bij geweest. Eigenlijk is dit werk dat je
niet kunt léren.”
Met kaplaarzen aan daalt de vanger
af in de sloot waarin de muskusrat is
gesignaleerd. Hij speurt naar de voor de
rat zo typerende drolletjes die ze uit
drukken in sliertjes zoals banketbakkers
taartjes bespuiten. Hij kijkt ook of hij ’t
witte zand ziet dat vrij komt als de
muskusrat onder de waterlijn de ingang
van zijn gangenstelsel graaft. Maar het
vinden van die gangen is vooral een
kwestie voelen. Stuy: „Allemaal
voetenwerk. In het begin moet je het
even te pakken krijgen, maar nu voel ik
het direct als ie ergens aan het graven is
geweest. Zoals een blinde braille voelt.
Er kan hier trouwens best een wonen,
mooi eten voor hem, hij treft het wel
minder.”
We vinden de muskusrat niet, „het
kan ook een trekker rijn geweest. Maar
als ik nou over veertien dagen hier weer
nieuwe uitwerpselen vind, is ie hier
gaan wonen.”
Waarom vindt u dit zulk leuk werk?
Stuy: „Hiervóór was ik jachtopziener
bij een particulier, maar daar komt
tegenwoordig de klad nogal in en vind
maar es wat anders. Dit werk lijkt er
wel wat op, is alleen makkelijker, als
jachtopziener was je helemaal dag en
nacht in het veld. Nu draal je je uren,
maar het jachtopziener-zijn blijft erin
zitten, ik ben altijd vroeg op. Vanmor
gen ook: even kijken of er nog wat
fazanten rond het huis zaten.
Alleen het veld in, dat is het aller
mooiste. Zie je die tapuit daar zitten? Zo
heb ik ook iedere dag m’n reeën, dat
gaat onder het werk door.
De meeste rattenvangers hebben dat
trouwens, dat ze het liefst alleen zijn.
Geen gezwam aan de kop. Als er iemand
meegaat, werk je toch anders. Daar, een
kiekendief. Dat zijn dingen, die zie je
Je moet het allemaal bekijken. Dom
weg doodmaken, dat is makkelijk zat.
Maar dan wéét je er niks van. Er wordt
al zo veel opgeruimd, maar waarom?
Weet je wanneer ik het mooiste werk:
als ik m’n klem onder water aan het
begin van een gang kan zetten. Ziet
geen mens hem staan. Ze zwemmen erin
en het is klaar. Da’s het mooiste. Of je
ziet een breed gat: hier sleept de ouwe
het voer naar binnen voor de jongen en
daarom is het zo uitgesleten. Wachten
tot de ouwe eruit is, fuikje erin, de
jongen krijgen geen voer meer, komen
naar buiten, en je hebt ze allemaal in je
fuikje.”
Na zijn vrolijkheid over een foutief
bericht dat een moer na één paring
driemaal zou kunnen werpen omdat ze
het resterende zaad in een klier zou
opslaan („ik zie ze al rennen met die
zak”) „Vanmorgen met die reeën, daar
moet je van houden. De mensen zeggen
overal „hert” tegen. Ze worden ook
tafel, gaan we terug naar zijn eerste steeds luier, allemaal op bed liggen. Ik
vangdag, nu 3 jaar geleden. „Ik had
eigenlijk nog nooit een muskusrat ge
zien, ik ben zo maar begonnen. Er was
ergens een boer die verschillende mus
kusratten geschoten had, ik ben naar
hem toegegaan en voor zijn deur ben ik
begonnen. Vandaaruit ging je rondtrek
ken, de cirkel werd steeds groter, ten
slotte zat ik langs de hele grens. En als
je dan in het najaar de zaak hebt
schoon gevangen, kun je in het voorjaar
weer opnieuw beginnen.”
Hebt u veel over het beest nagedacht?
Stuy: „Ja, als je ze domweg vangt,
dan zie je niks. Ik observeer ze dus, je
ziet ze het water induiken, zwemmen.
Hij komt met vreten terug, gaat naar
z’n nest toe.
Intelligent beestje wel: als hij in een
greppel woont en het water zakt maakt
ie het gat waardoor het water terugloopt
naar de sloot dicht. Ze proppen de hele
duiker vol.”
Wanneer krijgen ze u door met uw
klemmen?
Stuy: „Daar wennen ze nooit aan, d’r
is mij ook maar zelden eentje te vlug af.
Ze leven hier ook niet zo lang, hoogop
tweeëneenhalf jaar en dan zijn door die
harde knolgewassen hier hun tanden
helemaal afgesleten, ze hebben dan geen
tand meer in de bek. In Noord-Amerika
blijven ze ongeveer een jaar langer le
ven.”
Even later, op peinzende toon: „Een
mooi beestje is het, mooie vacht. En je
moet es op hun leefwijze letten. Als ze
gaan trekken, gaan de rammen (de man
netjes) voorop om het gebied te verken
nen, ze laten dan kennelijk een lucht
achter waardoor de moeren hen later
kunnen volgen.
Meldingen uit nieuwe gebieden zijn
praktisch altijd rammen, op routes die
ze al jaren gebruiken, vind je ook moe
ren.
Ze hebben meer van die typische din-
gen: hun nesten zitten meters uit de wal
onder het land. Als ze jongen hebben,
graven ze af en toe een klein gaatje
naar boven, de jongen kruipen dan het
land op, vreten wat, weer naar beneden
en de ouden maken het gaatje weer
dicht. Met vreten hebben ze ook een
duidelijke voorkeur: pas als er geen
haver is, nemen ze gerst en als er geen
gerst is vreten ze pas rogge. Ze sjouwen
ook rustig een kilometer om bieten op te
halen.”
U vindt het mooie beesten en u maakt
ze dood.
Stuy: „Ja, kan niet anders, je moet
het spul opruimen omdat we er last van
hebben. Net als bij een jachtopziener:
het hele jaar loop je voor de beesten te
zorgen en in het najaar schiet je ze af.
Is niet anders.
Mensen zeggen ook wel es: het lijkt
me niks, de hele dag tussen die ratten.
Maar het heeft niks met ratten te ma
ken, ze vallen onder de familie van de
Woelmuizen. En ik loop ook niet de hele
dag naar die muskusrat te loeren, je ziet
alles.
M’n hele leven heb ik altijd buiten
gezeten, nooit binnen. Na 'n weekend
ben ik altijd blij dat het weer maandag
is. En het wil wel gebeuren dat als ik
hier in de buurt een fuikje heb staan, ik
er zaterdags ook nog even langs ga. Als
ik blij zou zijn dat de week weer
voorbij is, zou je dit werk niet kunnen
doen, dan zou elke dag veel te lang
duren.”
Eenmaal per jaar komen alle 23
Rijksmuskusrattenvangers in vergadering
bijeen om ervaringen uit te wisselen,
„verder ben ik niet iemand die met een
hele groep wil werken. Heb ik geen
enkele behoefte aan.”
Op vakantie gaat ie nooit: ,7Tien dagen
Parijs voor 290 gulden; daar is toch
nooit niks te beleven, dooie gebouwen,
ik zoek altijd of er ergens iets levends
is. Een dierentuin is nog wel es leuk, of
een museum met zo’n Drents veenlijk.
Ach, de meeste mensen zien maar heel
weinig meer, ze kunnen geen waterkip
van een meerkoet onderscheiden, het
stelt allemaal geen barst voor. Langs de
weg in de berm zitten, dat zal voor hen
ook wel natuur zijn. Maar als ik de
natuur inga, wil ik geen mens tegenko
men. Strijkt er toch een stel neer, dan
ga ik wel een eindje verderop.
Die feeling van de natuur, dat zit erin
of het zit er niet in. Hoe komt het nou
dat ik in de gaten heb dat ergens een
vos leeft? Je verplaatst je in zo’n beest,
let erop hoe andere dieren op zijn aan
wezigheid reageren. Vanmorgen met die
uitwerpselen van een vos. De meeste
mensen denken als ze zo iets zien liggen
alleen maar aan een hond.
r