Piet Hendriks„Je moet
geen kapsones hebben
voor bescheiden acteur
Vreemde verhalen
Frank Herzen
van
„Wolvenman" eerste hoofdrol
KI
1
Jl
fc 1
W.'
door Kees Tops
Doris
Kwispelende wolf
DE CONSTRUCTEUR VAN HET ONDERBEWUSTE
Herkenning
1
ftp- 1
m,1
PB®
7 W
ZATERDAG 12 OKTOBER
1974
zal de laatste zijn om dergelijke
mooie zinnen tegen te spreken.
Wel vraag ik mij af waarom dat
eigen „ik” zo pretentieus ge
presenteerd moet worden.
ALS IK VROEGER een tekst
ook na herhaalde malen lezen,
niet begreep, dan was mijn con
clusie toch nog altijd dat niet de
schrijver doch ik, de lezer, had
gefaald. Later zou ik, uitgerust
met meer kennis, wellicht ge
makkelijker kunnen doorgron
den wat ik thans nog niet be
greep. De nieuwe verhalenbun
del van Frank Herzen „De tui
nen van de tijd” zou ik ongetwij
feld op een dergelijke manier be
naderd hebben. De bundel bevat
zeven verhalen, afgewisseld door
dagboekaantekeningen uit de
jaren 1965-1972. Volgens de uit
gever zijn de verhalen opge
schreven uit het onderbewuste,
ongecorrigeerd door de werke
lijkheid van alle dag. Zij zouden
een blik werpen in het niemands
land van de auteur, zijn crea
tieve geest, een handreiking zijn
aan het eigen „ik” van de schrij
ver. Nu zal dat allemaal best, ik
7
Kit
Ki
I'
I 1
- S
F
JÉ?
I
Irr' i
H
i 3
FRITS DROOG
„Alles was live, en geïmprovi-
WIM VOGEL.
Hij praat zacht over zijn rol,
over Otto Atsma.
De gepensioneerde dierenoppasser
Otto Atsma in gesprek met „zijn”
wolf.
zitten er mensen in zijn tuinhuis
je. Hebben ze zijn huisje gekraakt
Het zijn een jongen en een meisje.
Hij praat met ze.” Piet Hendriks
glimlacht. „Hij laat ze zitten.
„Toen ik voor het eerst bij die
wolvenkooi kwam, zat er iemand
van de universiteit. Hij bestudeer
de het gedragspatroon van wolven.
Piet Hendriks is vanaf de begin
dagen bij de televisie.
i
Hij vertelde me dat wolven zeer
sociale beesten zijn. Dat is ook zo.
Het zijn de opruimers. Ze pakken
geen gezonde dieren. Ze zullen je
uit zichzelf niet aanvallen. De op
passer kwam en zei dat we maar
naar binnen moesten gaan. Hij
opende het tralie-deurtje. Beleefd
blijven, dacht ik, na u. Toen bleek
dat we nog maar door een gang
liepen. Toen ging ik de kooi in. De
wolf begon gewoon te kwispelen
en kwam aanlopen. Ik aaide hem
Er was niets aan de hand.
sen die De Waarheid willen ontdekken,
anderen laten ons hun angstdromen over
de dood meedromen en weer anderen
laten ons zien dat leven en dood in
elkaarsi verlengde liggen.
Het is nu echter jammer dat Herzen
gemeend heeft deze ongetwijfeld zinnige
inhoud te moeten gieten in een vorm die
overloopt van je reinste retoriek. Zodat
je je afvraagt of een dergelijke inhoud
wel waarachtig is. Immers, alles wat
gezegd kan worden, kan duidelijk wor
den gezegd (Wittgenstein). Wat moeten
we bijvoorbeeld met zinnen als: „Droom
daarom is niet naar ontstaan, maar
vraagt naar einde, voleinding, genoeg
doening, het innerlijk van de diamant,
leegte. Anti-kommunikatie, opstaan uit
eigen adem, de achterkant van ego pro
jecteren tegen rust, als een reeds lang
dode”. En wat moeten we denken bij:
Piet IJendriks vertelt veel ver
halen over de jaren kort na de
oorlog, toen hij met de Amster
damse Comedie („Wel eens ver
ward met de Nederlandse Comedie
maar goed, wij hadden nu een
maal geld nodig”) door het land
trok en de gekste stunts uithaalde,
tot bedelen toe. Hij praat over de
jaren vijftig, toen hij, samen met
Doris het cabaret „Saint Germain
des Prés” vormend, de meest dwa
ze types speelde.
praten. Daar word je zelf rustig
van en dan denk je: als ik terug
ben in Amsterdam ga ik me niet
meer haasten. Maar als je een
maal weer in de stad bent, lukt
het niet. Als er een bus aankomt
ga je automatisch rennen. Terwijl
er over vier minuten weer een
komt.”
In de serie gaat Atsma nog eens
terug naar Artis met wat vlees,
als niemand hem ziet. Dan praat
hij met die wolf. Dus ik er later
weer naar toe. En verdomd, hij
kende me nog! Denk dus niet dat
ik voor de wolven ben gegooid. En
dat ik, wanneer ik zou zijn ver
scheurd, gestorven zou zijn voor
de kunst! Haha!”
veranderd. Ik heb direct gezegd
jongens, als je me nodig hebt, je
weet me te vinden.”
„Je moet gewoon je tekst leren.
Als je in de huid van een ander
zou moeten kruipen, werd je een
marionet. Een soort Jan Klaassen
of Katrijn. Als het doek opengaat
en je stapt het toneel op moet je
er natuurlijk wel in geloven. Dus
niet van: jongens ik sta hier nou
wel maar ik ben het niet hoor! Je
moet het waar maken. Er is nog
nooit een zaal voor me afgebro
ken. Ja, één keer, het Centraal
theater. Daar speelden we de laat
ste voorstelling. Voordat het werd
gesloopt!”
Herzen opent voor ons in zijn verha
len, als één van de vele moderne ma
giërs, een vreemde geheimzinnige
droomwereld. In die wereld ontmoeten
we voortdurend typen die op zoek zijn
naar of kennis hebben van uiteindelijke
zaken. Zo is er het verhaal van het
metalen iet, ongetwijfeld het beste uit
de bundel omdat het het meest ingeto
gen is geschreven. Het net symboliseert
het niets, de leegte na dit leven. De
mensen verafschuwen dat niets en wor
den er tegelijkertijd door gefascineerd.
In andere verhalen ontmoeten we men
men. En zo gaat het door. De
kijker kan het zelf nog twaalf
afleveringen lang gaan zien. Piet
Hendriks is gehecht geraakt aan
de wolf die hij in de serie onder
zijn hoede heeft.
Het heeft hem niet allemaal
meegezeten, integendeel. Doris is
alléén de grote man geworden en
ook werd Piet Hendriks later af
gedankt als medewerker van het
Farce-Majeure-team. En zo zijn
er meer voorbeelden. Maar hij wil
er niet meer over praten. „Ik ga
er niet onder gebukt. Het is alle
maal verleden tijd.”
is dat de retorische vorm de menselijke
inhoud niet dekt. Heel duidelijk komt
dit ook tot uiting in zijn dagboekaante
keningen. De uitgever laat ons weten
dat dit notities zijn uit de woelige jaren
zestig. Nergens echter komen de jaren
duidelijk naar voren. Het zijn algemeen
menselijke gedachten over algemeen
menselijke zaken die net zo goed in
1880, in 1990 of helemaal niet geschre
ven hadden kunnen worden. Ook de
plaatsing van de aantekeningen tussen
de verhalen in, suggereert ten onrechte
een verband dat er niet is. In zijn
„Hij heeft in de Spaanse burger
oorlog gevochten, samen met een
vriend. En later gaat hij in het
verzet, weer tegen de fascisten
Die man heeft zich altijd verzet
Als hij is gepensioneerd, gaat hi;'
wéér oppassen, bij kinderen. Ie
dereen kent hem. Hij wil nuttig
blijven in de maatschappij, Maar
hij heeft geen pedagogie gedaan
dus dat baantje wordt hem direct
ontnomen. Hij heeft een volkstuin
Als hij daar naar toe loopt, ziet
hij op de weg zijn hond liggen,
overreden. Hij neemt het dier in
zijn armen en praat tegen hem
„Ja jongen, zo zijn ze. Ze letten
niet op een hond op de weg. Daar
hebben ze geen tijd voor. Want ze
hebben haast. Ze moeten snel er
gens naar toe. Al weten ze niet
waar naar toe.
„Ik merk het zelf. Ik heb een
huisje in Wezep. Als je daar wan
delt zetten de mensen hun fiets
neer en gaan een uur met je staan
Maar op de plaats waar het
huisje staat, moet een weg ko-
De reacties van zijn collega’s op
het feit dat hij de hoofdrol in „De
Wolvenman” kreeg waren ver
deeld. „Sommigen deden hun
mond niet open, andere zeiden dat
ze het leuk voor me vonden. Na
het zien van de eerste aflevering
en na de voorvertoning zijn som
migen wel bijgedraaid. Ik ben blij
dat de meningen zijn veranderd...
Zou ik dan toch nog kapsones
krijgen?”
Hazen wat je allemaal zegt. Zo
ran: hier ben ik. En dat is hele
maal niet zo. Ik zit maar zo’n
_,i Ketje te lullen.”
everde hem na iedere aflevering
een massa reakties op en bracht
hem met name onder kinderen
- nationale populariteit.
Hij praat verder over Otto Ats
ma. „Als die man op zijn volks
tuintje komt met zijn hond, dan
Piet Hendriks haast zich te ver-
tellen dat hij nu niet alleen nog
naar hoofdrollen wil spelen.
„Dat zou onzin zijn. Ik blijf
Jwoon doorgaan met mijn rolle-
es. Goed, ik heb nu een hoofdrol
thad, maar verder is er niets
Piet Hendriks heeft geen hoge
hoed op van de hoogdravendheid
die rond kunstenaars, in dit geva!
acteurs, hangt. De veel gehoorde
uitspraak dat een acteur in de
huid van zijn rol zou kruipen
vindt hij larie.
„De strijdbaarheid van de karmijnrode
leek opgedroogd als een leeggegoten vat
wijn”, en „In haar ogen was een wind
stilte zichtbaar, een elastisch vertrou
wen”. Een dergelijk woordgebruik moet
gewantrouwd worden. Het suggereert
een land van herkomst buiten of boven
het bewuste, terwijl in werkelijkheid
alles, tot en met de laatste punt, is
geconstrueerd en in elkaar is gezet. Deze
pose van symbolische ongrijpbaarheid
irriteert ma’-eloos. Dit is des te tragi
scher omdat Herzen zelf donders goed
weet wat de functie van literatuur is.
Het is „één van de mogelijkheden die de
mens heeft om uit het isolement te
breken”.
Dit zoeken naar contact met anderen
(het woord communicatie komt veelvul
dig voor) verloopt bij hem echter niet
vanzelfsprekend. Zijn grootste probleem
PIET HENDRIKS. Wie kent
hem niet. Hij was Appie Vorsten
huis in Eli Assers „Mijn broer en
ik.” Hij was Van Dalen het
mannetje dat overal naast stond
- in Jelle de Vries’ „Klatergoud”
Hij was vaste barbezoeker in „Het
schaep met de vijf poten”, even
eens van Asser. En verder speelde
hij in kinderseries als „Komt dat
den” (Poppenpeter) en „Tim Ta
Poe” (ome Jippie, de sheriff).
Maar vermoedelijk de bekendste
figuur die hij op de TV heeft neer
gezet is de bijna legendarische in
genieur in „Ja zuster, nee zuster”
van Annie M. G. Schmidt. Die rol
Piet Hendriks heeft het spelen
van bijrollen nooit minderwaardig
gevonden.
„Ik geloof niet zo in hoofd- en
bijrollen. Er zijn eigenlijk alleen
rollen. Je moet het met elkaar
doen en iedereen is even belang
rijk. Als er niet iemand is die
langeeft, kan je niet teruggeven.
Ut heb al jaren in mijn kleedkof-
fertje een spreuk staan: Men kan
zichzelf niet meer verkleinen, dan
alsmaar groot te willen schijnen
Je moet gewoon geen kapsones
I hebben. Daarom ben ik eigenlijk
ten beetje huiverig voor inter
views. Het wordt zo gauw opge-
OTTO OTSMA heeft alles tegen. Dat is zijn
hele leven zo geweest en dat zal zo wel blij
ven. Met veel moeite heeft hij een baantje bij
Artis gekregen, als oppasser van de wolven.
Wanneer hij is gepensioneerd, krijgt hij het
toezicht over een speeltuintje. Maar al gauw
eist de subsidiërende gemeente diploma’s.
Otto Atsma heeft geen diploma’s en vliegt de
laan uit. Hij zal nog meer verliezen. Maar hij
blijft vechten. Taai en vastberaden.
„Hij wil alles nog. Hij is geen man die na
zijn pensionering op een bank in het park gaat
zitten met een dambord”, zegt acteur Piet Hen
driks over de hoofdpersoon uit de nieuwe
NOS-televisieserie „De Wolvenman”. Piet Hen
driks speelt die rol. Dertien afleveringen lang.
Het is de eerste grote hoofdrol voor de be
scheiden acteur die altijd genoegen heeft ge
nomen met bijrollen. Het is tevens een rol die
Piet Hendriks direct aansprak, hem overigens
op het lijf geschreven door auteur Dick Walda.
„Het enige punt was eigenlijk dat ik eruit moest
zien als een man van zeventig”, zegt Hendriks.
Dat loste zichzelf op. „Toen ik die stapel van
dertien scripts zag, was ik zeventig!”
Een van de typetjes die Piet Hendriks neerzette in
zijn cabarettijd, aan het eind van de jaren vijftig.
Piet Hendriks: „Regisseur Joes
Odufré kwam op een gegeven mo
ment naar me toe. Ik had al veel
met hem gewerkt. Hij vertelde
over een nieuwe serie en zei dat
hij mij de hoofdrol wilde geven.
Ik kreeg toen iets van: even slik
ken, hoofdrol. Ik vroeg me af of
ik dat wel aankon. Maar die rol
lag me niet vreemd. Het is een
man die de wind tegen heeft. Ik
herkende het direct. Het is voor
mij eigenlijk geen drama. Ik heb
het bijna zelf meegemaakt, in
mijn leven. Ik dacht direct: ik
moet iets spelen. Geen figuur
neerzetten. Dit moet je klein hou
den. Dit mag niet veel hebben. Ik
was er al mee bezig.”
Hoe ging die hoofdrol in zijn
werk?
verband dat er niet is. In zijn
dagboek van 1969 zegt Herzen dat wan
neer hij aan zijn schrijversschap denkt,
het is als of een enorme moedeloosheid
hem overvalt. Na lezing van zijn vreem
de verhalen kan ik mij die moedeloos
heid levendig voorstellen.
seerd. We speelden in de Irenestu-
dio, in een kerkje. Als je zei dat je
naar boven ging, maakte je een
duik onder de camera door en liep
je snel naar de kamer ernaast. Het
was leuk, maar je hebt de neiging
het allemaal weer terug te ideali
seren. De nieuwe studio’s zijn
groots opgezet. Daar heb je alles
bij de hand. Aan de andere kant
is het nu net een fabriek. Bij
ampex-opnamen denk ik altijd: nu
ga ik de fabriek in, ik ga door de
machine heen eh dan kom ik er
kant en klaar weer uit. Ik liep
laatst een keer langs de muur, te
zoeken. De portier vraagt: wat
zoekt u? Ik zeg: de prikklok.”
Ik
KL
M&i
■s»
’7- I
i*"’ jM|
ML
t
Bi
J
W