VERVREEMD VAN DE MAATSCHAPPIJ
Eenzaamheid groeit
w
1
I
■g
1>
door Pieter v. d. Vliet
WEL REGELS
ONZIN
HEIMWEE
fes®'
XAItkUAG
1 3
JULI
19 7 4
9
Vfr/
si
Si®
r
een
n
plicht en
Geen binding meer
verkenningen
Doolt in dit gebouw de geest van de ouderwetse kazerne hardnekkig rond
Houden de 16 van Doorn krampachtig vast aan een vergaan verleden
een sergeant als verzorger voor twee jaar als directeur aan het toen gloed
nieuwe BNMO-oord werd uitgeleend. Hij is nog directeur.
Zo kwamen er 14 bungalows met plaats voor even zo veel echtparen. En er
kwam een hoofdgebcuw voor 16 alleenstaanden. Directeur werd de vroegere
administrateur van Huis Zuilenveld, waar als onderdeel van het Militair Hospi
taal in Utrecht tijdens de bezetting slachtoffers van de meidagen ’40 (Peel, Zee
land, Grebbeberg, Rotterdam. Kornwerderzand) werden verpleegd.
Administrateur Jan Lith, zoon van de directeur van de tegenover Zuilenveld
gelegen dakpannenfabriek Weever en Zoon, vluchtte in 1944 voor de Duitsers
naar het bevrijde Brabant en kwam als tweede luitenant van de stoottroepen
in het militair herstellingsoord Bosch en Ven in Oisterwijk terecht. Daarna
kwam hij in het militair herstellingsoord Aardenburg in Doorn. Waarna hij met
Het is al weer wat jaartjes geleden dat gans het Nederlandse volk onder het
motto „Zij deden hun plicht in oorlogstijd, laat ons dan tegenover hen ONZE
plicht verstaan” werd opgewekt Appèl-loten te kopen. Vijf radio-acties waren
nodig om de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogsslachtoffers (BNMO) in
Doorn aan een woonoord voor lichamelijk ernstig beschadigde soldaten te hel
pen. Er werden ook pleisters verkocht (als er een nummertje in zat had je een
prijs).
De bewoners zeggen: „Het rapport is on wezenlijk. Dit hier is voor ons de
werkelijkheid”.
Toch komt de op verzoek van het BNMO ingestelde commissie-Den Toom
tot een bepaald niet opwekkend rapport over het oord. Vooral de 16 bewoners
van het sterk verouderde hoofdgebouw zijn volgens de commissie geïsoleerd,
onvrij en vervreemd van de maatschappij. Dat ze zich niet van hun eigen si
tuatie bewust zijn komt doordat ze gevangenen van zichzelf, van hun eigen
onmacht, zijn geworden.
„Ik heb mensen moeten wegjagen, die de bungalows en de bewoners wilden
zien omdat ze 100 Appèl-loten hadden gekocht. Koste was kost heb ik proberen
te vermijden dat onze jongens inzet van een mensonwaardig kijkspel zouden
worden”.
nemen.
wel.”
als elektricien. Maar in september
1945 al trekt hij het uniform weer
aan. Na een cursus van drie
maanden is hij wachtmeester. Met
het 41ste (zelfstandig verkennings-
esquadron) maakt hij de tweede
politionele actie mee.
zelfs dat zij nimmer de echte
bevrijding hebben beleefd. Het
is een eerste vereiste, dat zij
met de beperkingen die hun
handicap toch al oplegt, die
vrijheid zo ruim mogelijk erva
ren.”
De bel van de torpedobootjager
„Van Galen” hangt in de hal.
Directeur Lith (links) met de be
wonerscommissie W. Keijzer, P.
Hetem en G. v. d. Scheur.
BNMO-oord een gezinsvervangend
tehuis. „Alles is klaar als je thuis
komt. De opvang is optimaal. En
als je zoals ik vijf jaar in zieken
huizen hebt gelegenHij
heeft een ernstige heupziekte, die
hem veel pijn bezorgt. Desondanks
werkt hij hele dagen bij Elektro-
rail.
De telefoon gaat. „Heren mag ik
u een moment onderbreken”, zegt
directeur Lith, „de komst van de
pedicure wordt een week uitge
steld.”
In het rapport van de com
missie-Den Toom staat: „Strikt
volgens schema komen op een
bepaalde dag in de week de
kapper, de pedicure en de dok
ter. Het zou aanbeveling verdie
nen als de bewoners vrij wer
den gelaten zelf afspraken te
maken.”
Hetem oekent dat de heimwee
naar de dienst niet los mag wor
den gezien van het heimwee naar
vroeger. Toen was het voor een
beroepsmilitair gemakkelijker om
dat alles vanzelfsprekender was.
Toen, in 1958 nog, kon ongestraft
in een folder, waarin geld werd
gevraagd voor de bouw van het
BNMO-oord, staan: „Deze mensen
zouden nooit oorlogsslachtoffer
zijn geworden als zij tijdens de
oorlog rustig in hun stoel waren
blijven zitten. Zij hebben dat niet
gedaan. Zij hebben pal gestaan,
voor onze vrijheid, voor alles wat
het leven zin en inhoud geeft,
voor ons allen en dus ook voor u.”
Nu zou er na zo’n tekst een
stroom van kritiek losbarsten, ten
minste als het de politionele acties
en de oorlog in Korea zou betref
fen. „Vrijheid voor allen? Kom
nou! Vrijheid voor machthebbers
en bezitters, niet voor Indonesiërs
bijvoorbeeld”, zo zou er worden
geschamperd.
Maar de oorlogsinvaliden in
Doom leven nog in de tijd van de
folder. Pacifisten en mensen die
de krijgsmacht willen democrati
seren, kunnen wat hen betreft
naar de maan lopen. Over hun
buren, de mariniers, die hen hel
pen zelfs als daar niet om wordt
gevraagd, zijn ze vol lof. Het
woord martelen mag je niet in de
mond nemen.
In de tijd van de folder was er
uitsluitend eerbied voor militairen
die een stuk van hun leven, een
stuk van hun gezondheid opoffer
den voor koningin en vaderland.
Nu is een begrip als koningin en
vaderland niet meer onaantast
baar. Nu wordt zelfs aan oorlogs
slachtoffers gevraagd: waarom heb
je daar gevochten?
Naarmate de tijd waarin de re
gering dagelijks „tot haar leedwe
zen bekendmaakte dat.verder
weg komt te liggen worden pijn,
leed en eenzaamheid van deze in
validen groter. En de vervreem
ding neemt angstwekkende vor
men aan.
Hetem: „Ik ben mijn hele leven
in dienst geweest, maar zoals het
nu is.Daarin kan ik me niet
meer verplaatsen.” Snierend wordt
in Doorn gesproken over verweke
lijkte aanstellers, over dienstplich
tigen met voetbalknietjes, die de
militaire herstellingsoorden zouden
bevolken.
W. J. Keijzer, het derde lid van
de bewonerscommissie, maakte als
dienstplichtig soldaat twee politio
nele acties mee. Hij lijkt een uit
zondering doordat hij zich geen
militair zegt te voelen. Maar:
„Toen ik in dienst zat, was ik op
en top een militair.” Ook hij be
grijpt het „moderne” leger niet.
Vrijgezel Keijzer noemt het
Ze salueren als ze elkaar in hun rolstoelen tegenkomen. Het
is voor de lol. Maar het gaat model. Strikt, stram. Correct. „Ik
voel me een echte militair”, zegt C. van der Scheur. Van hem
mag het best nog gereglementeerder toegaan in het BNMO-oord.
Toch heeft niet een in dienst van koningin en vaderland opge
lopen verwonding hem in Doorn doen belanden. Want hij was
al zo jong gehandicapt dat hij nooit een wapenrok heeft kunnen
dragen. „Dat heb ik altijd als een hiaat gezien.”
Het is niet verwonderlijk dat juist hij vindt dat militaire dienst
voornamelijk avontuurlijk en mannelijk is. Hij heeft dan ook on
verholen bewondering voor ijzervreters. Spijt dat hij niet in het
leger heeft gezeten zal hij zijn leven lang met zich meetorsen.
Daarom is hij trots als burger deel uit te maken van de driekop
pige bewonerscommissie, die de belangen van de in het hoofd
gebouw wonende invaliden- voornamelijk ex-militairen, behartigt.
„Ik vind het toffe jongens”. Hij slaat de eveneens in een rol
stoel achter de bestuurstafel zittende ex-wachtmeester van de
cavalerie en mede-commissielid P. A. Hetem (61 jaar) jolig op
de schouders.
Ze zijn het er roerend over eens dat het met het huidige leger droevig
is gesteld. De VVDM is duidelijk hun club niet. Als het aan hen lag zou
de groetplicht vandaag nog in ere worden hersteld. Hetem vraagt zich
af wat er toch wel achter de zogeheten moderne opzet van het leger mag
steken.
„Ik heb gewoon mijn werk ge
daan. Ja, als ze voor mijn loop
kwamen, kon ik er ook niks aan
doen.” In die dagen loopt hij meer
dan dat hij rijdt. Dat is geen
alledaagse bezigheid voor een hu
zaar van Boreel. „Maar ik deed
het graag, lopen”, zegt hij nu.
Heeft hij tijdens die „wande
lingen” wel eens nagedacht voor
wie hij daar liep? Wist hij tegen
wie hij daar vocht?
Van der Scheur onderbreekt
met een heftige uitval: „Oor
logsmisdaden? Dat is gewoon
quatsch, allemaal onzin. We
hebben gewoon onze taak ge
daan.” Hij heeft het niet over
„ze” maar over „we”.
ting. Zelfbewuste blik, overtuigd
tot in zijn botten van de noodzaak
recht en orde in de gordel van
smaragd te herstellen. Een man in
de kracht van zijn leven. Een
toegewijd beroepsmilitair.
Hij glimlacht. „Natuurlijk”, zegt
hij, „als ik zou kunnen kie
zenHet is duidelijk dat han
dicaps vooral slechte kanten heb
ben.
In 1936 wordt hij beroeps. Als
de oorlog uitbreekt, is hij korpo
raal. Hij hangt géén verhalen op
over de heldhaftige strijd tegen de
vijand, waarbij met het mes tus
sen de tanden wordt gevochten.
Daarvoor is hij te nuchter, zeggen
zijn vrienden.
„We deden verkenningen te
paard. Het enige dat ik in de
meidagen heb gedaan, was rondjes
rijden. Je weet wel dat het Duit
sers zijn die daar boven je vliegen,
maar het zegt je niet zo veel
meer. Je hebt al zo vaak alarm
gehad.” Langer weidt hij uit over
zijn paard. Dat het zo’n lief beest
was. En dat hij het jammer vindt
niet te weten wat er van Favoriet
is geworden, nadat hij na de capi
tulatie werd gedwongen de dienst
te verlaten.
Tijdens de bezetting werkt hij
Oud-wachtmeester Hetem met
links zijn kolbak en foto van hem
als huzaar te paard.
Hoewel het hem soms moeite
kost, praat Van der Scheur graag.
„Ik ben grootgebracht in de sfeer
van God, Nederland en Oranje.
Daardoor accepteer ik gemakkelijk
gezag, ben ik gewend aan regels.
Ik weet zeker dat ik me in mili
taire dienst zou hebben thuisge-
voeld.” Hij bedoelt: ik ben blij dat
ik nou hier woon en voor vol
wordt aangezien.
„Mijn moeder is in 1964 overle
den. Mijn vader is nu 85. En al
rijdt hij nog dagelijks auto, je kan
zo’n man toch niet verplichten tot
zijn dood toe een invalide te ver
zorgen. De dokter vroeg me toen
wat ik dacht van Het Dorp (woon
oord voor zwaar gehandicapten bij
Arnhem). Ik ben toen toch zo boos
op hem geworden. Het Dorp, die
mislukking, daar word je wegge
douwd en tegelijk tentoongesteld.
De plaats is verkeerd gekozen,
omringd door bossen als een soort
bescherming tegen de buitenwe
reld en tegelijk een kijkspel voor
mensen op excursie.”
Hij vindt dat Het Dorp net Artis
is waarbij de invaliden aan de
verkeerde kant van de tralies zit
ten. Maar dat het BNMO-oord
eveneens door bossen is ingepakt
en nou ook niet bepaald in het
hartje van Doorn ligt, deert hem
niet. Reacties: „Als je een auto
hebt, ben je overal zo.” En: „Het
kan geen kwaad ergens een beetje
moeite voor te moeten doen.” Ook:
„Invaliden hoeven niet alles op
een presenteerblaadje te krijgen.”
Citaat uit het rapport van de
commissie-Den Toom: „De ka
mers zijn niet onaardig en het
uitzicht is zeker royaal te noe
men, maar op den duur toch
wel geestdodend. Er „gebeurt”
niets. Het zijn jaar in jaar uit
dezelfde bomen, hetzelfde gras
veld, hetzelfde paadje waarop
niets gebeurt. Zijn de bewoners
op hun kamer dan zijn ze in
een compleet isolement dat al
leen aanvaardbaar is als men
het zelf ambieert.’’
Vrijgezel Van der Scheur, bijna
dertig jaar werkzaam bij Staats
bosbeheer, heeft geleerd met bo
men genoegen te nemen. Hij zegt:
„Het gebeurt toch wel dat er op
ons terrein mensen uit Doom
wandelen. En ook wel eens voor
bijgangers, die een kijkje komen
Dat gebeurt toch allemaal
Hetem (een beetje sussend la
chend): „Hij is nog véél fanatie
ker dan wij.”
Helder klinken van een
scheepsbel maakt een eind aan
dit gesprek over oorlog en vre
de, over recht en onrecht, over
geweten. Maar het
haalt het gezelschap niet uit de
militaire sfeer. Integendeel.
Van der Scheur: „Ik ben hier
normaler en volwaardiger dan
thuis. Daar was ik altijd nog het
jochie dat beschermd moest wor
den. Er is hier een optimale be
scherming, tenminste als je dat
nodig hebt. Als je kunt en wilt
kan je weg. Maar er zijn natuur
lijk wel regels hier. Vrijheid zon
der regels gaat niet. Vrijheid mag
niet chaos worden.”
Directeur Lith wijst erop dat
Van der Scheur zijn handicap
heeft gebruikt in het verzet tegen
de Duitse bezetters. Hij heeft, zo
zou je kunnen zeggen, zijn handi
cap in dienst van de vrijheid ge
steld. De kans om over zijn semi-
militaire verrichtingen in oorlog-
tijd te kunnen spreken grijpt hij
gretig.
„Ik heb in mijn wagentje heel
wat kisten weggebracht. Ik vroeg
maar nooit wat erin zat. Dat wilde
ik trouwens ook niet weten. In de
Nobelstraat werd ik tijdens een
razzia aangehouden. Het waren
van die ouwe kerels van de Land
wacht, te stom om te vechten.
Ausweis, zeiden ze. Nou, ik had
zo’n papiertje nooit op zak. Dus til
ik mijn broekspijp op en laat mijn
prothese zien. Dat is mijn Aus
weis, heren. Ik mocht verder, ter
wijl heel Tivoli afgestampt was
met opgepakte mensen.”
De heren zeggen dat handicaps
ook hun goede kanten hebben.
Mogelijk heeft Van der Scheur er
zijn leven aan te danken, filosofe
ren ze.
Er hangen opmerkelijk veel fo
to’s in de kamer van de vroegere
wachtmeester. De meeste zijn van
de kleinkinderen; een olijk jonge
tje van een jaar of vier prijkt
groot en kleurig boven het zieken
huisbed van grootvader. De kleu
ren van grootvader als huzaar te
paard zijn flets geworden. En zelfs
de foto van de wachtmeester in
khaki tussen de palmen tijdens
een van de politionele acties be
gint te verbleken. Foto’s van het
heden ontbreken. Ook dat valt op.
Hij ziet dat ik vooral kijk naar
de wachtmeester in tropenuitrus-
Van der Scheur: „Die bel is
nodig om ons aan ons verleden te
herinneren. Dan voelen we ons in
een bekende sfeer.” Met een zeke
re hardnekkigheid geeft hij tel
kens weer te kennen dat hij erbij
wil horen. De ex-militairen aan
vaarden dat. Ze praten in ieder
geval niet, zoals in dienst vaak
wordt gedaan, laatdunkend over
burgers.
Als de bel van Hare Majesteits
torpedobootjager Jan van Galen
klinkt dan komen de verhalen
over de dienst. Die bel, het enige
voorwerp van het schip dat onge
schonden uit de strijd kwam, slaat
bij elke slag een stukje heimwee
los. Die bel houdt kunstmatig het
verleden in stand. Ze heeft met
een allemanseindje (touwtje aan
de klepel) voor door de week en
één voor zondag een ereplaats in
de hal van het hoofdgebouw.
Naast de door minister van oorlog
en marine, ir. Staf, onthulde eerste
steen. Naast de door minister van
Defensie Den Toom aangeboden
kleurentelevisie ter gelegenheid
van het 10-jarig bestaan. En naast
al die voorwerpen die een ere
plaatsje hebben gekregen in de
kamers van de bewoners. Zoals de
kolbak (hoofddeksel van een hu
zaar) in de kamer van ex-wacht
meester Hetem. Zoals een foto van
generaal Spoor. Zoals een kle
wang. Zoals een onderscheiding
waarvan steeds minder mensen de
betekenis kennen.
Oorlogsinvaliden leven nog in „foldertijd”
Een citaat uit het rapport van
de commissie-Den Toom: „Het
is de ervaring van velen, die
huisvesting hebben gevonaen m
een centrum, dat zij daardoor
de binding met de buitenwereld,
met de maatschappij, verbroken
zien. Doordat zij vaak algehele
verzorging in zo’n centrum vin
den, is er geen economische bin
ding met de gemeenschap buiten
het centrum meer. Zelfs voor
financiële transacties is een be
zoek aan een bank of postkan
toor niet meer nodig. Alles wat
men behoeft of wenst, wordt
centraal geregeld. En na het
verbreken van de economische
banden volgt na verloop van
tijd onherroepelijk een verslap
ping van de emotionele banden
met familieleden en vrienden:
een triest en tragisch aspect.”
De 16 van Doom willen daar iet
van weten.
Directeur Lith: „Grappen zijn
hier troef, hoor. Je moet eens
luisteren als er een voetbalwed
strijd op de televisie is.”
Van der Scheur: „Sommigen
herkennen hun vrijheid niet.” He
tem: „Sommige invaliden schoppen
tegen elk steentje aan. Dat is on
vrede met de handicap. Je wilt
niet aanvaarden dat je anders
bent geworden. Je kunt niet meer
alles doen wat je wilt.”
Aan het mededelingenbord
hangt het weekmenu. Het belang
rijkste bezwaar van de commissie
is dat het verrassingselement van
„wat eten we vandaag” ontbreekt.
Alles is gereglementeerd. Alles
staat van tevoren vast. Maar de 16
bewoners van het hoofdgebouw
zijn niet met de commissie eens
dat ze in een keurslijf leven.
Ze zeggen te hebben geleerd
dingen te aanvaarden.
Ex-wachtmeester Hetem: „In
1957 merkte ik dat het lopen
moeilijker ging. Maar ik besteedde
er niet zo veel aandacht aan. Ik
was nooit ziek geweest. In mijn
familie worden ze allemaal dik in
de tachtig. Dus ik dacht: ik heb
mijn dag niet en als ik nou maar
beetje plan plan (kalmpjes
aan) doe, komt alles wel weer
voor elkaar.”
Maar hij blijkt een ontsteking
in zijn rug te hebben waardoor
het onderlichaam verlamd raakt.
Hetem, met het laconieke van de
ernstig gehandicapte: „Ik had al
zo veel gelopen, dus, dacht ik, laat
ik er eens een tijdje bij gaan
zitten.” Tot 1971 zit hij in het
militair sanatorium in Amersfoort.
Hij doet er als burgerambtenaar
werk voor de sociale dienst van
het leger.
„Ze zeiden wel eens tegen me:
man. voel je je nou thuis in die
ouwe rotbarakken daar in Amers
foort. Dan zei ik: ja. En ik
meende het. Want als je thuis zit,
in die mooie ruime kamer met
niks omhanden, dan ben je het
middelpuntje. Ze zien pa in zijn
karretje en hup daar hebben ze
hem te grazen. Terwijl pa toch zo
blij is dat hij zelf nog iets kan. Je
kan nog zo’n mooie kooi maken
voor het vogeltjeDe buiten
wereld begrijpt dat niet. Hier in
Doorn kan ik me zelf zijn, hoef ik
me niet te laten bekijken en als ik
echt wil, kan ik mensen zien.
Alleen in de weekeinden ben ik
thuis bij mijn vrouw. Dat is voor
beiden beter zo.”
Nog een citaat uit het rap
port: „De bewoners van het
BNMO-oord dienen in optimale
vrijheid hun eigen leven te
kunnen leven. De in het woon
oord verblijvende militaire ge
handicapten leven steeds onder
«aw een zekere onvrijheid.
a j-aners geldt
F