Over het licht dat wijken bleef voor Matthijs Maris Profiel de plaats de literatuur de Franse schrijfsters vrouw in van en I te® IIP OVERZICHT VAN EEN SCHILDERSLEVEN IN HAAGS GEMEENTEMUSEUM waterland van 14 ■Bl Het kind centraal WiP M iiTWMi BilLRS ZATERDAG 7 DECEMBER 19 1974 leeft niet echt Romanvorm bewust Paul Léautaud doorbroken MATTHIJS MARIS moet een innerlijk ver scheurd mens zijn geweest. Een dromer, die zich in zijn mystieke grijze schilderijen niet kon bewijzen, maar ook een maker van werk voor de verkoop dat alom werd gewaardeerd, doch waar hij een afschuwelijke hekel aan had. Bevriende kunsthandelaren, die werkelijk zoveel voor hem hebben gedaan, dat je achter af kunt zeggen dat ze hem in leven hielden, benauwden hem toch omdat hij nu en dan wel eens een „verkoopbaar” schilderij voor hen maakte. En dan is het misschien dubbel tragisch, dat zijn genre-stukken, portretten, bosgezichten en andere werken binnen de stijl van zijn tijd en groep ruimschoots de toets der kritiek konden (en kunnen) doorstaan, ook als hij zelf vertelde dat het schilderen naar de natuur hem niet interesseerde, omdat hij „van binnen uit” wilde schilderen en de realiteit loslaten. Anderzijds stierven die goede bedoe lingen in zijn sprookjesachtige werk nogal eens een grijze dood in dikke lagen verf, bijna voorstellingloos. Het grote schilderij, dat op zijn ezel stond toen hij stierf stelt uiterst vaag een vrouw voor, liggende op de onzichtbare trappen van een onzichtbaar altaar. „Ver dwenen illusies” heet het. Hij heeft er met tussenpozen zeventien jaar aan gewerkt. Ge slaagd heeft hij het nooit geacht en tegenover een enkele vriend verklaarde hij, dat zijn eigen illusies erin vervlogen waren. VAN DE FRANSE SCHRIJFSTER Monique Wittig verscheen bij uit geverij Meulenhoff in Amsterdam het boek „Vrouwenguerrilla”. Dit boek, in de oorspronkelijke taal „Les Guérillères” getiteld, geldt als een van de belangrijkste literaire werken die zijn voortgekomen uit de radicale vrouwenbewegingen van de laatste tijd. Het boek is op te vatten als een antwoord op de vaak geuite mening dat vrouwen slechter zouden schrij ven dan mannen. Om dit antwoord te geven heeft Monique met een groot aantal tradities moeten breken en wel in de eerste plaats met de traditie die wil dat in een roman steeds één persoon centraal staat. Een persoon die dan bijna vanzelfsprekend behoort tot het mannelijk geslacht. „Onderaards spel" Erfgename van - 1 ifll few 4 '.4 :1 Z/ r z - W V n r"r] HEIN STEEHOUWER 1 1 Dit is echter niet het geval en wel in GERRIT BAKKER. 1 t tal ook zijn vertaald, werden, zoals men weten zal, aoor Marie Dormoy persklaar gemaakt Vanuit h“t gezichtspunt van de eman cipatie van de vrouw kan men deze op stelling zeker als slaafs afdeno. Men doet Marie Doimoy daarmee, dacht ik, toch onrecht. Men moet namelijk weten dat het werk van Léautaud in de eerste plaats juist over vrouwen gaat en door zich bezig te houden met dit werk, houdt Marie Dormoy, hoewel indirect, zich ook b'szig met haar sexegenoten. „Het ge heime leven van Paul Léautaud”, dat nu verscheen, is wat dit aangaat duidelijker dan de eigenlijke dagboeken. Het boek is als zodanig nooit door Léautaud geschre ven maar is samengesteld door Marie Dormoy uit fragmenten van boeken die Léautaud oort van plan is geweest te schrijven. DT boek geeft de schrijfster dan ook dikwijls de gelegenheid de vrou wen die een rol hebben gespeeld in het leven van Léautaud, vanuit haar vrou- welijk gezichtspunt te belichten. ER IS NOG een bepaalde trek in Matthijs’ leven. Hij was nooit getrouwd, leefde geïsoleerd, maar was dol op kinderen, de weinige die hij bij een enkele beschermer, vriend of collega ontmoette. „ONDERAARDS SPEL” van Francoise Mallet-Jons biedt qua problematiek een aantal treffende overeenkomsten met het boek van Maue Dormoy. Daar waar Ma rie Dormoy net portret tekent van een bestaand romancier, creëert Mallet-Joris een schrijver als romanpersonage. Deze opzet lijkt veelbelovend. Men zou immers kunnen vet onderstellen dat de confron tatie tussen de schrijver in de roman en de schrijfster Francoise Malet-Joris een belangwekkend boek zou opleveren. uitstek. De wat bemoederende bewonde ring van Marte Dormoy voor de schrijver Léautaud maakt haar vaak ook wel blind voor de manier waarop Léautaud de vrouwen die hij ontmoet ondergeschikt maakt aan zijn schrijversloopbaan. Men kan misschien ook niet anders verwach ten van de viouw die meer dan wie dan ook betrok .ver is geweest bij de literaire produktie van Léautaud. Men kan r.a lezing van het boek van Monique Wittig gerust stellen dat de vorm van de roman hier bewust doorbro ken is. De toman met zijn centrale fi guur blijkt na lezing van „Vrouwen guerrilla” juist een typisch paternalis tisch genre. s s r s i Een Friese turftjalk naar een ets van Gerrit Groenewegen. De Friesland-minnaar S. J. van der Molen heeft een goede combinatie gevonden tussen kijk- en leeswerk in zijn boek „Profiel van een waterland” (uitgeverij Unieboek b.v„ Bus- sum). Van dat waterland in dit geval dan Friesland en niet de Noordhollandse streek van die naam heeft de auteur samen met de fotograaf Paul Vogt een grote hoeveelheid ka rakteristieke tekeningen, gravures, schilderijen en aquarellen verzameld en gereproduceerd. Met de tekst is een wisselwer king ontstaan. Met plezier bekijk je de beelden van oude schepen en oude stadjes en scheepswerven. Met plezier ook neem je de luchtige beschrijvingen van de ver voorbije tijd in het waterland door. Van der Molen begint met wat er óp het water te zien was, dus met de schilderachtige boottypes, die de Friese wateren bevoeren en de havens aandeden (en dat waren vaak geen geringe schepen). Daarna voert hij de lezer langs de kust en de oevers, waar vroeger bedrijvige stadjes, dorpen en gehuchten nauw verbonden waren met het waterwezen. Van der Molen kijkt daarbij ook over de grazige en waterrijke Friese horizon heen. H. R. iiiiiiBiiiiiiiiimiiiiiiiHiiiiniaiiiiiiiiiiiiiiiiii I nette mensen, vooral in het eerste huisje twee krasse ouwetjes man-ende-vrouw, ’s morgens zag ik hen hun bloemetjes verzorgen en dezelfde avond waren ze er niet meer. Dat was in de tijd van de cholera Aan E. D. Fridlander, die hem in zijn Londense jaren ook met raad en daad bij stond omdat hij te onhandig was om voor zich zelf te zorgen, vertelde hij eens, dat hij van dat kamertje had gehouden Want dat moeilijke leven treft wel, als je rondkijkt in het Haagse Gemeentemuseum, waar nog tot 6 januari 1975 de grote retrospectie ve tentoonstelling van het werk te zien is. De tweede in dit museum, want 35 jaar geleden was er ook zo’n expositie, eveneens ingericht door mevrouw Anna Wagner, die bij haar afscheid als conservatrice van dit museum wilde eindigen, zoals ze was begonnen. Ze heeft er een goed werk mee gedaan. Een zelfportret van Matthijs Ma- ris, geschilderd in 1860, toen hij terug was in Den Haag na zijn academiejaren in Antwerpen. In dit schilderij kondigt zich de „grijze" stijl van Matthijs’ latere jaren al aan. Andere van deze latere schilderijen zijn te vaag om hier te reproduceren. Toch blijft voor dit werk natuurlijk ook gelden dat Mirte Dormoy de vrou wen die zij beschrijft in de eerste plaats in hun relatie tot een man beziet. Een man die bovendien een schrijver is en als zodanig wel de centrale figuur bij Hij volgde zijn trouw, ook in 1877 waar hij tot zijn dood is blijven Anna Wagner heeft ook de ca talogus samengesteld en daarin vindt men in het kort alle zakelij ke feiten over het leven van Mat thijs, maar ook veel brieffragmen ten, uitspraken van destijds en andere informatie. Ik zal er niet te veel van herha len, want ook in iedere kunstency- clopedie kan men de belangrijkste data naslaan. Maar wel iets over het leven van de schilder, wiens vader bij een kunstdrukkerij werkte. Jacob, Willem en Matthijs Maris groeiden met twee zusjes op in een doodarm Haags gezinnetje. Achtereenvolgens gingen ze met beurzen naar de Haagse academie en ze verdienden wat bij door schilderijen voor kunsthandels te copieëren of in andermans trant te schilderen. Dat werd in die tijd nog algemeen gedaan om als jonge schilder of leerling de kost te verdienen. Het stond Matthijs enorm tegen, want toen wilde hij al liever dromend schilderen. de eerste plaats omdat de schrijver die in „Onderaards spel" ten tonele wordt gevoerd, nergens echt tot leven komt. Het feit dat deze schrijver steeds rondloopt met het plan een roman te schrijven, lijkt me in dit opzicht veelzeggend. Ook „On deraards spel” raakt mijns inziens slechts zijdelings aan de problematiek die erin aan de orde wordt gesteld omdat hij er ongestoord kon dro men. Eén zo’n droom vertelde hij aan Fridlander, symbolisch voor zijn hele leven, waarin het succes steeds bleef wijken: „Ik zag een aantal krachtige jonge mannen die zich in de richting van een groot licht voortbewogen en in de nabij heid gekomen vielen ze één voor één neer en stierven." moy en van Francoise Mallet-Joris vin den de vrouwen die Monique Wittig be schrijft niet hun centrum in de man. De afwezigheid van dat centrum geeft aan de vrouwen van ..Vrouwenguerrilla” niet alleen hun vrijheid maar ook hun soli dariteit. Tenslotte een verwijt aan uitgeverij Meulenhoff. Anders dan in de oorspron kelijke Frar.se uitgave heeft de vertaling van „Les guérillères’ als ondertitel „ro man”. Hoewel men kan aanvoeren dat dit waarschijnlijk gedaan is om een pu bliek dat zich door de afwijkende vorm van „Vrouwenguerrilla” zou laten af schrikken, gerust te stellen, lijkt deze inbreuk me toch tamelijk ernstig. was het zo’n licht, Rondgaande in de Haagse zalen tref je veel van die kinderen aan, soms getekend, soms geschilderd. Ontroerend een portretje van een gestorven baby in de wieg. Heel vroeg geschilderd in Oosterbeek in een impressionistische stijl een ta fereeltje met een in het bos ver dwaalde kleuter, die door een broertje wordt teruggevonden. Een van zijn meest bekende werken is „De doopgang te Lausanne”, hier bij gereproduceerd. Het is een kleine aquarel en gouache in een gemengde techniek, door de opzet toch een grootse indruk gevend. Matthijs maakte deze doopgang tijdens een kort verblijf in Lau sanne in zijn jonge jaren en het motief bleef hem vasthouden. Hij tekende veel meer „doopgangen”, telkens het kind dus centraal en ook in bijna alle perioden en stij len, die hij heeft gehanteerd: een moeder en kind met een geitje, meisjes tussen bloemen. Eigenlijk zijn ook zijn sprookjesachtige fi guren, bruidjes, prinsen en prin sessen, uit zijn Londense tijd kin deren gebleven. En misschien was dat allemaal wel een hang naar zijn eigen kindertijd in een be schut milieu, dat hij in feite moei lijk had verlaten. Het leven daar buiten lokte hem niet, al nam hij er in zijn studiejaren aan deel. Aan een van zijn vrienden, die hem in Londen steunden, Van Meurs, schreef hij vanuit Londen: „Als het aan mij had gelegen zat ik neg op mijn afgeschoten ka mertje (zijn eerste kamertje thuis in Den Haag) met het uitzicht op het hofje, met bleekvelden en mo delwoningen, keurig schoontjes en In „Vrouwenguerrilla” zal men niet al leen geen mannen tegenkomen, ook de vrouwen die men erin ontmoet nemen nergens een centrale plaats in. Alvorens dieper in te gaan op de vorm die Moni que Wittig hiertoe gevonden heeft, lijkt het me nuttig te bezien hoe schrijvende vrouwen in het verleden deze problema tiek hebbe" benaderd. Een goede gele genheid hiertoe bieden twee boeken die eveneens uit het Frans zijn vertaald, namelijk de roman „Onderaards spel” van Francoise Mallet-Joris dat bij Bruna verscheen en „Het geheime leven van Paul Léautaud” van Marie Dormoy dat verscheen bij uitgeverij De Arbeiders pers. maakte. Matthijs leefde ook niet zo teruggetrokken als later in Londen. Hij nam deel aan het gemeenschapsleven en meldde zich zelfs als vrijwilliger bij de Franse Garde Nationale in 1870 om het tegen de Duitsers op te nemen. Hij deed het uit plichtsgevoel, zoals plichtsgevoel liever droom- broer Jacob naar Londen, nog een dat hij DE POSITIE WAARIN Marie Dormoy zich bevindt is in menig opzicht exem plarisch vor de schrijvende vrouw te noemen. Zij vertelt niet rechtstreeks over wat zij zelf heeft meegemaakt maar plaatst zich als literaire erfgename van de schrijver Paul Léautaud in de bemid delende nol cie als zo typisch vrouwelijk geldt. De vele dagboeken die van Léau taud verschenen en waarvan er een aan- hij immer door werkte, ook als hij de. Jacob en Matthijs trokken na hun Antwerpse studiejaren naar Den Haag terug (1858-1869) en toen naar Parjjs. En dan vind je in dit leven de namen van kunst handelaren zoals Vincent van Gogh, een oom van de schilder en anderen, die je in meer levens van Nederlandse „Parijzenaars” in die tijd aantreft. Het ging toen nog allemaal redelijk goed met Mat thijs, want tragische jongelingsja ren had hij niet, ondanks de ar moe en het moeten schilderen voor de kunsthandel, die het hem bovendien niet zo erg moeilijk Misschien glimp van EV Maar als Matthijs nü leefde? Hij zou evenveel vóór- en tegen stemmen krijgen als destijds, ver moed ik. Men zou ook nu niet weten wat men aan het werk had. Zelf waardeer ik een aantal van de droom-schilderijen met de ui terst vage figuren in bijzonde re mate. Zijn bekende „Konings kinderen” of „Het meisje met de vlinders” voeren me mee in Mat thijs’ droom. Anderzijds mis ik er de prachtige kleuren in, die vaak te vinden zijn in zijn genrestuk ken, een dienstmeisje in de keu ken en dergelijke voorstellingen. Misschien treft me nog het meest het grote kinderportret van „Bary Swan” van 1887, het in een lange kanten jurk geklede zoontje van de Londense schilder Swan, dat in mild grijs geschilderd een enkele kleurtoets heeft, een citroen in de hand van het kindje. Het is met grote tederheid geschilderd in een oplichtende grijze sfeer. Droom en realiteit zijn in dat werk versmol ten geraakt en wellicht zou werk van dit type, deze synthese, Matthijs Maris hebben „kunnen redden”. Ik bedoel het in deze zin, dat hij dan een harmonie had kunnen vinden tussen de uiterste polen in zijn karakter, die hem het leven zo moeilijk hebben gemaakt. „De doopgang te Lausanne", aquarel en gouache, in 1862 ge schilderd na een korte reis door Duitsland en Zwitserland. HET MEEST OPVALLENDE kenmerk van „Vrouwenguerrilla” van Monique Wittig is wel de vorm waarin dit boek geschreven is. Het boek is opgebouwd uit korte stukken vaak van minder dan een halve bladzij en van tijd tot tijd worden deze stukjes onderbroken door een opsomming van meer of minder exotische meisjesnamen. In deze stukjes komen steeds wisselende vrouwen aan het woord die vertellen over de avontu ren die dikwijls doen denken aan een spannend kinderspel en daar ook de direktheid en de wreedheid van hebben. De eenheid van het boek ligt in de samenhang die deze fragmenten bieden op het vlak van de verbeelding en het moet gezegd worden: het gaat hier om een werkelijk vrouwelijke verbeelding. In deze vrouwelijkheid ontleent de vorm van het boek ook zijn functie. An ders dan in de boeken van Marie Dor- NA DE HAAGSE academie volgde die in Antwerpen, waar Matthijs woonde in hetzelfde huis als de later zo beroemde Laurens Alma Tadema. Ze waren bevriend en in Londen zouden die twee elkaar nog éénmaal ontmoeten on der zo ongelijke omstandigheden. Zie hiervoor het kaderstukje bij dit artikel. trachtte vast te houden in de grij ze schilderijen uit de Londense tijd, enkele maar, want hij wist toen al sinds jaren dat zo’n licht voor hem niet meer te vangen was. Ik denk, dat Van Deyssel het bij het recht eind had. Tracht je het maar eens voor te stel len: Romeinse prinsesjes op een marmeren bank in een rozen tuin, zoals Alma Tadema dat in prachtige kleuren weergaf maar dan bezield door de vage droom van Matthijs Maris. Die eenzaamheid was geen noodzaak. Hij is er voortdurend geholpen door een Engelse kunst handelaar Cottier en een Neder landse kunsthandelaar Elbert van Wisselingh en anderen, ook door sommige collega’s. Hij had succes kunnen hebben, kreeg zelfs aan vragen van New Yorkse galerieën, die zijn genre-werk graag wilden hebben, ook zijn stadsgezichten en ander werk dat binnen de stijl van de Haagse School viel. Nu en dan maakte hij iets en verder werkte hij jarenlang aan dezelfde „grijze” schilderijen, soms ook een enkel portret in die stijl, zoals het prachtige van Isabella Angus. wonen. Hij stierf er vereenzaamd op 77-jarie leeftijd. LODEWIJK VAN DEYSSEL de beroemde schrijver uit de kring van de „Tachtigers” be zocht Londen. Hij ging er een kijkje nemen bij de even be roemde (later verguisde en thans weer gezochte) Laurens Alma Tadema, die schatrijk was. Samen brachten ze een bezoekje bij Matthijs Maris. In zijn „Verbeeldingen” schreef Van Deyssel daarover Een fragment volgt hieronder: „Alma Tadema bewoont, bij manier van spreken, de foto grafie van een Grieks-Romein- se tempel, waar de vormen zui ver voorkomen, maar iets an ders ontbreekt. Thijs Maris be woont iets, waar geen enkele kathedraal-vorm te zien is maar waar het andere, de ziel van de kathedraal, leeft. Alma Tadema staat, klein, rond en stevig in zijn atelier als een tempel, waar, op zuilen van groene edele steen, het inwen dig zilveren koepeldak rust; en spreekt de vreemdeling over ten-toon-stellingen. Thijs Maris staat, hoekig en mager, in het uiterst armelijk kamertje, dat zijn atelier is maar dat, is het niet nog mooier is dan een der delicieuse kapelletjes in de Westminster Abby, en spreekt er de vreemdeling over hoe het toch gewis is, dat men moet schilderen met niet an ders dan zijn hart. Ik weet niet wie gelijk heeft. Mij dunkt, dat het al heel mooi zou zijn als de ziel van Thijs Maris kon leven in de vormen van Alma Tade ma”. -'C' 'W 4. - ^■9 ftI lb... 7

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1974 | | pagina 19