MEVROUW H. A. HAAMANS:
Het tweede gebruik
J
r
door Kees Tops
Bedsokken
Tierelantijntjes
Boekenwurm
„Straks trekken
Paard op hol
ze weer wollen
bedsokken aan"
'-^Hl
Het begint er aardig naar uit te zien, dat de jaren zeventig de
geschiedenis zullen ingaan als het tijdperk van de nostalgie.
Men kan al geruime tijd geen voet verzetten of men stuit op
ouderwetse stoofjes, schemerlampjes, theekastjes en andere
knusse meubelen. Wanden hangen vol met Jugendstil-platen
en oude schilderijtjes; in boekwinkels liggen stapels boeken die
terugblikken op vroeger er is zelfs weer een echt prentenboek
uitgegeven boetieks hebben zich geworpen op lange
gebloemde schorten en soepjurken en op rommelmarkten wordt
gevochten om echte olielampen, Droste cacaobussen en koperen
beddepannen. Grootmoeders tijd komt, kortom, in grote golven
op ons af.
Maar de grootmoeders zelf? Er zijn er die in staat zijn geweest
hun boeltje bij elkaar te houden. Er zijn er ook die, uit eigen
beweging of onder druk van de omstandigheden, hun oude
spulletjes overboord hebben gegooid en zich meer eigentijds
hebben ingericht. Zo iemand is mevrouw H. A. Haamans, in het
bejaardentehuis „Schalkweide” in Schalkwijk. ,,O ja, u komt
praten over antiek”, zegt ze bij de begroeting. „Nou daar weet
ik niet veel van. Die ouwe rommel! Ik kan het niet zien!”
ft
Mevrouw Haamans is 79 jaar. Ze is drieëneenhalf jaar geleden in
Schalkweide komen wonen een half jaar nadat haar man was
overleden. Maar dat was niet direct de reden om zich nieuw in te richten.
„We hadden alles al opgedoekt. Mijn man zei: al die oude troep. Wat
moet ik ermee? Bijna alles hebben we weggedaan. En toen ik hier kwam
wonen, heb ik alles wat nog over was in de schuur gezet en de gemeente
opgebeld. Daar kon ik nog vijfentwintig gulden voor betalen! Maar ga jij
het eens doen. Dan krijg je er geen cent voor. Ik had laatst een oude
theekast. Die stond in de keuken en die moest daar weg, want ik wou er
een tafel hebben. Eén piek heb ik voor die kast gehad”.
I WW
H
Si
f-
-f:. J
L O»
Uww I
kan het niet zien!”
I
Zou u spreken van de goede oude tijd”?
Hoe vindt u het om een jong meisje te
Bomans zei erbij dat de gek die de
Bijlmer heeft gebouwd, zelf in een knus
boerderijtje woont met een rieten dak.
„Maar ik kan het niet mooi vinden hoor.
Ik houd er niet van. En die jongelui zijn
er weg van. Ook van die oude kleding.
Ik vind zoals de mensen de laatste paar
jaren gekleed gaan veel leuker. Een
paar weken terug ging ik kleren kopen.
Toen zag ik die ouderwetse spullen
hangen. Ik dacht: nee hoor. Ik neem
gewoon een beetje vlotte japon, of een
broekpak. Dat kan best, voor oude
mensen”.
Mevrouw Haamans is trouwens verbaasd
hoe de moderne mens gekleed gaat.
„De mensen hebben haast niets meer
aan. Vroeger droeg een man een
flanellen hemd met daarover een
gemoltonneerde borstrok en een lange
gemoltonneerde pantalon. Dat was heel
andere kleding dan nu. Als er weer een
ouderwetse winter komt, dan gaan de
mensen wel meer aantrekken”.
zien lopen in zo’n ouderwetse lange
jurk?
„Ach, de een staat het wel, de ander
niet. Hier in huis zit ook een zuster die
een jurk van bloemetjesgoed aan het
naaien is. Het is wéér wat anders hè.
Die oude lampekappen met al die
tierelantijntjes komen ook weer terug. Ik
liep laatst met mijn kleindochter door
dé stad. Toen zei zé: kijk oma, oude
lampekappen. Nou, ik zou ze niet
moeten hebben. En dan olielampen. Dat
was me een werk. Zo'n ding moest je
eerst laag zetten, daarna het glas eraf en
dan kon je hem pas aansteken. En het is
dat de mensen toen vroeger naar bed
gingen, want veel kon je er niet bij zien.
Stierekop van Pablo Picasso, gemaakt van oude rijwielonderdelen op
een tentoonstelling te Parijs in 1919.
Nu doen sommigen er een elektrisch
lampje in. Dat vinden ze mooi.”
„Ja, zo’n stoof. Die kreeg je in strenge
winters. Je had vroeger zo’n potkachel
met een kolenbak ernaast. Daar werd
water op gegooid, dan bleven de kolen
langer branden. En dan werden de kolen
opgeschept, zodat de buik van de kachel
gloeiend rood werd. Daarna kreeg je die
ronde vulkachels en weer later
geëmailleerde kachels. Al die dingen
gaven niet zoveel warmte en als je
koude voeten had kreeg je een stoofje.
Ja we hebben wel een hoop kou
geleden.”
Tegenwoordig worden stoven gebruikt
om plantjes in te zetten.
Er is ook weer een grote vraag naar
koper.
zaten, werden ze bijna niet geholpen.
Dat kan je weer niet een goede oude
tijd noemen. Maar het was wel
gezelliger. En die gezellige dingen komen
allemaal weer terug.”
Godfried Bomans heeft kort voor zijn
dood gezegd: „Elke maatschappij die niet
daar zat ik altijd in te struinen. Dat was
wel leuk”.
„Tja, dat is nou ook weer niet nodig, een
rieten dak. Maar die flats zijn natuurlijk
niet normaal. Zoals hier in Schalkwijk.
De kwaliteit van de huizen was vroeger
niet beter, maar je zat er vrijer dan in
een flat. En de mensen zijn niet zo
netjes meer. Het is in die flats beneden
vaak een enorme troep. En dan vraag ik
me wel eens af: waar moet dat naar
toe? Trouwens, Haarlem is niet mooi
„Ach.het was een boekenwurm hè.
Die heeft veel meer gelezen dan wij. Wij
arbeiders zeggen dat niet zo. Maar zoals
het op het ogenblik is, is het ook niks
Je kan de televisie niet aanzetten, of ze
staan te schreeuwen en te doen. Dat is
toch nergens voor nodig? En het is maar
angstig met al die bomaanslagen en die
kapingen.”
deugt, grijpt terug naar zijn verleden”.
Wat vindt u daarvan?
meer. Ik ben hier geboren, maar er is
bijna niets van over. Al die wegen. Moet
je bij de Amsterdamse Poort gaan
kijken. Ja, het moet natuurlijk voor het
verkeer. En vroeger de Houtpoort. Die
noemden we de dobbelsteentjes. Die is
er ook niet meer. Weet u, wat ik wel
mooi vind van die oude dingen die
terugkomen, dat zijn die fotoboekjes.
Oude aanzichten van Haarlem, en zo zo.
Dat noem ik geen ouwe rommel, haha!
Het tweede gebruik van dingen, die ouwe rommel dus, heeft
inspirerend gewerkt op de makers van het zgn. Kerstnummer van
Grafisch Nederland. Wie tot de uitverkorenen behoren die deze p.r—
uitgave van het Koninklijk Nederlands Verbond van Drukkerijen en de
Verenigde Grafische Reproduktie Ondernemingen ontvangen, kan een
best exemplaar aan zijn verzameling toevoegen. Dit drukwerk van het
Jaar is voor buitenstaanders heel wat moeilijker te bemachtigen dan
bijvoorbeeld het Boek van de Maand. Het is eigenlijk jammer dat zoiets
niet in een grote oplage op de markt gebracht kan worden.
Hans Barvelink (vormgeving en produktie) heeft met een team van
medewerkers zijn idee op een bijzonder fraaie manier uitgewerkt. Wat
je zoal met afgedankte zaken kunt doen levert heel wat verrassingen
op. Een leegstaande gashouder geschikt maken voor sporthal, oude
klompen en po's ais bloempot tot en met de recycling van alle mogelyke
soorten afval. Niet alleen de inventiviteit van de makers maar ook de
oorspronkelijkheid van mensen die voor afgedankte dingen nieuwe
bestemmingen wisten te vinden, komen boeiend tot uitdrukking. Er is
in dit nummer veel gebruik gemaakt van kleurenfotografie. De
fotografen Aart Klein en Hein Verdam werkten er in teamverband aan
mee. Herman Hoeneveld schreef de begeleidende tekst. Drukkers,
clichemakers en iedereen die hieraan meewerkte maakten er een
grafisch feest van.
„Nou, ik heb wel altijd gezegd: ik heb
een prachtige, onbezorgde jeugd gehad.
Je was spontaan blij met alles. Dat is er
niet meer. De verandering is veel te
hard gegaan. De mensen zijn nergens
meer blij mee. Dat komt door de
vooruitgang. Daarom was het wel de
goede oude tijd. Nou kwam dat voor mij
ook wel, omdat mijn vader, als een van
de weinige arbeiders een vaste baan had.
Hij werkte bij de Spoorwegen. Daarom
hadden wij niet zo’n armoede als de
anderen. Als mensen werkelijk in nood
„Ik kan me daar weinig bij voorstellen.
Ja, ik herinner me een plaatje van een
jongen met een hoepeltje en een meisje
met een kinderwagen. Zo was dat in die
tijd. Meisjes hadden ook wel een hoepel
maar die was van hout. Jongens hadden
een ijzeren. Maar prentenboeken ken ik
niet. Mijn broer had wel een blaadje,
Barnum en Bailey. Dat was zoiets als
Tina nu. Daar stonden plaatjes in en
„Koperen potten. O god, dat gaf een
hoop poetswerk. Vreselijk! En laatst liep
ik te winkelen. Ik zeg: kijk nou eens.
Waarachtig weer een ouderwetse
beddepan. Haha! Straks gaan ze weer
naar bed met echte dikke, wollen
bedsokken! Wie zal het zeggen. Nou,
geef mij maar een elektrische deken!”
Van prentenboeken kan mevrouw
Haams zich niet veel herinneren.
„Ach ja, de oude tijd komt weer terug.
En dan mocht je vroeger zes gulden in
de week aan ondersteuning krijgen, het
was absoluut gezelliger. De mensen
jagen en jachten nu maar. En in het
verkeer. Ja, vroeger, als een paard op
hol sloeg, dan moest je maken dat je
wegkwam. Maar dit kan niet doorgaan
hoor. Op een gegeven moment raken ze
over hun toeren heen. De mensen
kunnen het niet meer aan.”
Zelf kijkt mevrouw Haamans wel uit.
Al is ze op de middag van het bezoek
wel wat opgewonden, ze heeft zojuist
per post een mapje met reispapieren
ontvangen. Op kosten van haar
geëmigreerde dochter en schoonzoon
gaat ze voor een half jaar naar Nieuw-
Zeeland. De reis is in een paar weken
geregeld en op het moment dat deze
krant verschijnt, zit ze al lang en breed
met haar achterkleinkinderen, die ze nog
nooit gezien heeft, op schoot.
„Ik ben nog een beetje in de war”, zegt
ze bij het afscheid. „Ik had nog een
voorbeeld van die ouwe troep. Hier
beneden had iemand ’s middags oude
spulle’n, meubels en zo, in het grasveld
neergezet. Voor de vuilnisman, die de
volgende morgen zou komen. Ik keek
een paar uur later naar buiten. Alles
was weg! Ik bedoel maar, begrijpt u dat
nou?”
„Die ouwe rommel! Ik
„Geef mij maar een elektrische deken”.
-