nationale
aan „regering van
Linkse groeperingen bundelen hun
krachten achter de rug van Franco
Jn
verzoening"
<3
-1
f»T
'A
door Juan Risoo
Olievlek
Catalonië
ETA
Ondermijnen
Aangepast
13
I
ste van alle politieke partijen of groeperingen die zich
binnen en buiten het regime klaar maken voor de defi
nitieve slag om Franco’s erfboedel. Zij werd in 1879
opgericht (pas in 1888 ontstond officieelhaar vak-
bondsaftakking, de UGT) en is nog springlevend. Naar
Europees voorbeeld merkt men binnen haar organi
satie het evenwicht tussen rechts, centrum en links.
-
WW -
I
rmhs"
zij ook binnen de CC.OO. vaak in „politieke”
houdingen vervallen.
doordat de kopstukken van de regionale
partijen zitting hebben in het centrale
comité van de PCE, terwijl de secreta-
ris-generaal van de PCE, Santiago Cer-
rillo, een nummer meer is in de centrale
comités van de regionale partijen.
Hiermee komen wij dan aan het laat
ste aspect van de politieke linkervleugel
in Spanje: haar rol in het regionalisme
of, zoals de Franco-regering dat noemt,
het separatisme van Catalonië en het
Baskenland (Het regionalisme in Galicië,
ook al wordt het „Gallego” officieel
erkend als een aparte taal met een eigen
literatuur, is in politiek opzicht nog erg
zwak).
Dergeijke extremisten vinden in Cata
lonië echter veel minder aanhang dan in
het Baskenland, vooral omdat de grote
politieke partijen hier bepaald niet inge
dommeld zijn. Catalonië is ook de enige
streek in Spanje waar het „Pact voor de
Vrijheid” al op politiek niveau in de
praktijk is gebracht.
Dat de Catalanen en de Basken een
eigen volksaard hebben, is een onwrik
baar historisch en socio-politiek feit
waar niet aan te tornen valt. Tijdens de
tweede Spaanse Republiek kregen beide
een vergaande autonomie met een eigen
parlement en regering. Het echte „sepa
ratisme”, dus de wens om uit de Spaanse
staat los te breken en een eigen staat te
vormen, vindt echter slechts aanhangers
onder een kleine, hoewel luidruchtige
minderheid. Wed stellen sommige extre
misten, om hun tegenstelling tot de
grotere „bourgeois”-partijen in Catalonië
en Baskenland op de spits te drijven,
Een groep Baskische politieke vluchte
lingen ging onlangs in hongerstaking in
de kathedraal van Bayonne. Hier wordt
een van hen weggevoerd.
De verklaring werd getekend door niet
minder dan 92 organisaties: politieke
partijen, arbeidersorganisaties, plaatselij
ke vertegenwoordigers van bijna alle
belangrijke steden en dorpen in Catalo
nië, vertegenwoordigers van vrije beroe
pen, landarbeiders, progressieve katho
lieken en ga zo maar door.
Het belang van de Assemblea de Ca
talunya berust zowel op haar breed
vertegenwoordigingssysteem (zodat haar
invloed niet meer met de gebruikelijke
politiemethodes gebrok-en kan worden;
ondanks de arrestatie van de 113 „per
manente afgevaardigden”, die op 28 ok
tober 1973 bijeengekomen waren om de
Tweede Assemblea voor te bereiden,
gaat de beweging voort), als op het
voorbeeld dat zij aan de verdere opposi
tie in Spanje geeft.
De toepassing van het „Pact voor de
Vrijheid” op de praktische politiek van
de oppositie is dé grote nachtmerrie van
Franco’s politieke opvolgers.
Spanje telt twee linkse partijen die op het zuiver
politieke front goed georganiseerd zijn, alle heksen
jachten van de politieke politie overleven en een in
vloed hebben die in een democratisch Spanje spoedig
weer het peil van voor de burgeroorlog zou kunnen
herwinnen: de PSOE (socialisten) en de PCE (commu
nisten). De PSOE (Partido Socialista Obrero Espanol,
Spaanse Socialistische Arbeiderspartij) is zelfs de oud-
gen en toerisme) kwam de oppositie tot
nieuwe inzichten. Zij kwamen stilzwij
gend tot de conclusie dat Franco niet
meer uit hét zadel te wippen was, en
dat zij de realiteit var( dit Spanje moest
aanvaarden om van daaruit te werken
voor een democratische omwenteling na
Franco.
Tengevolge van de economische ont
wikkeling. met haar grootscheepse trek
van het platteland naar de steden, waar
zich een flink industrieproletariaat en
een (naar Spaanse historische maatsta
ven ongehoorde) middenstand vormde,
kreeg een nieuwe generatie van arbei-
dersleiders en bourgeois-politici toe
nemende invloed in de traditionele par
tijen en vakbonden, die ondanks hun
kwetsbaar klandestien bestaan nooit
verdwenen.
Aan het begin van de jaren zestig
waren het (natuurlijk) weer de studen
ten die het spits afbeten, al moesten zij
spoedig de ongelijke strijd opgeven;
maar zij toonden aan dat een nieuwe
coalitie die de oude partijrivaliteit zou
doorbreken, voldoende sterk zou zijn
voor de vernietiging van een historische
steunpilaar van het regime zoals de
SEU (het Falangistische studentensyn
dicaat, waar zij allen gedwongen lid
van moesten zijn).
De traditionele oppositiepartijen trok
ken deze lering door naar stijgende vor
men van samenwerking. De „Comisio-
In de Spaanse socialistenpartij, die
wat discipline betreft natuurlijk niet
kan tippen aan de communistische riva
len, hebben de persoonlijkheden meestal
een grotere rol gespeeld dan de pro
gramma’s. De invloed van de intellectue
len is er altijd bijzonder sterk geweest.
Zelfs in het huidige Spanje, waar de
partijen taboe zijn en de PSOE fel
wordt vervolg, is het een publiek geheim
dat verschillende universiteitsprofessoren
van groot prestige in haar rangen
plaatsnemen.
de omwenteling in het buurland Por
tugal) een actieve polarisering merk
baar wordt met het oog op de over-
gang naar de periode na Franco, sloten
deze politieke leiders een historische
overeenkomst.
Zij namen de persoonlijke verplich
ting op zich om, terug in Spanje, hun
respectievelijke partijen te overreden
om zitting te nemen in een „Regering
van Nationale Verzoening” die op korte
termijn, natuurlijk nog buiten Spanje,
gevormd zou worden. Dit illegale scha
duwkabinet moet klaarstaan om, na een
omwenteling in het Spanje zonder
Franco, ongeveer zoals de provisionele
regering in Portugal, het basisprogram
ma uit te voeren dat door de hele op
positie is aanvaard als eerste fase om
het Spaanse volk terug te brengen in
het democratische Europa.
De vier voornaamste punten van dit
basisprogramma, dat bekend staat on
der de naam „Pact voor de Vrijheid”,
zijn: amnestie voor politieke gevange
nen en terugkeer van de politieke bal
lingen; herstel van burgerrechten (vrij
heid van meningsuiting, partij- en vak
bondenvorming, stakingsrecht en der
gelijke); een referendum waarin het
Spaanse volk vrij kan besluiten over de
toekomstige staatsvorm van zijn land,
en waarvan de uitkomst op voorhand
door alle partijen wordt aanvaard, ook
al zou het bijvoorbeeld een monarchie
nes Obreras” (arbeiderscommissies)
waren het eerste, en tot nu toe meest
succesvolle, gevolg. Zo komen wij ten
slotte aan bij het „Pact voor de vrij
heid”. dat aan het eind van de jaren
zestig voorgesteld werd door de com
munistische partij van secretaris-gene-
raal Santiago Carrillo. De „Regering
van Nationale Verzoening” moet de
eerste (als wij tenminste de „Asamblea
de Catalunya” even buiten beschouwing
laten) politieke verwezenlijking en exe
cutieve instelling van het „Pact” zijn.
In 1969 richtten de vijf voornaamste
partijen (links-liberale republikeinen,
christen-democraten, centrum-Catalisten,
socialisten en communisten) een „coördi
natiecommissie voor politieke krachten
in Catalonië op. Na lange debatten en
voorbereidingen vond ten slotte op 7
november 1971, onder de neus van de
niets vermoedende Franco-politie, in een
kerk te Barcelona de Eerste Assemblea
de Catalunya plaats. Deze is een waar
achtig „tegen-parlement”, waarin alle
anti-Franco-groeperingen vertegenwoor
digd zijn, en dat wil bijdragen tot het
grote debait over de toekomstige staats
instellingen.
Na een debat van vijf uur, waarin
tientallen afgevaardigden aan het woord
kwamen, aanvaardde de Assemblé de
eerste twee punten van het „Pact voor
de Vrijheid” (amnestie en herstel van
burgervrijheden) als hoofdpunten voor
het gezamenlijk actieprogramma. Hier
aan toegevoegd werd, als derde en speci
fiek Catalaans punt, de eis van het
herstel van de autonomie die de streek
onder de Tweede Spaanse republiek
had gekregen.
Waarschijnlijk met het oog op deze samen
werking probeerde de UGT zich aanvankelijk
ook te verzetten tegen de groei van de Comisi-
ones Obreras (omdat de UGT die te „politiek”
en vooral te communistisch gesteund oordeelde)
door de vorming van alternatieve Comisiones
de Fabrica (fabriekscommissies), die echter
nooit belang op landelijke schaal bereikten.
De Comisiones Obreras (in afkorting wel als
CC.OO. aangeduid) ontstonden rond 1962 in hun
huidige vorm als samenwerking van oppositie
groepen in arbeidersmilieu, die probeerden hun
ideologische geschillen te overwinnen of ten
minste buiten de acties te laten. Aanvankelijk
ontstond een CO wanneer zich een concreet
probleem in een bedrijf of sector voordeed en
loste zichzelf op wanneer het probleem achter
de rug was.
Vanaf het eerste moment vonden de CC.OO.
steun in de meest vooruitstrevende middens van
de arbeidersafdelingen van de Katholieke Aktie
(HOAC en JOC). In 1963 werd er al een CO
voor Bilbao opgericht en in Madrid consoli
deerden de CC.OO. zich vanaf de grote metaal-
arbeidersstaking in 1964.
lingen, moet optreden. Sindsdien heeft ongeveer
een tiental bijeenkomsten van het nationale
CC.OO.-bestuur plaatsgevonden in verschillende
steden en plaatsen, om het gemeenschappelijk
actieprogramma uit te stippelen en de algemene
doelstellingen van de CC.OO. te definiëren.
De bijeenkomst die de meeste ruchtbaarheid
kreeg, was die van 24 juli 1972 in een klooster
nabij Madrid, waar de politieke politie van het
regime een voortijdige inval deed, zodat zij
slechts tien leden van de „nationale coördinatie
commissie” te pakken kreeg. De rest (ongeveer
100 afgevaardigden uit heel Spanje) ontsnapte.
Het belang van de CC.OO. blijkt wel uit het
feit dat de openingsdag van het beruchte „pro
ces 1001” tegen deze tien illegale vakbondslei
ders aangegrepen werd (door de nog steeds on
bekende daders) om het regeringshoofd admi
raal Carrero Blanco te vermoorden. De angst
van het regime voor de invloed van de CC.OO.
kan men aflezen uit de vonnissen in het „proces
1001”: de tien leiders kregen op de uitermate
zwakke beschuldiging van „illegale bijeenkomst”
de haast ongelooflijke gevangenisstraffen van
12 tot 20 jaar.
De grote kracht van de CC.OO. schuilt in hun
zuivere vertegenwoordigingssysteem, waarin de
leiders werkelijk afgevaardigden van de arbei
ders zijn en overeenkomstige invloed op hun col
lega’s hebben. Hun grote zwakte berust nog al
tijd op de ideologische tegenstellingen tussen de
afgevaardigden op alle niveaus, die veelal mili
tante leden van bepaalde partijen zijn.
Omdat de socialisten en de communisten een
goed geolied partijapparaat hebben, kunnen zij
het zich veroorloven zich in de CC.OO op zuivere
vakbondskwesties te concentreren. Maar de
ultra-linkse splintergroeperingen („onafhanke
lijke” communisten, trotzkisten, maoïsten, anar
chisten, enz.) leven eigenlijk alleen op hun ar
beidersgroeperingen, waarin ideologische en
vakbondskwesties nauw verstrengeld zijn, zodat
In de daarop volgende jaren breidden perma
nente CC.OO.-organisaties zich als een olievlek
uit over het hele land, ongetwijfeld met welbe
wuste steun van de communistische partij.
Hoewel de communisten niet probeerden de
CC.OO. onder hun exclusieve controle te krijgen,
en arbeidersleiders van alle strekkingen gelijke
rechten binnen de CC.OO. hadden, ontstonden
er toch wrijvingen en zag de eerste nationale
bijeenkomst van CC.OO.-afgevaardigden te
Madrid in juni 1967 zich gedwongen om na
drukkelijk te verklaren dat de CC.OO. uitslui
tend als vakbond, zonder ideologische doelstel-
In een land als Spanje, waar politici nog altijd
met een zekere aargwaan beschouwd worden en
in de laatste generaties ook bepaald geen over
donderende successen hebben geboekt, maar
waar de schrille tegenstellingen tussen rijk en
arm slechts heel langzaam beginnen te vervagen
en met de industrialisering een groot proletari
aat is ontstaan, vinden vakbondsleiders eerder
en beter gehoor dan politieke leiders.
De praktische invloed van de arbeidersbewe
gingen op het volk (sinds het Franco-regime het
verplichte lidmaatschap van werkgevers en
werknemers in dezelfde staatssyndicaten opleg
de, kan men hier moeilijk van „ledentallen” van
de clandestiene vakbonden spreken) is dan ook
ongetwijfeld breder, op dit ogenblik, dan die
van de partijen. Het solidariteitsgevoel is ook
veel sterker op de arbeidsplaats.
De twee vooroorlogse vakbonden die althans
in naam nog bestaan, zijn de socialistische UGT
(Union General de Trabajadores, Algemene Ar-
beidersunie) en de anarchistische CNT (Confe
deration National de Trabajo, Nationale Ar-
beidsconfederatie). Zij hadden in hun bloeitijd
een vaste kern van respectievelijk 250.000 en
200.000 militante leden, al beweerden zij elk
rond een miljoen sympathisanten te vertegen
woordigen. De UGT heeft nu nog een zekere
invloed op de mijnwerkers in Asturias en met de
CNT moet men nog rekening houden in kringen
van Catalaanse arbeiders. Als vakbondsorgani
satie bestaan zij echter eigenlijk alleen nog uit
een staf van merendeels verouderde leiders en
naaste medewerkers.
Toen de staatssyndicaten van het regime aan
het eind van de jaren ’50 heel voorzichtig van
hun rol van „muilkorf” probeerden te evolueren
naar een vakverbond, onderhield José Solis (die
van 1957 tot 1962 minister van de vakbonden
was) zelfs geheime contacten met UGT- en
CNT-leiders, en werd er oogluikend een „infil
tratie” van deze traditionele vakbonden, in de
syndicaten toegestaan.
zijn onder prins Juan-Carlos die door
Franco is aangewezen als toekomstig
koning; en ten slotte vrije verkiezingen
met algemeen stemrecht voor de vor
ming van een „Cortes Constituyentes”,
een parlement dat de nieuwe grondwet
schrijft.
„Een regering van Nationale Ver
zoening” mag hoogdravend klinken,
maar het is de belangrijkste stap die
de oppositie ook maar kón zetten om
haar grote historische, en ook nu nog
ongetwijfeld reële zwakheid te over
winnen: de verdeeldheid die Franco’s
overwinning in de burgeroorlog moge
lijk maakte en de allereerste oorzaak
was van de ondergang van de Tweede
Spaanse Republiek.
De moordende strijd tussen socialis
ten, communisten, trotzkisten en anar
chisten (om ons tot de voornaamsten
'te beperken) had regeringen verlamd,
frontlinies ineen doen storten en in de
achterhoede ware veldslagen uitgelokt,
die bijvoorbeeld in het centrum van
Barcelona zelfs niet ophielden toen de
Francotroepen de stad al binnenrukten.
Deze herinneringen voerden tot voor
enkele jaren nog de boventoon op de
klandestiene partijcongressen en op-
positiebijeenkomsten. Als de tegen
standers van Franco en diens politieke
erfgenamen ook maar enige kans van
slagen willen hebben, is hun „nationale
verzoening” een bittere noodzaak.
In Parijs vond onlangs een bijeen
komst plaats van kopstukken van bijna
alle stromingen binnen Spanjes demo
cratische oppositie tegen het Franco
regime: vanaf de koningsgezinde (en,
naar Europese maatstaven, natuurlijk
conservatieve) aanhangers van Don
Juan de zoon van Spanjes laatste
koning via de vooruitstrevende
christendemocraten, de liberale repu
blikeinen, de neo-kapitalistische tech
nocraten, en de „ontwaakte” Carlisten
(die samen, naar Europese maatstaven,
ongeveer het centrum zouden vormen),
tot aan de socialisten, de communisten
en de uiterst linkse splintergroepen. Na
een lang debat over de huidige om
standigheden en toekomstmogelijkhe
den in politiek Spanje, waar (zeker na
zich „separatistisch” op, hoewel hun ware
politieke doeleinden elders liggen.
Een goed voorbeeld hiervan is de Bas
kische ETA („Euzkadi Ta Azkatasuna”
ofwel „Baskenland en Vrijheid”), die
rond 1960 ontstond als een alternatief
van jonge marxisten tegenover de „inge
dommelde bourgeois” van de PNV (Par
tido Nacionalista Vasco, Baskische Nati
onalistenpartij). De brede stilzwijgende
steun die de ETA onder de Basken in
Spanje en Frankrijk vindt („Hun metho
den gaan misschien wat te ver, maar zij
zijn de enigen die tenminste iets doen!”),
had zij als marxisten-organisatie nooit
en te nimmer gekregen.
Dus trad de ETA voor de buitenwacht
op als een separatistische beweging,hoe
wel zij op haar „partijcongressen” niet
de minste twijfel laat bestaan dat de
klassenstrijd tegen de Baskische kapita
listen haar nog noodzakelijker voorkomt
dan de praktisch niet haalbare poging
om van Spanje los te breken.
Ook in Catalonië kent men een extre
misten groep die een dergelijke „shotgun
marriage” tussen nationalisme-separatis-
me en hun marxistische idealen heeft
uitgevoerd: de MIL (Movimiento Ibérico
de Liberación, Iberische Bevrijdingsbe
weging) met haar knokploeg FAC (Front
de Alliberament Catala, Catalaans Be-
vrijdingsfront), die verantwoordelijk ge
steld wordt voor praktisch alle recente
gewelddaden (bomaanslagen en vuurge
vechten met de politie) in de streek.
Puig Antich, de jonge Catalaan die op 2
maart ter dood werd gebracht na een
politiek proces, was lid van de MIL.
Met het „Pact voor de Vrijheid” ko
men de oppositiepartijen na meer dan
40 jaar weer op dezelfde weg die hen
het eerste succes bracht na het histo
rische „Pact van San Sebastian” dat zij
in 1930 sloten voor samenwerking tegen
het toenmalige bewind (de monarchie
van Alfonso XIII), Het doel de ves
tiging van de republiek werd in 1933
bereikt, maar de samenwerking was
van korte duur. De verdeeldheid werd
zes jaar later bekocht met de overwin
ning van de Francotroepen.
Ook na het einde van de burger
oorlog bleef de onderlinge strijd tussen
Franco’s tegenstanders het voornaam
ste struikelblok voor een doeltreffende
oppositie. De republikeinse regering
die in ballingschap ging (en tot de dag
van vandaag nog bestaat dank zij de
gastvrijheid van Mexico, maar die
waarschijnlijk noch door de Mexicaanse
regering, noch door zichzelf, en in ieder
geval niet door de huidige Spaanse op
positie of de bevolking voor vol wordt
aangezien) had geen enkele greep meer
op de gebeurtenissen.
Met het begin van de jaren zestig en
de „liberalisatie” vanuit het regime zelf
(die wel de levensstandaard van het
Spaanse volk verhoogde, maar door
Franco’s nieuwe „technocraten-genera-
tie” werd beperkt tot een neo-kapitalis
tische operatie om Spanje aantrekkelijk
te maken voor internationale investerin-
Dit merkte men bijvoorbeeld bij de verkiezin
gen in de staatsvakbonden van het regime (een
concessie aan de democratie waarvan de top
leiding der „sindicatos” natuurlijk gevrijwaard
blijft) in 1966 en 1971. Overeenkomstig de hui
dige politiek van de gematigde oppositie tot en
met de communisten, maanden de CC.OO. hun
aanhangers aan om deel te nemen, hun eigen
vertrouwensmannen in sleutelposities te infil
treren, en het regime zo van binnenuit te on
dermijnen.
De ultra-linksen wezen deze „collaboratie met
de vijand” op grond van hun politieke beginse
len af en maanden hun aanhangers aan de
staatssyndicaatsverkiezingen te boycotten. En zo
kan men aan de percentages van stemonthou-
dingen precies aflezen in welke gebieden, be
drijven of sectoren de trotzkisten, maoïsten e.d.
de meeste invloed hadden.
Ten slotte zijn deze splintergroeperingen ook
verantwoordelijk voor de sporadische uitbarstin
gen van ultra-linkse geweldpleging (uitgezon
derd natuurlijk het volkomen aparte geval van
de Baskische ETA), die bijna altijd in verband
staan met de „verdedigingspiketten” die er voor
grote betogingen worden georganiseerd om de
politie op een afstand te houden.
Een geval dat vergaande gevolgen zou krijgen,
was de actie van een „commando” van de FRAP
(Revolutionair Anti-Fascistisch Volksfront), dat
tijdens de 1 mei-betogingen van 1973 te Madrid
een inspecteur van de politieke politie om het
leven bracht. Dat leidde tot heftige ultra
rechtse straatbetogingen in Madrid, die ten
slotte de „technocraten”-regering ten val
brachten.
Nog sterker was tot voor kort de haat
tegen de communisten wegens de moor
dende „broederstrijd binnen de broeder
strijd” tentijde van de burgeroorlog. Ieder
voorstel om met de communisten samen
te werken, werd onmiddellijk als „ver
raad” bestempeld. Pas op het partijcon
gres van 1973 in Toulouse kon de jongere
generatie, met steun van de niet in
ballingschap levende intellectuelen, be
reiken dat het „Pact voor de vrijheid” in
beginsel werd aanvaard.
De Spaanse Communistische partij
(PCE), die in 1921 werd opgericht, heeft
natuurlijk alle wisselvalligheden van het
wereldcommunisme weerspiegeld; de
moord op Andrés Nin, een van de kop
stukken van de in 1936 opgerichte trotz-
kistische „ketterspartij” POUM, was een
generale repetitie voor de moord op
Trotzky zelf. Het stalinisme kende ook
in de PCE zijn hoogtepunt en zijn val;
de breuk met het maoisme sijpelde ook
in Spanje door; de inval van het War
schaupact in Tsjechoslowakije veroor
zaakte ook binnen de PCE heftige span
ningen.
Desondanks wist de PCE een aanzien
lijke eenheid in de gelederen te bewa
ren. Wel is zij, ondanks het feit dat haar
voorzitster (Dolores Ibarruri „La Pasio-
naria” ofwel „de hartstochtelijke”) en
enkele andere leiders in Moskou wonen
als gasten van het Kremlin, de laatste
jaren iets „onafhankelijker” en „Spaan-
ser” geworden.
Een opvallend voorbeeld daarvan is
het feit dat de PCE, niettegenstaande
het strenge centralisme van haar doctri
ne en organisatie, zich heeft aangepast
aan het sterke historische en politieke
regionalisme in Spanje. In Catalonië
heeft de partij zelfs een geheel andere
naar: Partij Socialista Unificat de Cata
lunya”
Verder bestaan er een aparte PC voor
Galicië en een voor het Baskenland. Zij
'»orm*n een soort federatie met de PCE.
Organisatorisch is het probleem opgelost,